ECLI:NL:RBSHE:2011:BU3450

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849479-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op 9 weken oude baby door verdachte met opzet en geweld

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 7 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn 9 weken oude baby. De rechtbank concludeert dat het hersenletsel dat leidde tot de dood van de baby niet kan worden verklaard door een accidentele val, zoals door de verdachte werd gesteld. Deskundigen hebben vastgesteld dat er sprake was van heftig botsend geweld op het hoofd van de baby, wat duidt op actief menselijk handelen. De rechtbank acht doodslag bewezen, met voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact op de familie. De verdachte had de zorg voor de baby op zich genomen en bevond zich alleen met het kind in de kamer op het moment van de fatale gebeurtenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet verantwoordelijk heeft genomen voor zijn daden en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan na een langdurig proces, waarin deskundigenrapporten en getuigenverklaringen zijn onderzocht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849479-09
Datum uitspraak: 07 november 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen als vervolg op het tussenvonnis tot heropening d.d. 13 april 2011 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 september 2009, 27 november 2009, 4 februari 2010, 7 april 2010, 10 juni 2010, 2 september 2010, 23 december 2010, 16 maart 2011, 31 maart 2011 en na voormeld tussenvonnis 12 oktober 2011 en 24 oktober 2011.
Het procesverloop
Deze procedure heeft lang geduurd. Dat is met name gelegen in de omstandigheid dat het vervaardigen van enkele deskundigenrapporten veel tijd in beslag heeft genomen. Daarnaast heeft de rechtbank bij vonnis van 13 april 2011 het onderzoek heropend en om nadere deskundigenrapportages bevolen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 augustus 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 maart 2011 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 juni 2009 tot en met 16 juni 2009 te Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk, [slachtoffer] ( geboren op [geboortedatum] 2009) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer] tegen diens hoofd, geslagen en/of gestoten en/of geschopt, althans uitwendig mechanisch heftig (stomp) botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer] aangewend en/of (het hoofd van) die [slachtoffer] heeft blootgesteld aan uitwendig mechanisch heftig (stomp) botsend geweld, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 jo 47 Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 juni 2009 tot en met 16 juni 2009 te Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2009)
- tegen diens hoofd heeft geslagen en/of gestoten en/of geschopt, althans uitwendig mechanisch heftig (stomp) botsend geweld op die [slachtoffer] heeft aangewend en/of (het hoofd van) die [slachtoffer] heeft blootgesteld aan uitwendig mechanisch heftig (stomp) botsend geweld, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 300 lid 3 jo 47 Wetboek van Strafrecht);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 juni 2009 tot en met 16 juni 2009 te Oss, in elk geval in Nederland grovelijk, aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2009),
- onder invloed zijnde van cocaïne, althans van verdovende middelen en/of alcohol, althans een grotere hoeveelheid cocaïne, althans verdovende middelen en/of alcohol had gebruikt en/of
- onder die omstandigheden de zorg voor die [slachtoffer] op zich heeft genomen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] heeft laten vallen, althans heeft blootgesteld aan uitwendig mechanisch heftig (stomp) botsend geweld en/of
- heftig heen en weer heeft geschud
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2009) zodanig letsel, te weten inklemming van de hersenen, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
(artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] genoemd) is geboren op [geboortedatum] 2009 en overleden op 16 juni 2009. Verdachte en [moeder slachtoffer] (hierna ook: de moeder) zijn de ouders van [slachtoffer].1
In de nacht van 15 op 16 juni tussen 4.30 en 5.00 uur horen de ouders [slachtoffer] huilen. Verdachte is nog beneden in de woonkamer en geeft aan dat hij de voeding maakt. Verdachte haalt [slachtoffer] uit zijn bedje en moeder gaat terug naar bed.2 Verdachte geeft [slachtoffer] vervolgens de fles. De voeding duurt ongeveer 30 tot 40 minuten en 5 tot 10 minuten na afloop van de voeding laat [slachtoffer] nog een boertje.3
Verdachte brengt [slachtoffer] na de voeding niet meer terug naar bed en blijft tot de 112-melding met [slachtoffer] in de woonkamer, terwijl moeder boven slaapt.4
Om 6.23 uur belt verdachte 112 met de mededeling dat [slachtoffer] niets meer doet en niet meer ademt.5 Vervolgens worden reanimatiehandelingen gestart, aanvankelijk door verdachte zelf en later door het ambulancepersoneel. Het ambulancepersoneel is na een melding, die zij om 6.23 uur heeft gekregen, ter plaatse gegaan6. [slachtoffer] is overgebracht naar het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen, waar [slachtoffer] om 14.30 uur overlijdt.7
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Hij voert daartoe zakelijk weergegeven het volgende aan. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat [slachtoffer] is overleden door herseninklemming, opgelopen door de inwerking van uitwendig mechanisch heftig botsend geweld op het hoofd van [slachtoffer]. Dat geweld moet hebben plaatsgevonden na de flesvoeding van [slachtoffer].
