4.1. Tussen partijen is in geschil of, nu Digitenne beschikbaar is, van [gedaagden] kan worden gevergd dat hij de schotelantenne verwijdert en verwijderd zal houden. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] is dat het schotelantenneverbod in strijd is met het bepaalde in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt:
4.1.1. Bij arrest van 16 december 2008 (NJ 2010, 149) heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Kurshid Mustafa en Tarzibachi tegen Zweden geoordeeld dat de lidstaten van de Raad van Europa gehouden zijn het in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrije nieuwsgaring zeker te stellen voor iedereen binnen hun grondgebied en dat deze bepaling ook van toepassing is op gerechtelijke beslissingen op grond waarvan een persoon de mogelijkheid zou worden ontnomen om uitzendingen van telecommunicatiesatellieten te ontvangen. Hiertoe kunnen ook positieve maatregelen tot bescherming van de vrije nieuwsgaring geboden zijn, zelfs in de sfeer van relaties tussen individuen. Een en ander brengt mee dat de rechtbank bij de uitleg van de overeenkomst tussen Rihend en [gedaagden] gehouden is artikel 10 EVRM toe te passen.
4.1.2. Op grond van het bepaalde in artikel 10 EVRM zijn beperkingen van de vrije nieuwsgaring mogelijk voor zover zij voorzien zijn bij wet en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Blijkens het genoemde arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is daartoe een belangenafweging vereist. Ten slotte dient krachtens het arrest van het Hof de beperking proportioneel te zijn ten opzichte van de genoemde belangen.
4.1.3. Voorafgaand aan een dergelijke belangenafweging dient te worden vastgesteld of de beperking voorzien is bij wet. Of een dergelijke wettelijke basis bestaat, kan echter gezien hetgeen hierna wordt overwogen, in het midden blijven.
4.1.4. Rihend heeft ter rechtvaardiging van het antenneverbod in de eerste plaats aangevoerd dat van een inperking van de vrijheid van nieuwsgaring geen sprake is omdat er voor televisieontvangst deugdelijke alternatieven voorhanden zijn via Digitenne en via internet. De rechtbank stelt evenwel vast dat deze – door [gedaagden] gemotiveerd betwiste – stellingen van belang kunnen zijn bij de beoordeling of de beperking proportioneel is met de door de beperking nagestreefde belangen, maar geen zelfstandige rechtvaardiging kunnen vormen voor de beperking van de vrije nieuwsgaring.
4.1.5. Rihend heeft voorts aangevoerd (dagvaarding, nr. 16) dat zij een gerechtvaardigd belang heeft bij het naleven van de algemene voorwaarden door alle parkbewoners om weerbarstige conflicten te voorkomen. Dit moge zo zijn, maar dit kan geen rechtvaardiging voor het opleggen van het antenneverbod met zich brengen, doch ten hoogste dat [gedaagden] gehouden kan worden aan een rechtsgeldig verbod. Het beroep van Rihend op het gelijkheidsbeginsel (dagvaarding, nr. 15) faalt om dezelfde reden. Dat het feit dat [gedaagden] de schotel niet heeft verwijderd, waar andere bewoners van het park dat wel hebben gedaan, irritatie tussen en ergernis bij andere bewoners van het park opwekt (zoals door Rihend tijdens de comparitie van partijen is opgemerkt), moge juist zijn, maar rechtvaardigt het opleggen van het antenneverbod evenmin.
4.1.6. Rihend heeft verder slechts nog aangevoerd dat schotelantennes een ontsierend karakter hebben. Rihend heeft evenwel nagelaten deze stelling nader te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden deze zuiver esthetische belangen van onvoldoende gewicht zijn om een inbreuk op de vrije nieuwsgaring te kunnen rechtvaardigen, gezien de strenge eisen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens daaraan stelt.
4.1.7. Uit het bovenstaande volgt dat de door Rihend aangevoerde belangen ter rechtvaardiging van het antenneverbod in het Parkreglement onvoldoende zwaarwegend zijn om een beperking van de vrijheid van nieuwsgaring als gewaarborgd door artikel 10 EVRM te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat ook de bescherming van derden niet een dergelijke rechtvaardiging met zich kan brengen, nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat de schotelantenne van [gedaagden] gevaar voor derden oplevert. Daarbij verdient aantekening dat – anders dan in het vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarnaar tijdens de comparitie van de partijen door Rihend was verwezen – Rihend ook niet als opstaleigenaar aansprakelijk is voor eventuele schade die andere bewoners kunnen ondervinden als gevolg van een gebrekkig geplaatste schotel, nu [gedaagden] geen huurder maar eigenaar van de kavel en de daarop geplaatste opstallen is.