ECLI:NL:RBSHE:2011:BU3918

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845273-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak, die op 11 november 2011 door de Rechtbank 's-Hertogenbosch is behandeld, stond de verdachte terecht voor de mishandeling van een ambtenaar, hoofdagent van de Regiopolitie Brabant-Noord, tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De tenlastelegging betrof twee feiten: de opzettelijke mishandeling van de ambtenaar en het beledigen van meerdere ambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting is gebleken dat de verdachte op 20 juli 2011 in Uden de hoofdagent heeft geschopt, wat door meerdere verbalisanten is waargenomen. De rechtbank oordeelde dat dit feit wettig en overtuigend bewezen was, terwijl het tweede feit, de belediging van de ambtenaren, niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ambtenaar niet de wettelijke taak van toezicht had, wat noodzakelijk is voor de toepassing van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had een werkstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845273-11
Datum uitspraak: 11 november 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 20 juli 2011 te Uden, opzettelijk mishandelend een
ambtenaar, te weten [slachtoffer], hoofdagent van de Regiopolitie Brabant Noord,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
meermalen, althans éénmaal (met kracht) heeft geslagen op/tegen de elleboog
en/of het lichaam en/of (met kracht) heeft geschopt tegen de knie en/of het
lichaam van die [slachtoffer] en/of terwijl zij, verdachte, in een auto zat,
tegen de knie en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gereden, waardoor
voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(artikel 304 jo 300 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 20 juli 2011 te Uden opzettelijk beledigend (een)
ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant1] en/of [slachtoffer] en/of [verbalisant2],
respectievelijk hoofdagent en/of hoofdagent en/of agent van de Regiopolitie
Brabant-Noord gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, meermalen, althans éénmaal in het openbaar, althans
in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden
"Kankerlijers, vuile kankerlijers.", althans woorden van gelijke beledigende
aard en/of strekking.
(artikel 266 jo 267 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht - evenals de raadsman en in tegenstelling tot de officier van justitie - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 18 januari 20111, op het standpunt gesteld dat de grondslag van de bevoegdheid van [slachtoffer] tot het geven van het bevel aan verdachte om zich te verwijderen gelegen is in artikel 2.1.1.1 jo artikel 6.2 van de APV van de gemeente Uden. [slachtoffer] heeft op dat moment, gezien de feitelijke constellatie in de bewuste nacht, dat bevel ook bevoegd gegeven.
Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij niet heeft voldaan aan een door een politiefunctionaris gegeven bevel om zich te verwijderen. Eén van de in artikel 184 opgenomen bestanddelen van de delictsomschrijving is dat een dergelijk bevel moet zijn gegeven 'krachtens wettelijk voorschrift'. Het wettelijk voorschrift waar het gegeven bevel volgens de tenlastelegging primair op is gestoeld is artikel 2.1.1.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Uden:
'artikel 2.1 Samenscholing en wanordelijkheden
1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, zich onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.
2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
(...)'
Het aangehaalde artikel uit de APV is gebaseerd op de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgestelde model-Algemene Plaatselijke Verordening. Uit de toelichting op die modelverordening blijkt dat deze bepaling steunt op artikel 2 van de Politiewet 1993 en dat daarbij geen nieuwe politiebevoegdheden in het leven worden geroepen2. In zijn arrest van 29 januari 20083 heeft de Hoge Raad met betrekking tot artikel 2 van de Politiewet 1993 overwogen dat deze wetsbepaling een algemene taakomschrijving bevat voor de politie en niet kan worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van artikel 184, lid 1 Sr moet worden voldaan. Daar waar het niet opvolgen van een op grond van artikel 2 Politiewet 1993 gegeven bevel niet leidt tot overtreding van artikel 184 lid 1 Sr kan het niet opvolgen van een bevel op grond van een APV bepaling die is gebaseerd op artikel 2 Politiewet 1993 evenmin leiden tot overtreding van artikel 184 lid 1 Sr. Dit zou anders zijn indien de gemeentelijke wetgever met artikel 2.1.1.2 van de APV een nieuwe, zelfstandige bevelsbevoegdheid voor politiebeambten heeft gecreëerd die verbindend is en die uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaren gerechtigd zijn tot het geven van een bevel. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van artikel 2.1.1.2 APV op zichzelf reeds de bevelsbevoegdheid van de politiefunctionarissen voortvloeit. De rechtbank acht de gemeentelijke wetgever ook bevoegd om een dergelijke bevelsbevoegdheid in het leven te roepen4. Het in artikel 184 lid 1 Sr bedoelde wettelijk voorschrift dient echter volgens de Hoge Raad5 uitdrukkelijk in te houden dat de betrokken functionarissen gerechtigd zijn tot het doen van de vordering. Dat betekent in het onderhavige geval, waarbij de bevoegdheid gebaseerd wordt op de APV van de gemeente Uden (de tenlastelegging spreekt over art. 2.1.1.1. APV, althans enig wettelijk voorschrift), dat uitdrukkelijk moet zijn bepaald dat de tot het geven van een bevel bevoegd verklaarde functionaris tevens belast is met de wettelijke taak van toezicht. Artikel 2.1.1.2. bepaalt weliswaar dat een ambtenaar van politie bevoegd is om een bevel te geven maar niet dat deze functionaris ook met de wettelijke taak van toezicht is belast. Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd wordt deze functionaris dat toezicht evenmin opgedragen in artikel 6.2 van de APV van de gemeente Uden. Deze bepaling luidt als volgt:
Artikel 6.2 Toezichthouders
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de medewerkers van de cluster Toezicht Openbare Ruimte (TOR) van de gemeente Uden.