Verdachte heeft, nadat hij geconfronteerd werd met de bevindingen over het hersenletsel, verklaard dat hij [slachtoffer] uit zijn armen heeft laten vallen toen hij opstond na het geven van de flesvoeding.
Gelet op de inhoud en conclusies van de deskundigen drs. R.A.C. Bilo en drs. L.L.B.M. van Duurling, beiden forensisch kinderarts, kan deze door verdachte gestelde toedracht niet juist zijn. De deskundigen sluiten immers een accidentele oorzaak uit. [slachtoffer] zelf was nog niet mobiel. Derhalve moet verdachte dat uitwendig mechanisch heftig botsend geweld hebben veroorzaakt. Nu verdachte bewust heftig botsend geweld op het hoofd van een 9 weken oude baby heeft uitgeoefend, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans dat dit handelen de dood van [slachtoffer] ten gevolge zou hebben op de koop toegenomen. Er is tenminste sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe voert -kort gezegd- het volgende aan. Vaststaat dat er bij [slachtoffer] recente en oude letsels zijn aangetroffen. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] heeft laten vallen. Gelet op de bevindingen van de deskundigen en met name gelet op de literatuur waarop Bilo zijn conclusie mede baseert, kan niet worden uitgesloten dat hierdoor de schedelbreuk is ontstaan. Deskundige prof. dr. O. van Nieuwenhuizen kan niet uitsluiten dat als gevolg daarvan het hersenweefsel heeft gereageerd waardoor zwelling, inklemming en axonale schade is ontstaan. Ook kan hij niet uitsluiten dat oudere letsels van invloed zijn geweest op het overlijden. Er kan niet worden bewezen dat door verdachte geweld is toegepast. Er zijn geen getuigenverklaringen over het gebeuren in de nacht van 15 op 16 juni 2009. Er is geen bewijs voor opzettelijke gedragingen, ook niet in voorwaardelijke vorm.
Het oordeel van de rechtbank.
Wat is de doodsoorzaak van [slachtoffer]. Welk letsel heeft geleid tot de klinische noodsituatie op 16 juni 2009 en het overlijden van [slachtoffer]?
Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, concludeert dat het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door herseninklemming, ontstaan als verwikkeling van traumatische letsels, opgelopen door inwerking van uitwendig, mechanisch heftig botsend geweld op het hoofd, mogelijk in combinatie met het heftig heen- en weer schudden (acceleratie- deceleratietrauma).8
Op 1 april 2010 heeft drs. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige verbonden aan het NFI, gerapporteerd naar aanleiding van het verzoek om de medische bevindingen bij leven en na overlijden van [slachtoffer] te plaatsen in relatie tot de verklaringen in het proces-verbaal. Hij rapporteert zakelijk weergegeven en onder verwijzing naar onderliggende stukken het volgende:
- [slachtoffer] was tot in de vroege ochtend van 16 juni 2009 een normaal functionerend kind van 2 maanden oud. Op enig moment na de voeding in de vroege ochtend van 16 juni 2009 en voor het arriveren van de ambulance is [slachtoffer] veranderd van een normaal functionerend kind in een ernstig afwijkend kind met een slechte, zelfs infauste prognose: slap, comateus, geen hartslag, beademingsbehoeftig, wijde lichtstijve pupillen, afwezige (stam)reflexen;
- Er is bij [slachtoffer] sprake geweest van 2 tijdstippen waarop afwijkingen zijn ontstaan, namelijk één moment kort voor overlijden en minstens één moment tussen minimaal anderhalf tot 2 dagen en maximaal 7 dagen voor overlijden;
