ECLI:NL:RBSHE:2011:BU3578

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/889059-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van doodslag en diefstal met valse sleutels in Helmond

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en diefstal. De feiten vonden plaats in Helmond tussen 9 en 10 mei 2008, waar de verdachte het slachtoffer, een 47-jarige vrouw, om het leven heeft gebracht door haar meermalen met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachten rade, waardoor hij werd vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag en diefstal van zowel een auto als een geldbedrag van het slachtoffer. De verdachte heeft na de daad de auto van het slachtoffer, een Ford Mondeo, gestolen en is naar Polen gereden. Tijdens het proces werd ook aandacht besteed aan de procedurele aspecten, waaronder het feit dat de verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor in Polen niet in de gelegenheid was gesteld om een raadsman te consulteren. Dit werd door de rechtbank als een vormverzuim beschouwd, maar had geen invloed op de strafmaat. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 10 jaar op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het onherstelbare leed dat aan de nabestaanden was toegebracht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/889059-08
Datum uitspraak: 8 november 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats + land] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats + land], [adres]
thans gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 september 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 9 mei 2008 tot en met 10 mei 2008 te Helmond opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken en/of de keel van [slachtoffer] dicht gedrukt en/of dicht gedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 287/289 van het Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 9 mei 2008 tot en met 10 mei 2008 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto, (merk: Ford, type: Mondeo) voorzien van kenteken [kenteken1], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
en/of
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 9 mei 2008 tot en met 10 mei 2008 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vierhonderd euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(artikelen 310/311 van het Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 (impliciet primair).
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg, zodat verdachte ten aanzien van feit 1 van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de voorbedachten rade behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 1 (impliciet subsidiair) en feit 2.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen maken deel uit van een eindproces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Divisie Recherche, met registratienummer 22TG0805 en onderzoeksnaam 'Pinkster', afgesloten op 18 maart 2009, in totaal 1.436 doorgenummerde bladzijden (hierna in de voetnoten te noemen: eindproces-verbaal). Voorts heeft de rechtbank als bewijsmiddelen gebezigd een proces-verbaal technisch onderzoek, opgemaakt en ondertekend d.d. 8 juli 2009 door verbalisanten [verbalisant1], [verbalisant2], [verbalisant3] en [verbalisant4], met proces-verbaalnummer PL2219/08-085201, blz. 9-10, een deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt en ondertekend d.d. 23 januari 2009 door dr. F.R.W. van de Goot, arts en patholoog, inhoudende een pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van [slachtoffer], blz. 2, 4 en 5, de verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 18 juli 2011, alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 oktober 2011.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft op gronden in haar schriftelijke requisitoir verwoord, geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan kort gezegd doodslag (feit 1 impliciet subsidiair), diefstal door middel van valse sleutels en diefstal (feit 2).
De verdediging heeft zich op gronden in haar schriftelijke pleitnota verwoord, voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal van het geld gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit voor het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de (gekwalificeerde) diefstal van de personenauto, nu in haar optiek slechts sprake is geweest van verduistering van de personenauto en dit strafbare feit niet aan verdachte is ten laste gelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 (impliciet subsidiair) is ten laste gelegd:
* een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het slachtoffer, opgemaakt en ondertekend d.d. 11 mei 2008 door verbalisanten [verbalisant5] en [verbalisant6], eindproces-verbaal, p. 327-328;
* een proces-verbaal technisch onderzoek met betrekking tot het tijdstip van overlijden van het slachtoffer, opgemaakt en ondertekend d.d. 8 juli 2009 door verbalisanten [verbalisant1], [verbalisant2], [verbalisant3] en [verbalisant4], met proces-verbaalnummer PL2219/08-085201, blz. 9-10;
* een deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt en ondertekend d.d. 23 januari 2009 door dr. F.R.W. van de Goot, arts en patholoog, inhoudende een pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van [slachtoffer], blz. 2, 4 en 5;
* de verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 18 juli 2011;
* de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 oktober 2011.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2.