2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
(...)'
Niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] medewerker is van het cluster Toezicht Openbare Ruimte (TOR) van de gemeente Uden (artikel 6.2.1 APV), noch is gebleken dat [slachtoffer] bij besluit van het college danwel de burgemeester met het toezicht is belast (artikel 6.2.2 APV).
Nu niet kan worden bewezen dat [slachtoffer] belast was met de uitoefening van enig toezicht in het kader van de APV van de gemeente Uden dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen haar onder 2 is tenlastegelegd.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen op basis van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit de vrijspraak van verdachte van feit 1. Volgens de raadsman is er onvoldoende duidelijk bewijs in het dossier aanwezig.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het navolgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen - dat op ambtseed is opgemaakt door drie verbalisanten - volgt dat verdachte op 20 juli 2011 in Uden verbalisant [slachtoffer], hoofdagent van de politieregio Brabant-Noord en belast met toezicht, heeft geschopt tegen de knie. Verbalisanten zien dat verdachte met opzet en met enige kracht haar voet optilt en een schoppende beweging maakt richting de knieschijf van verbalisant [slachtoffer]. Verbalisant [slachtoffer] verklaart een pijnscheut in zijn knie te voelen.6 Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de mishandeling van verbalisant [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken in het dossier onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte de persoon is geweest die tegen de elleboog van verbalisant [slachtoffer] heeft geslagen en dat verdachte met opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - tegen verbalisant [slachtoffer] is aangereden waardoor deze pijn heeft ondervonden, zodat verdachte daarvan in het tenlastgelegde wordt vrijgesproken. Zo ontbreekt in het dossier bewijs dat verdachte tegen de elleboog van verbalisant [slachtoffer] heeft geslagen, veeleer lijkt de elleboog van verbalisant [slachtoffer] geraakt te zijn door het open gaan van het portier. Voorts blijkt niet dat verbalisant [slachtoffer] letsel of pijn heeft ondervonden van de gestelde aanrijding door de auto.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ten aanzien van feit 1:
op 20 juli 2011 te Uden opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer], hoofdagent van de Regiopolitie Brabant Noord, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft geschopt tegen de knie van die [slachtoffer], waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak onder feit 1 vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van de feiten 1 en 2 een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt om vrijspraak van verdachte van de feiten 1 en 2.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank ten bezware van verdachte in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid dat verdachte geweld heeft gebruikt jegens een verbalisant. Verbalisanten behoren hun werk te kunnen uitoefenen zonder met dergelijk gewelddadig gedrag te worden geconfronteerd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt, te meer daar verdachte van feit 2 en deels van feit 1 wordt vrijgesproken.
De rechtbank zal een werkstraf van na te melden duur opleggen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 27, 300 en 304.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 2:
- Vrijspraak, achtende de rechtbank niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het tenlastegelegde onder feit 1 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1:
mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende
of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1:
- Werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te
verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.P.M. Rousseau, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. W. Schoorlemmer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 11 november 2011.
1 LJN BP6279
2 Vgl. de door het Hof Arnhem (LJN BM1084) en Hof Den Haag (LJN BP6279) aangehaalde citaten uit de toelichting op de model-APV
3 NJ 2008, 206
4 Zie ook Hof Den Haag 18 januari 2011, LJN BP6279
5 HR 24 april 2007, NJ 2007, 266
6 Proces-verbaal bevindingen d.d. 21 juli 2011, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant1], [slachtoffer] en [verbalisant2], blz. 61 en 63
??
??
7
Parketnummer: 01/845273-11
[verdachte]