- De recente afwijkingen hebben betrekking op subarachnoidale bloedingen, traumatische beschadiging van de zenuwbanen (minder dan 12 uur voor overlijden ontstaan), een schedelbreuk met begeleidende bloeduitstorting in de hoofdhuid en hersenzwelling en herseninklemming;
- Bij [slachtoffer] zijn geen aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworden aandoeningen die een verklaring vormen voor deze recente afwijkingen, zodat een traumatische oorzaak resteert als verklaring voor het ontstaan daarvan;
- Een geboortetrauma is niet plausibel gelet op de datering van de afwijkingen in relatie tot de leeftijd van [slachtoffer];
- De schedelfractuur kan het gevolg zijn van een val, zoals beschreven door de vader. Het is echter onwaarschijnlijk dat het letsel in het hoofd (subarachnoidale bloedingen en de traumatische axonale schade) verklaard kan worden op basis van de beschreven val. De recente bloedingen en traumatische axonale schade kunnen, afzonderlijk en in combinatie, niet verklaard worden op basis van een accidentele oorzaak. Dit betekent dat de recente bevindingen bij [slachtoffer] afzonderlijk en in combinatie op basis van exclusie een ernstig vermoeden opleveren van een niet-accidenteel trauma op basis van menselijk handelen;
- Het letsel dat geleid heeft tot de klinische noodsituatie betreft het (hiervoor omschreven, rb) recente letsel. Dit recente letsel is ontstaan na het laatste moment dat [slachtoffer] normaal functionerend is gezien, met andere woorden het letsel is ontstaan na de voeding op 16 juni rond 5.00 uur 's ochtends. Gezien het ontbreken van aanwijzingen bij neuropathologisch onderzoek voor ernstige oudere hersenschade is uitgesloten dat het ontstaan van de klinische noodsituatie gerelateerd is aan ouder letsel. Het recente letsel heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer]. Het is uitgesloten dat het oudere neurotrauma verantwoordelijk is of heeft bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer].9
De deskundige prof. dr. O. van Nieuwenhuizen, kinderneuroloog, wijst er -evenals Bilo- op dat sprake is geweest van een trauma op twee verschillende tijdstippen, te weten een trauma enkele dagen voor het overlijden en een trauma op de dag van overlijden. Van Nieuwenhuizen gaat in zijn rapportage van 2 maart 2011 niet uitdrukkelijk in op de recente arachnoidale bloedingen en traumatische axonale schade. Hij maakt in zijn conclusie voor wat betreft de oorzaak van overlijden geen voor de rechtbank duidelijk onderscheid tussen de gevolgen van het oudere en recente letsel.10
Ter terechtzitting heeft Van Nieuwenhuizen verklaard:
"Er moet een fors nieuw trauma zijn geweest dat het overlijden heeft veroorzaakt." Gevraagd of [slachtoffer] ook zou zijn overleden als het eerste trauma er niet was geweest, antwoordt Van Nieuwenhuizen: "Als het tweede trauma zo heftig was geweest als het er nu uitziet, dan was hij ook overleden. Gezien de zwelling en de inklemming. Los van het oudere letsel." 11
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het recente letsel heeft geleid tot de klinische noodsituatie en het overlijden van [slachtoffer]. "Een fors nieuw trauma", zo betitelt Van Nieuwenhuizen het ter zitting. Bilo spreekt over uitwendig stomp mechanisch geweld, "gewoon een harde knal".12
Op welk moment is het recente letsel, dat geleid heeft tot de klinische noodsituatie en het overlijden van [slachtoffer] veroorzaakt, ontstaan?