Naar aanleiding van het op 11 mei 2008 aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in haar woning aan het [adres] in Helmond werd op 15 mei 2008 in genoemde woning onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking verricht. Er werd onder meer gezocht naar contant geld en de personenauto van het slachtoffer, een Ford, type Mondeo, voorzien van het kenteken [kenteken1]. Deze goederen werden bij de doorzoeking niet in of nabij de woning aangetroffen.1
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] om het leven had gebracht, een bedrag van 400 euro heeft gepakt uit een portefeuille die in de handtas van [slachtoffer] in een kast in de woonkamer lag. Verdachte wilde dit geld gebruiken om benzine te kopen.2 Vervolgens heeft verdachte zijn spullen gepakt en is hij met de personenauto van [slachtoffer], genoemde Ford Mondeo, naar Polen gereden. Verdachte heeft een ruit van de auto ingeslagen, omdat hij de sleutels van de auto in de kofferbak van de auto had laten liggen en hij deze eruit moest halen.3 Verdachte wist dat deze auto niet van hem was.4
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van diefstal van de personenauto en geen verduistering. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam gebleken dat verdachte, behoudens de momenten waarop [slachtoffer] hem daarvoor toestemming had gegeven, geen gebruik mocht maken van haar personenauto. Dat verdachte vrijelijk over de personenauto van [slachtoffer] kon beschikken omdat zij samenleefden, zoals door de verdediging is betoogd, is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat enkele getuigen verdachte wel eens in de auto van [slachtoffer] hebben zien rijden, maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank wijst in dit kader op de verklaringen van getuigen [getuige1] en [getuige2]. [getuige1] heeft op 11 mei 2008 verklaard dat [slachtoffer] hem de afgelopen week had opgebeld en in paniek was omdat die Pool (de rechtbank begrijpt: de verdachte) met haar auto weggegaan was. Ze vroeg de getuige of hij voor haar in Helmond wilde gaan kijken of hij haar auto ergens bij een café zag staan. Volgens de getuige had [slachtoffer] aan verdachte beslist geen toestemming gegeven om gebruik te maken van haar auto. [slachtoffer] leende haar auto 's avonds ook niet uit.5 Getuige [getuige2] heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen haar gezegd had dat ze genoeg had van verdachte en dat ze wilde dat hij het huis uitging. Ook zei ze dat verdachte haar auto had geleend en dat ze bang was dat hij niet zou terugkomen met haar auto. Op een later tijdstip, toen verdachte was teruggekomen met haar auto, hadden [slachtoffer] en verdachte ruzie.6
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat tussen [slachtoffer] en verdachte afspraken zijn gemaakt op grond waarvan verdachte ervan uit mocht gaan dat het hem ten allen tijde was toegestaan om gebruik te maken van de auto. Verdachte wist dat de auto niet van hem was. Nadat verdachte [slachtoffer] om het leven had gebracht, heeft hij de personenauto gepakt en is daarmee naar Polen gereden. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de personenauto met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen door middel van een valse sleutel.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de hierboven beschreven gedragingen van verdachte, diens oogmerk was gericht op het wegnemen van het geld, toebehorend aan een ander.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde / uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 10 mei 2008 te Helmond opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken en/of de keel van [slachtoffer] dicht gedrukt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
op 10 mei 2008 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk: Ford, type: Mondeo) voorzien van kenteken [kenteken1], toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
en
op 10 mei 2008 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vierhonderd euro, toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1(impliciet subsidiair) en feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op twee gronden in haar schriftelijke pleitnota verwoord, matiging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf bepleit. Zij heeft onder meer het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft geen noodweer(exces)verweer gevoerd, nu in haar optiek onvoldoende bewijs kan worden aangedragen voor de stelling dat het herhaald steken door verdachte het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding van de kant van [slachtoffer] is veroorzaakt. Het bestaan van een noodweersituatie kan echter zonder meer worden aangenomen en een ieder die het litteken van verdachte op zijn buik ziet, dat hij heeft opgelopen door een messteek tijdens zijn werk als portier, kan zich een voorstelling maken van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte wanneer hij zich opnieuw geconfronteerd ziet met een mes. In het kader van de strafmaat dient deze situatie te worden beoordeeld en te worden meegewogen in het voordeel van verdachte.
Verdachte is in Polen door Nederlandse rechercheurs gehoord. Hij heeft bij aanvang van het eerste verhoor te kennen gegeven dat hij bijstand wenste van een advocaat, en dit verzoek meerdere malen herhaald. Deze bijstand is hem door zowel de Nederlandse alsook de Poolse autoriteiten feitelijk geweigerd. Men heeft het verhoor van verdachte doorgezet, en pas na zijn bekennende verklaring aan hem een papier uitgereikt met gegevens waarmee hij om een advocaat kon verzoeken. Hiermee is naar het oordeel van de verdediging gehandeld in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de daarop gebaseerde Salduz-jurisprudentie. Er is aldus sprake van een onherstelbaar vormverzuim waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De op te leggen straf dient ook gelet hierop aanzienlijk gematigd te worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende nog in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op een gruwelijke wijze de 47-jarige [slachtoffer] van het leven beroofd door haar onder meer acht keer met een mes in de hals en borstkas te steken. Verdachte heeft aan het slachtoffer het kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Aan de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer is hierdoor onherstelbaar leed aangedaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich de precieze toedracht van de doodslag niet kan herinneren, mede omdat hij ten tijde van het incident een ruime hoeveelheid verdovende middelen en alcohol had gebruikt. De onzekerheid die de nabestaanden hebben omtrent het motief van verdachte voor de doodslag van [slachtoffer] en omtrent hetgeen zich in de laatste minuten van haar leven heeft afgespeeld, blijft om die reden bestaan en maakt het voor hen moeilijker om haar dood te verwerken. Feiten als het onderhavige dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en hebben ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht.
