vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845274-11
Datum uitspraak: 11 november 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2011 te Uden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (hoofdagent van de
regiopolitie Brabant Noord) van het leven te beroven, met dat opzet (met
kracht) de nek/hals/keel van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) die nek/hals/keel (met kracht) heeft dichtgeknepen (gehouden),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2011 te Uden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (hoofdagent
van de Regiopolitie Brabant-Noord), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat opzet (met kracht) de nek/hals/keel van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die nek/hals/keel (met kracht) heeft
dichtgeknepen (gehouden) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
(artikel 302/304 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2011 te Uden, opzettelijk mishandelend een
ambtenaar, te weten [slachtoffer], hoofdagent van de regiopolitie
Brabant-Noord, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar bediening, (met kracht) bij de nek/hals/keel heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) die nek/hals/keel (met kracht) heeft dichtgeknepen (gehouden),
waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden.
(artikel 300 jo 304 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 20 juli 2011 te Uden opzettelijk niet heeft voldaan aan een
bevel of een vordering, krachtens artikel 2.1.1.1. van de APV van de gemeente
Uden, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant], hoofdagent van de Regiopolitie Brabant-Noord, die was belast met de
uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard
tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft
verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen,
althans van hem had gevorderd zich te verwijderen van de Leeuweriksweg, geen
gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht - evenals de raadsman en in tegenstelling tot de officier van justitie - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 18 januari 20111, op het standpunt gesteld dat de grondslag van de bevoegdheid van [verbalisant] tot het geven van het bevel aan verdachte om zich te verwijderen gelegen is in artikel 2.1.1.1 jo artikel 6.2 van de APV van de gemeente Uden. [verbalisant] heeft op dat moment, gezien de feitelijke constellatie in de bewuste nacht, dat bevel ook bevoegd gegeven.
Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij niet heeft voldaan aan een door een politiefunctionaris gegeven bevel om zich te verwijderen. Eén van de in artikel 184 opgenomen bestanddelen van de delictsomschrijving is dat een dergelijk bevel moet zijn gegeven 'krachtens wettelijk voorschrift'. Het wettelijk voorschrift waar het gegeven bevel volgens de tenlastelegging primair op is gestoeld is artikel 2.1.1.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Uden:
'artikel 2.1 Samenscholing en wanordelijkheden
1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, zich onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.
2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
(...)'
Het aangehaalde artikel uit de APV is gebaseerd op de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgestelde model-Algemene Plaatselijke Verordening. Uit de toelichting op die modelverordening blijkt dat deze bepaling steunt op artikel 2 van de Politiewet 1993 en dat daarbij geen nieuwe politiebevoegdheden in het leven worden geroepen2. In zijn arrest van 29 januari 20083 heeft de Hoge Raad met betrekking tot artikel 2 van de Politiewet 1993 overwogen dat deze wetsbepaling een algemene taakomschrijving bevat voor de politie en niet kan worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van artikel 184, lid 1 Sr moet worden voldaan. Daar waar het niet opvolgen van een op grond van artikel 2 Politiewet 1993 gegeven bevel niet leidt tot overtreding van artikel 184 lid 1 Sr kan het niet opvolgen van een bevel op grond van een APV bepaling die is gebaseerd op artikel 2 Politiewet 1993 evenmin leiden tot overtreding van artikel 184 lid 1 Sr. Dit zou anders zijn indien de gemeentelijke wetgever met artikel 2.1.1.2 van de APV een nieuwe, zelfstandige bevelsbevoegdheid voor politiebeambten heeft gecreëerd die verbindend is en die uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaren gerechtigd zijn tot het geven van een bevel. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van artikel 2.1.1.2 APV op zichzelf reeds de bevelsbevoegdheid van de politiefunctionarissen voortvloeit. De rechtbank acht de gemeentelijke wetgever ook bevoegd om een dergelijke bevelsbevoegdheid in het leven te roepen4. Het in artikel 184 lid 1 Sr bedoelde wettelijk voorschrift dient echter volgens de Hoge Raad5 uitdrukkelijk in te houden dat de betrokken functionarissen gerechtigd zijn tot het doen van de vordering. Dat betekent in het onderhavige geval, waarbij de bevoegdheid gebaseerd wordt op de APV van de gemeente Uden (de tenlastelegging spreekt over art. 2.1.1.1. APV, althans enig wettelijk voorschrift), dat uitdrukkelijk moet zijn bepaald dat de tot het geven van een bevel bevoegd verklaarde functionaris tevens belast is met de wettelijke taak van toezicht. Artikel 2.1.1.2. bepaalt weliswaar dat een ambtenaar van politie bevoegd is om een bevel te geven maar niet dat deze functionaris ook met de wettelijke taak van toezicht is belast. Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd wordt deze functionaris dat toezicht evenmin opgedragen in artikel 6.2 van de APV van de gemeente Uden. Deze bepaling luidt als volgt:
Artikel 6.2 Toezichthouders
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de medewerkers van de cluster Toezicht Openbare Ruimte (TOR) van de gemeente Uden.
2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
(...)'
Niet is komen vast te staan dat [verbalisant] medewerker is van het cluster Toezicht Openbare Ruimte (TOR) van de gemeente Uden (artikel 6.2.1 APV), noch is gebleken dat [verbalisant] bij besluit van het college danwel de burgemeester met het toezicht is belast (artikel 6.2.2 APV).