Van Nieuwenhuizen heeft op de vraag of [slachtoffer] na het recente trauma nog een voeding tot zich kan nemen onder meer het volgende verklaard: (...) "Ik vind de vraag moeilijk te beantwoorden. In theorie kan hij voor het ontstaan van de zwelling nog hebben gefunctioneerd. (...) U heeft het over een trauma voor de voeding. Dat lijkt mij te ver uit elkaar lopen.(...) De secundaire verschijnselen gaan ongelooflijk snel.(...) Gezien het geheel van het letsel is het niet waarschijnlijk dat het trauma is ontstaan vóór het leegdrinken van de fles. Op grond van mijn 34-jarige ervaring, zeg ik dat de kans dat dit niet kan 75% is". 13
Bilo heeft ter zitting verklaard: "Na het ontstaan van deze beschadiging is geen normaal gedrag van een kind meer mogelijk (...) Hoe ernstiger, hoe sneller de secundaire verschijnselen zullen intreden. Er zijn sporadisch kinderen gevonden, oudere kinderen, die nog functioneerden met dit letsel. Bij jongere kinderen is het nooit beschreven. Als het zou zijn aangetroffen dan zou het zeker zijn beschreven. (...) U vraagt mij te reageren op de mededeling van Van Nieuwenhuizen dat het kind mogelijk toch nog een voeding tot zich heeft genomen na het recente letsel. Ik acht dit op grond van mijn bevindingen niet mogelijk. Ik spreek vanuit mijn expertise als forensisch arts. Van Nieuwenhuizen plaatst alle bevindingen in een klinisch kader".14
In diens rapportage van 1 april 2010 heeft Bilo vermeld:
"Op basis van wetenschappelijk onderzoek is bekend dat bij kinderen van vergelijkbare leeftijd als [slachtoffer] en met een vergelijkbaar ernstig hersenletsel (vrijwel) direct (binnen een tijdspanne van enkele seconden) sprake is van een klinische noodsituatie na het ontstaan van hersenschade. (...) Met andere woorden: er is sprake van een direct waarneembare omslag in het gedrag van normaal functionerend naar ernstig afwijkend".15
Op 10 oktober 2011 heeft de derde deskundige, drs. L.L.B.M van Duurling, forensisch arts gerapporteerd. Haar rapport bevat onder andere de volgende passages:
(...) Cerebraal oedeem (vochtophoping in de hersenen) heeft tot herseninklemming geleid, hetgeen heeft geleid tot de dood van [slachtoffer];
(...) Bij [slachtoffer] moet sprake zijn geweest van een trauma als oorzaak voor de afwijkende bevindingen;
(...) Tot circa 5.00 uur op 16 juni 2009 zijn door niemand symptomen bij [slachtoffer] waargenomen die aanleiding waren voor acuut medisch ingrijpen;
(...) Bij kinderen met hersenletstel als gevolg van een traumatische oorzaak blijken de symptomen van hersenletsel doorgaans direct aansluitend aan het incident te ontstaan;
(...) Als een kind direct na het ontstaan van hersenletsel gezond en normaal functioneert, is het bijzonder onwaarschijnlijk dat in latere instantie alsnog ernstig (fataal of bijna-fataal) hersenletsel wordt geconstateerd;
(...) De schedelbreuk, de bloeduitstorting onder de hoofdhuid ter plaatse van de schedelbreuk, de recente bloedingen onder het spinnenwebvlies en de axonale schade bij [slachtoffer] kunnen niet anders dan vlak vóór de melding van de vader van [slachtoffer] op 16 juni om 6.23 uur zijn ontstaan.16
Gelet op de door Bilo gegeven gemotiveerde onderbouwing en de hiervoor weergegeven bevindingen van Van Duurling, beiden forensisch arts, komt de rechtbank tot de slotsom dat het hersenletsel dat geleid heeft tot het overlijden van [slachtoffer] in elk geval is ontstaan nadat verdachte de feitelijke zorg van [slachtoffer] op zich heeft genomen (tegen 5.00 uur in de ochtend) en nadat hij [slachtoffer] een flesje heeft gegeven. Dat strookt eveneens met de hiervoor weergegeven mededeling van Van Nieuwenhuizen dat een tijdstip vóór de voeding te ver uit elkaar loopt.
Kan het letsel, waaraan [slachtoffer] is overleden, veroorzaakt zijn door een val zoals door verdachte is aangegeven?
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris, bij later politieverhoor en ter terechtzitting van 16 maart 2011 verklaard dat [slachtoffer] uit zijn arm is gevallen. Nadat hij [slachtoffer] de fles had gegeven, wilde verdachte op staan. Hij hield [slachtoffer] voor zijn borst. Toen hij wilde opstaan werd het zwart en duizelig voor zijn ogen, waarna [slachtoffer] uit zijn arm is gegleden of gevallen. Verdachte viel kennelijk terug op de bank en toen hij bij kwam lag [slachtoffer] op de grond. Verdachte weet niet of [slachtoffer] rechtstreeks op de grond is gevallen, dan wel eerst de salontafel heeft geraakt.17 Verdachte verklaart dat hij 1.82 meter is.18
Van Nieuwenhuizen heeft in zijn rapport van 2 maart 2011 vermeld:
"Gaat men dus uit van de aanname dat het overlijden is veroorzaakt door een zware val van het kind op de salontafel, aanleidinggevende tot de schedelfractuur, lange banenletsel, hersenoedeem en daaruit volgende inklemming, dan nog zijn de oudere subdurale haematomen en de retinale bloedingen hiermee niet verklaard (...)".