Voorts is verdachte er niet voor teruggeschrokken om, nadat hij het slachtoffer van het leven had beroofd, haar geld en personenauto weg te nemen.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de internationale justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij in Polen meermalen tot langdurige gevangenisstraffen is veroordeeld voor onder meer vermogens- en geweldsdelicten.
Op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestaan van de door de raadsman bepleite noodweersituatie in het geheel niet aannemelijk geworden en zal de rechtbank aldus bij haar strafmaatbeoordeling daarmee geen rekening houden.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Vastgesteld moet worden dat verdachte voorafgaand aan zijn (eerste) verhoor van 4 december 2008 in Polen door Nederlandse rechercheurs niet in de gelegenheid is gesteld om zijn raadsman te consulteren. In zoverre is gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM en de daarop gebaseerde Salduz-jurisprudentie. Volgens de, ook door de verdediging aangehaalde, vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 30 juni 2009, LJN BH3079) levert, na een daartoe strekkend verweer, een dergelijk vormverzuim - in de regel en behoudens bijzondere omstandigheden - een vormverzuim op in het voorbereidend onderzoek dat niet meer kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Bij het bepalen van de eventuele gevolgen die de rechtbank aan dit verzuim zal verbinden houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat hierdoor voor verdachte wordt veroorzaakt. In de onderhavige strafzaak heeft verdachte tijdens zijn verhoren door de politie in Nederland in 2011 volhard bij zijn in Polen in 2008 afgelegde bekennende verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bekennende verklaringen die verdachte in Polen heeft afgelegd op deze wijze deel gaan uitmaken van zijn in Nederland afgelegde verklaringen. Voorts heeft verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris een bekennende verklaring afgelegd en heeft hij ter terechtzitting van 25 oktober 2011 nogmaals volhard bij hetgeen hij reeds in Polen en Nederland had verklaard. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat er vormen zijn verzuimd in het voorbereidend onderzoek en zal aldus bij haar strafmaatbeoordeling daarmee geen rekening houden.
De rechtbank zal wel een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (ten aanzien van feit 1).
Benadeelde partij [benadeelde partij] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 6.645,22, bestaande uit € 1.645,22 voor materiële schade (eigen bijdrage begrafenis, gedenktegeltje en foto, telefoonkosten vanwege traceerbaarheid door de politie en bank- en verzekeringskosten als gevolg van de ontoegankelijkheid van de woning aan het [adres] in Helmond) en € 5.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.176,14, bestaande uit € 1.176,14 voor materiële schade en € 5.000,00 voor immateriële schade, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat slechts de eigen bijdrage van de begrafeniskosten tot een bedrag van € 917,14 kan worden toegewezen. De benadeelde partij dient niet ontvankelijk verklaard te worden in het overige deel van de vordering dat betrekking heeft op de materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de eventueel toe te wijzen immateriële schadevergoeding gematigd dient te worden, nu het verdachte ontbreekt aan draagkracht deze gevorderde schade te vergoeden. Mede bezien in dit licht dient de vordering van de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen afgewezen te worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden, te weten dat verdachte de Poolse nationaliteit heeft, hij mogelijk een langdurige detentie zal moeten ondergaan en hij om die redenen geen inkomsten zal hebben, geenszins aannemelijk is geworden dat verdachte op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het draagkrachtverweer.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 2.176,14, bestaande uit € 1.176,14 voor materiële schade (eigen bijdrage begrafenis, gedenktegeltje en foto) en € 1.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert en de rechtbank voorts in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding ziet deze maatregel niet op te leggen.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de gevorderde overige immateriële schade overweegt de rechtbank in het bijzonder dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan het overige deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 63, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
doodslag
ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
en
diefstal;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
ten aanzien van feit 1:
maatregel van schadevergoeding van € 2.176,14 subsidiair 31 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] van een bedrag van € 2.176,14 (zegge: tweeduizend honderdzesenzeventig euro en veertien eurocent), bestaande uit € 1.176,14 voor materiële schade (eigen bijdrage begrafenis, gedenktegeltje en foto) en € 1.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van een bedrag van € 2.176,14 (zegge: tweeduizend honderdzesenzeventig euro en veertien eurocent), bestaande uit € 1.176,14 voor materiële schade (eigen bijdrage begrafenis, gedenktegeltje en foto) en € 1.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. A.F. van Hoorn en mr. E.W. van den Heuvel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 8 november 2011.
1 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 16 juli 2008 door verbalisant [verbalisant7], eindproces-verbaal, p. 349.
2 Verklaring van verdachte d.d. 5 december 2008, eindproces-verbaal, p. 263
3 Verklaring verdachte d.d. 4 december 2008, eindproces-verbaal, p. 141 en 150.
4 Verklaring verdachte afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 18 juli 2011.
5 Verklaring [getuige1] d.d. 11 mei 2008, eindproces-verbaal, p. 430.
6 Verklaring [getuige2] d.d. 14 mei 2008, eindproces-verbaal, p. 485.