Nu niet kan worden bewezen dat [verbalisant] belast was met de uitoefening van enig toezicht in het kader van de APV van de gemeente Uden dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 is tenlastegelegd.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte en de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit de vrijspraak van verdachte van feit 1. Volgens hem is er geen dan wel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht feit 1 meer subsidiair wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het navolgende. Verbalisant [slachtoffer] verklaart op 20 juli 2011 aan het werk te zijn in Uden. Verdachte wordt door verbalisant [slachtoffer] aangehouden. Verbalisant [slachtoffer] voelt dat verdachte haar om haar nek pakt en een wurggreep aanlegt. Zij voelt dat verdachte kracht uitoefent om haar keel dicht te knijpen en zij voelt pijn. Verbalisant [slachtoffer] voelt dat haar luchttoevoer wordt afgesneden.6 Ook het proces-verbaal van bevindingen - dat op ambtseed is opgemaakt door drie verbalisanten - beschrijft vorenstaande. Verbalisant [verbalisant 1] hoort en ziet dat zijn collega [slachtoffer], hoofdagent politieregio Brabant-Noord, hem met een verwrongen stem om hulp vraagt. Hij pakt verdachte vast die zijn collega [slachtoffer] aan het verstikken is.7 Uit de medische informatie betreffende verbalisant [slachtoffer] blijkt dat zij een bloeduitstorting aan haar hals heeft, drukpijn heeft in de halsspieren en dat rotaties van de nek pijnlijk zijn.8 Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank feit 1 meer subsidiair, de mishandeling van verbalisant [slachtoffer], wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte door de halsfixatie die verbalisant [slachtoffer] bij verdachte aanlegde niet in staat was de tenlastegelegde handelingen te verrichten. Uit de verklaring van verbalisant [slachtoffer] 9 blijkt dat zij veel moeite had de halscontrole vast te houden, terwijl verdachte er in zijn verweer vanuit gaat dat er sprake was van een geslaagde volledige fixatie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken in het dossier is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - om verbalisant [slachtoffer] te doden of om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat verdachte van feit 1 primair en subsidiair wordt vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
op 20 juli 2011 te Uden opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer], hoofdagent van de regiopolitie Brabant-Noord, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening met kracht bij de nek/keel heeft vastgepakt en vervolgens die nek/keel met kracht heeft dichtgeknepen gehouden, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak onder feit 1 meer subsidiair vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
De raadsman doet ten aanzien van feit 1 een beroep op noodweer. Volgens de raadsman heeft verdachte zich geweerd tegen de nekklem om de ogenblikkelijke aanranding van zijn lichaam te beëindigen. Ook zou er sprake zijn geweest van overmacht. Verdachte moet naar het oordeel van de raadsman worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe het navolgende. Blijkens het proces-verbaal van de bevindingen van verbalisanten wordt verdachte aangehouden. Hij pleegt daarbij het nodige verzet met als gevolg dat er door verbalisanten wordt getracht een halscontrole toe te passen.10 Naar het oordeel van de rechtbank is een noodweersituatie niet aan de orde, omdat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding door verbalisant [slachtoffer]. Verdachte komt ook geen beroep op overmacht toe, nu er gezien de feitelijke gang van zaken tijdens de aanhouding geen sprake was van een zo benarde situatie dat verdachte niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt om vrijspraak van verdachte van feit 1 primair.
De officier van justitie eist ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, alsmede een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie verzoekt om toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, alsmede de vrijspraak van feit 2. De raadsman verzoekt tevens de niet ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- verdachte werd terzake van strafbare feiten soortgelijk aan het door hem gepleegde feit blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie reeds eerder veroordeeld;
- het gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit jegens een verbalisant. Verbalisanten behoren hun werk te kunnen uitoefenen zonder met dergelijk gewelddadig gedrag te worden geconfronteerd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt, te meer daar verdachte van feit 1 primair en subsidiair alsmede van feit 2 wordt vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 meer subsidiair).
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, zijnde een bedrag van € 450,= aan immateriële schade.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 300 en 304.
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2:
- Vrijspraak, achtende de rechtbank niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het tenlastegelegde onder feit 1 meer subsidiair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 meer subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende
of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en):
T.a.v. feit 1 meer subsidiair:
- Gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
- Werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
- Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 25 augustus 2011 reeds
geschorst.
- Maatregel van schadevergoeding van EUR 450,00 subsidiair 9 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 450,=
(zegge: vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 9 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële
schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag
van EUR 450,= (zegge: vierhonderdvijftig euro), te weten immateriële
schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.P.M. Rousseau, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. W. Schoorlemmer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 11 november 2011.
1 LJN BP6279
2 Vgl. de door het Hof Arnhem (LJN BM1084) en Hof Den Haag (LJN BP6279) aangehaalde citaten uit de toelichting op de model-APV
3 NJ 2008, 206
4 Zie ook Hof Den Haag 18 januari 2011, LJN BP6279
5 HR 24 april 2007, NJ 2007, 266
6 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 21 juli 2011, blz. 72 en 73
7 Proces-verbaal bevindingen d.d. 21 juli 2011, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [slachtoffer], [verbalisant2] en [verbalisant3], blz. 78 en 79
8 Aanvraagformulier medische informatie betreffende [slachtoffer], op 1 augustus 2011 ondertekend door huisarts G.H.J. van Roekel
9 Zie voetnoot 7
10 Zie voetnoot 7
10
Parketnummer: 01/845274-11
[verdachte]