Ter zitting van 16 maart 2011 heeft Van Nieuwenhuizen verklaard dat alleen de val van de salontafel het overlijden niet kan verklaren. Hij denkt dat het een cumulatie is geweest van het oudere en recente letsel. Hij neemt aan dat [slachtoffer] op de salontafel is gevallen. Hij heeft geen bewijzen dat er iets anders is gebeurd.19
Bilo is -anders dan Van Nieuwenhuizen- vanuit zijn expertise als forensisch kindergeneeskundige uitgebreid ingegaan op de vraag of de door verdachte gestelde val het dodelijk letsel kan hebben veroorzaakt. Onder verwijzing naar literatuur en wetenschappelijke onderzoeken heeft Bilo gesteld dat vanuit de literatuur bekend is dat kinderen bij een relatief korte valafstand een schedelfractuur kunnen oplopen. In de literatuur worden geen beschrijvingen aangetroffen van kinderen van de leeftijd van [slachtoffer] die bij een val van een dergelijke afstand ernstig letsel in het hoofd opliepen en naar aanleiding van die schade zijn overleden. Voorts verwijst hij naar onderzoek van Chadwick et al., waarin zij de "mortality rate for short falls affecting infants and young children" schatten op 0,48 per 1 miljoen kinderen per jaar. Op basis hiervan concludeert Bilo dat het onwaarschijnlijk is dat het letsel in het hoofd (subarachnoidale bloedingen en axonale schade)verklaard kan worden op basis van de beschreven val.20
Ter zitting van 16 maart 2011 heeft Bilo het volgende verklaard:
"Daarnaast is wereldwijd uitgebreid onderzoek gedaan, puur op basis van meldingen van ziekenhuizen en meldingen van valafstanden maximaal 1 tot anderhalve meter. Er is hierbij nog niet één kind aangetroffen dat naar aanleiding van zo'n val is overleden. Er zijn berekeningen gedaan op basis van twee studies. In al die studies is geen enkel kind overleden bij een dergelijke val. De kans op overlijden wordt geschat op kleiner dan 1 per 1 miljoen, het zit rond de 0,5 per 1 miljoen. In de praktijk kom je ze niet tegen. De eindconclusie wordt niet anders als je er het oudere letsel bij betrekt.(...) Ik kan het recente letsel niet verklaren uit een val".21
Op 1 juni 2010 heeft Bilo nog gerapporteerd, naar aanleiding van het scenario dat [slachtoffer] met het hoofd op de salontafel is gevallen en vervolgens op de grond is terechtgekomen. Ook voor dit scenario geldt, aldus Bilo, dat in de literatuur nooit is beschreven dat in het hoofd vergelijkbare bloedingen ontstaan als bij [slachtoffer]. Ook het ontstaan van levensbedreigende complicaties is nooit beschreven. Ook voor het tweede deel van die val, van de salontafel op de grond, geldt dat het op grond van gegevens uit de medische literatuur zeer onwaarschijnlijk tot uitgesloten is dat hierbij zodanige schade ontstaat dat een kind er aan overlijdt.22
Gelet op de niet eenduidige beantwoording door de deskundigen van de vraag of het recente hersenletsel een gevolg kan zijn van de door verdachte gestelde val heeft de rechtbank zowel Bilo als Van Nieuwenhuizen aanvullende vragen gesteld. Daarbij heeft de rechtbank mogelijke scenario's gegeven, namelijk dat [slachtoffer] rechtstreeks van de schouder op de grond is gevallen dan wel via de lage salontafel op de grond is gevallen. Voorts heeft de rechtbank nader onderzoek gelast door een derde deskundige met forensische expertise over letsels bij kinderen (bij voorkeur op neurologisch gebied).23
Van Nieuwenhuizen heeft in zijn aanvullende rapportage geconcludeerd dat hij in een lange periode van kinderneurologisch praktiseren (meer dan 30 jaar) in twee gevallen is geconfronteerd met ernstig neurologisch letsel na een relatief simpele val. De combinatie ernstig neurologisch letsel/simpele val zal, aldus Van Nieuwenhuizen, (heel) zeldzaam zijn. Uitsluiten dat een dergelijke situatie zich kan voordoen, kan hij echter niet.24
Bilo heeft in zijn rapportage nader inzicht gegeven in de lengte van de eventuele val van [slachtoffer] in de verschillende scenario´s. Hij heeft eerdere literatuurverwijzingen verduidelijkt en komt onder meer tot de volgende conclusie.
a. Op basis van statistische gegevens afkomstig van databases, die door Chadwick zijn geraadpleegd, kan worden geconcludeerd dat een val, zoals beschreven door de rechtbank in beide scenario´s, kan leiden tot het overlijden van een baby in de leeftijd van [slachtoffer], hoewel de kans op overlijden bij een dergelijke val extreem klein is;
b. Op basis van wetenschappelijke studies naar valincidenten, zoals verschenen in de medische literatuur, kan worden geconcludeerd:
- dat indien schade ontstaat bij een dergelijke val (van ongeveer anderhalve meter of minder) dit met name oppervlakkige letsels betreft;
- dat in een recente studie voor het eerst is vastgesteld dat bij een val van ongeveer anderhalve meter of minder onder specifieke omstandigheden subdurale bloedingen kunnen ontstaan en
- dat in geen enkele studie met duidelijke inclusie- en exclusiecriteria wordt gemeld dat bij een val van ongeveer anderhalve meter of minder zodanig ernstig letsel in het hoofd ontstaat dat een kind aan de gevolgen van dit letsel overleden is.
Bilo ziet geen aanleiding zijn eerdere conclusie te wijzigen.25
Van Duurling, forensisch arts, heeft over de vraag of de door verdachte gestelde toedracht passend kan zijn bij de recente letsels zoals bij [slachtoffer] vastgesteld het volgende gerapporteerd:
"(...) Wetenschappelijk onderzoek van valincidenten van beperkte hoogte bij jonge kinderen laat zien dat bij dergelijke valincidenten zeer zelden ernstig letsel ontstaat. Onder ernstig letsel wordt verstaan een hersenschudding, een botbreuk en, zoals in een recente studie werd aangetoond, onder specifieke omstandigheden mogelijk een bloeding onder het harde hersenvlies".
"(...) Uit geen enkele studie echter, evenmin als uit de klinische praktijk van Van Nieuwenhuizen, is gebleken dat bij een kind na een val van beperkte hoogte dusdanig ernstig letsel in het hoofd ontstaat, dat een kind aan de gevolgen van dit letsel overlijdt.
De gegevens uit het genoemde onderzoek van Chadwick et al. tonen desalniettemin een statistisch overlijdensrisico van minder dan 0,48 overlijdens per 1 miljoen kinderen onder de leeftijd van 1 jaar per jaar. Het is echter een evident restrictief gegeven dat dit onderzoek is gebaseerd op registratiegegevens van statistische databanken, waarvan de gegevens niet zijn beoordeeld en getoetst zoals dat in wetenschappelijke studies moet plaatsvinden en op basis waarvan significante conclusies mogen worden getrokken. Overigens geldt een zelfde restrictie voor de casuìstische gegevens waaraan Van Nieuwenhuizen refereert. Het is zeer aannemelijk dat hij geen getuige is geweest bij de valincidenten bij de door hem beschreven twee kinderen (...)".
De extreem kleine overlijdenskans die uit de statistische (niet wetenschappelijke, want ongetoetste) gegevens blijkt, alsmede de klinische ervaringen van Van Nieuwenhuizen, die gedurende zijn jarenlange praktijk aan geen enkel overlijden na een val van beperkte hoogte refereert, ondersteunen welbeschouwd de conclusie uit wetenschappelijke studies, dat bij een kind na een val van beperkte hoogte nooit dusdanig ernstig letsel in het hoofd ontstaat, dat een kind aan de gevolgen van dit letsel overlijdt.
Het gegeven, dat nooit beschreven is dat bij een kind na een val van beperkte hoogte dusdanig ernstig letsel in het hoofd ontstaat dat een kind aan de gevolgen van dit letsel overlijdt, impliceert dat de door verdachte gemelde toedracht voor de vastgestelde letsels bij [slachtoffer], namelijk een incident waarbij [slachtoffer] uit zijn armen op de grond zou zijn gevallen, daarbij mogelijk een tafelrand rakend, niet passend kan zijn.26
Ter terechtzitting van 24 oktober 2011 heeft Van Duurling desgevraagd aangegeven dat deze conclusie ongewijzigd geldt voor een valafstand van iets langer dan 1,50 meter.
Gelet op de specifieke expertise van Bilo en Van Duurling, de nadere uiteenzetting van Bilo en de hiervoor weergegeven inhoud van de rapportage Van Duurling, komt de rechtbank tot de slotsom dat de door verdachte geschetste val van [slachtoffer], niet kan hebben geleid tot het beschreven recente hersenletsel dat heeft geleid tot de dood van [slachtoffer].
Gelet op alle hiervoor weergegeven bewijsmiddelen moet in de tijdspanne dat verdachte feitelijk de zorg had voor [slachtoffer] (van even voor 5.00 uur tot 6.23 uur op 16 juni 2009) sprake zijn geweest van inwerking van uitwendig, mechanisch heftig botsend geweld op het hoofd van [slachtoffer], als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.27
Aangezien [slachtoffer] 9 weken oud was en derhalve niet zelf in staat was om zich bloot te stellen aan dergelijk inwerkend mechanisch geweld op zijn hoofd, vraagt dit gegeven om uitleg van verdachte, die op dat moment in de nabijheid van [slachtoffer] was. De door verdachte geschetste val is geen adequate verklaring voor het letsel. De rechtbank concludeert dat het letsel daarom is ontstaan door actief menselijk handelen. Nu vaststaat dat verdachte zich als enige in de kamer met [slachtoffer] bevond, acht de rechtbank bewezen dat verdachte uitwendig mechanisch heftig botsend geweld op het hoofd van [slachtoffer] heeft aangewend en/of het hoofd van [slachtoffer] heeft blootgesteld aan uitwendig mechanisch heftig botsend geweld, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Indien heftig botsend geweld wordt aangewend op het hoofd van een 9 weken oude baby, dan wel het hoofd van die baby wordt blootgesteld aan dergelijk geweld bestaat een aanmerkelijke kans dat de baby zal overlijden. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans aanvaard, zodat de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] eveneens bewezen acht.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 15 juni 2009 tot en met 16 juni 2009 te Oss, opzettelijk, [slachtoffer] ( geboren op [geboortedatum] 2009) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
- uitwendig mechanisch heftig (stomp) botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer ([slachtoffer]verdachte)] aangewend en/of het hoofd van die [slachtoffer] blootgesteld aan uitwendig mechanisch heftig (stomp) botsend geweld, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 287.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt verdachte zowel van het primaire, subsidiaire als het meer subsidiaire vrij te spreken. Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van enig feit dan verzoekt de verdediging om rekening te houden met het feit dat verdachte door iedereen werd gezien als een moordenaar, hij inmiddels gescheiden is, hij zijn dochtertje niet meer mag zien en hij moet leven met de gedachte dat hij zijn zoon heeft laten vallen tengevolge waarvan deze is overleden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
[slachtoffer] was een 9 weken oude baby, die in de ochtend van 16 juni 2009 volledig afhankelijk was van de zorg van verdachte. Hij is als weerloos slachtoffer ten gevolge van door zijn vader gepleegd geweld op zijn hoofd overleden.
Dit schokkende feit veroorzaakt, zoals gebleken uit de slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer], onherstelbaar leed bij familieleden van [slachtoffer] en hun kring van vrienden, kennissen en andere bekenden. Een feit dat eveneens grote onrust veroorzaakt binnen de gemeenschap.
Voorts is gebleken dat verdachte in de nacht dat het feit is gepleegd een aanzienlijke hoeveelheid bier heeft gedronken en cocaïne heeft gebruikt. Middelen die, zeker in combinatie, een ontremmende, negatieve uitwerking kunnen hebben op het gedrag.
Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor het gepleegde feit. Familieleden verkeren tot op de dag van vandaag in onzekerheid over de precieze toedracht die geleid heeft tot het overlijden van [slachtoffer], welke onzekerheid in het algemeen het rouwproces zal bemoeilijken.
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde, ziet de rechtbank geen reden om in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat verdachte ook zelf getroffen is door het verlies van zijn zoon.
Aan verdachte kan worden toegegeven dat de berechting van dit feit lang op zich heeft laten wachten. Die vertraging is echter deels veroorzaakt door deskundigenrapporten die mede noodzakelijk waren als gevolg van de -achteraf onjuist of onvolledig gebleken- verklaringen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat, mede gelet op het tijdsverloop geen sprake meer is van een geschokte rechtsorde. Ook is geen sprake van recidivegevaar. Zij verzoekt het verzoek van de officier van justitie af te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde doodslag op een jonge baby en de omstandigheden waaronder het feit is begaan zonder meer voldoende zijn om te concluderen tot een geschokte rechtsorde. Het tijdsverloop sedert het plegen van het strafbare feit staat daar niet aan in de weg.
De rechtbank zal derhalve met onmiddellijke ingang de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bevelen.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. primair:
doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Beveelt de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.P.M. Rousseau, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. P.J. Appelhof, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Smits, griffier,
en is uitgesproken op 7 november 2011.
1 Akte van overlijden [slachtoffer], p. 171 van het proces-verbaal stand van zaken Politie Brabant Noord Districtsrecherche Maasland. Nummer 2009068648, sluitingsdatum 11 september 2009. Indien in dit vonnis wordt verwezen naar een proces-verbaal, dan betreft het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal.
2 Verklaring moeder d.d. 17 juni 2009, proces-verbaal p. 118 en verklaring vader d.d. 17 juni, proces-verbaal p. 39.
3 Verklaring verdachte d.d. 17 juni 2009, proces-verbaal p. 40 en verklaring verdachte ter terechtzitting van 16 maart 2011.
4 Verklaringen verdachte d.d. 17 juni 2009, proces-verbaal p. 40 en p. 52; de verklaring van verdachte ter terechtzitting; de verklaring van moeder d.d. 17 juni 2009 p. 118 en 18 juni 2009 p. 137.
5 Proces-verbaal van bevindingen p. 338 (uitwerking van een gesprek tussen verdachte en de meldkamer).
6 Verklaringen [persoon1] en [persoon2] d.d. 17 juni 2009, proces-verbaal p. 410-411 en p. 413-414.
7 Voorlopige bevindingen van de sectie op het lichaam van [slachtoffer], p. 174 en akte van overlijdens p. 171.
8 Deskundigenrapport dr. V. Soerdjbalie-Maikoe d.d. 19 november 2009 met als onderwerp "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" p.5.
9 Deskundigenrapport R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, d.d. 1 april 2010, p. 3, 4 en 5.
10 Rapportage Prof. Dr. O. van Nieuwenhuizen d.d. 2 maart 2011.
11 Proces/verbaal ter terechtzitting van 16 maart 2011.
12 Proces/verbaal ter terechtzitting van 16 maart 2011.
13 Proces-verbaal ter terechtzitting van 16 maart 2011.
14 Proces-verbaal ter terechtzitting van 16 maart 2011.
15 Rapportage R.A.C. Bilo d.d. 1 april 2010 p. rb 42 en 43.
16 Deskundigenrapport L.L.M.B. van Duurling, forensisch arts KNMG d.d. 10 oktober 2011.
17 Verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 19 juni 2008, proces-verbaal verhoor van verdachte. d.d. 23 juni 2009 (p. 74 Stan van zaken pv) + proces-verbaal ter terechtzitting van 16 maart 2011.
18 Proces-verbaal ter terechtzitting van 24 oktober 2011.
19 Proces/verbaal ter terechtzitting van 16 maart 2011.
20 Rapportage R.A.C. Bilo d.d. 1 april 2010, p. rb 39 en 40.
21 Proces/verbaal ter terechtzitting van 16 maart 2011.
22 Rapportage R.A.C. Bilo d.d. 1 juni 2010 inzake beantwoording aanvullende vraagstelling p.2 en 3
23 Zie het tussenvonnis van 13 april 2011
24 Reactie op tussenvonnis van Nieuwenhuizen d.d. 4 juli 2011, p. 2
25 R.A.C. Bilo, beantwoording aanvullende vraagstelling d.d. 27 september 2011, p.12 en 17.
26 Rapportage L.L.B.M. van Duurling, forensisch arts, d.d. 10 oktober 2011.
27 Deskundigenrapport dr. V. Soerdjbalie-Maikoe d.d. 19 november 2009 met als onderwerp "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" p.5 en de verklaring van dhr. R.A.C. Bilo ter terechtzitting van 16 maart 2011