ECLI:NL:RBSHE:2011:BU2938

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
226047 HA ZA 11-259
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schotelverbod in recreatiepark in strijd met vrijheid van nieuwsgaring

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Rihend Verhuur B.V. de verwijdering van een schotelantenne die door gedaagden op hun perceel was geplaatst. Rihend stelde dat het plaatsen van de schotelantenne in strijd was met de Algemene Voorwaarden van het park, waarin een verbod op het plaatsen van schotelantennes was opgenomen. Gedaagden voerden aan dat zij gerechtigd waren de schotelantenne te plaatsen, omdat er geen centraal antennesysteem aanwezig was en dat Digitenne geen deugdelijk alternatief bood. De rechtbank diende te beoordelen of het antenneverbod in het Parkreglement in overeenstemming was met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat de vrijheid van nieuwsgaring waarborgt.

De rechtbank overwoog dat de belangen die Rihend aanvoerde ter rechtvaardiging van het antenneverbod onvoldoende zwaarwegend waren om een beperking van de vrijheid van nieuwsgaring te rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat de stelling van Rihend dat er alternatieven voor televisieontvangst beschikbaar waren, niet voldoende was om de beperking van de vrijheid van nieuwsgaring te rechtvaardigen. Ook de esthetische bezwaren die Rihend aanvoerde, werden door de rechtbank als onvoldoende zwaarwegend beschouwd.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat Rihend gedaagden niet kon houden aan het antenneverbod en dat er geen sprake was van een tekortkoming van gedaagden. De vorderingen van Rihend werden afgewezen en Rihend werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. Dit vonnis benadrukt de bescherming van de vrijheid van nieuwsgaring en de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij beperkingen daarop.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 226047 / HA ZA 11-259
Vonnis van 26 oktober 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RIHEND VERHUUR B.V., gevestigd te Heesch,
eiseres,
advocaat mr. R.J.H. van den Dungen te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
1. [Gedaagde sub 1],
2. [Gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. B. Maat te Breda.
Partijen zullen hierna Rihend en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 mei 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 7 september 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. Rihend is eigenares van Chalet Park Dennenoord te Wintelre (hierna: het park). [gedaagden] heeft op 8 februari 2006 een kavel in het park gekocht van Rihend; de kavel is op 1 maart 2006 aan [gedaagden] geleverd.
2.3. Artikel 4 van de koopovereenkomst bepaalt, voor zover relevant, het volgende:
‘1. Deze overeenkomst van koop en verkoop, alsmede de notariële levering vindt plaats onder al die voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn vervat in een akte van vaststelling Algemene Voorwaarden Chalet Park Dennenoord op 4 februari 2005 verleden voor een waarnemer van notaris mr. [X] te [woonplaats], hierna te noemen “Algemene Voorwaarden”.’
De leveringsakte bevat in artikel 8 een verwijzing naar deze Algemene Voorwaarden.
2.4. Van de Algemene Voorwaarden maakt tevens het Parkreglement deel uit. Het Parkreglement bepaalt, voor zover relevant, het volgende:
‘ORDEBEPALINGEN.
Artikel 3
(…)
11. Antennes
Omdat er een centraal antennesysteem op het terrein aanwezig is, is het verboden zelf antennes of schotels te plaatsen.
(…)
WERKZAAMHEDEN EN DIENSTEN
Artikel 5
Ten aanzien van de door de bedrijfsleiding uitgevoerde werkzaamheden en verrichte diensten – onder andere bestaande uit het schoon- en vrijhouden van de wegen en paden in het Park, de verlichting van de wegen en paden in het Park, het algemeen toezicht op het Park en het gebruik van de faciliteiten van het recreatiepark, alsmede voor de verzorging van ontvangst van televisiesignalen en het onderhoud en instandhouden van het rioolnet zal door de eigenaar een vergoeding verschuldigd zijn, zoals deze jaarlijks door de bedrijfsleiding aan de gebruiker zal worden opgegeven.’
2.5. Ten tijde van de levering van de kavel beschikte het park niet over een centraal antennesysteem. Rihend heeft in overleg met KPN uiteindelijk besloten geen centraal antennesysteem aan te leggen, maar gebruik te maken van Digitenne, welke voorziening naar verwachting van KPN eind 2007 beschikbaar zou zijn. Rihend heeft vervolgens de bewoners van het park, onder wie [gedaagden], medegedeeld dat deze totdat Digitenne beschikbaar zou zijn, zelfde dienden te zorgen voor een tv-voorziening en dat het gebruik van schotels gedoogd zou worden totdat Digitenne beschikbaar zou zijn, en dat deze schotels vanaf dat moment dienden te worden verwijderd. [gedaagden] heeft vervolgens een schotelantenne geplaatst.
2.6. Op 27 december 2007 heeft Rihend de bewoners van het park, onder wie [gedaagden], medegedeeld dat inmiddels Digitenne beschikbaar was en dat de geplaatste schotels voor 1 januari 2009 dienden te worden verwijderd. [gedaagden] heeft Rihend bij brief van 3 januari 2008 laten weten de schotel niet te zullen weghalen. Rihend heeft [gedaagden] bij brieven van 29 mei 2009 en 28 augustus 2009 gesommeerd de door hem geplaatste schotel te verwijderen binnen twee respectievelijk vier weken na dagtekening van de brieven. [gedaagden] heeft Rihend bij brief van 23 september 2009 medegedeeld hier niet aan te zullen voldoen.
3. Het geschil
3.1. Rihend vordert – kort gezegd – de verwijdering van de schotelantenne met dwangsomsanctie.
Rihend legt naast de genoemde vaststaande feiten (voor zover de door haar aangedragen) aan deze vorderingen het volgende ten grondslag.
3.1.1. Door een schotelantenne op zijn perceel te plaatsen handelt [gedaagden] in strijd met het bepaalde in de op de overeenkomst van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden, meer in het bijzonder met het bepaalde in artikel 3 lid 11 van het Parkreglement. De strekking van deze bepaling is dat schotelantennes verboden zijn.
3.1.2. Daarnaast handelt [gedaagden] in strijd met de afspraken die tussen partijen gemaakt zijn over het verwijderen van de schotelantenne vanaf het moment waarop Digitenne beschikbaar zou zijn. Daarmee schiet [gedaagden] toerekenbaar tekort in de nakoming van zijn verplichtingen jegens Rihend. Omdat [gedaagden] niet adequaat heeft gereageerd op de sommaties, is [gedaagden] ook in verzuim.
3.2. [gedaagden] voert – kort samengevat – de volgende verweren.
3.2.1. [gedaagden] is gerechtigd de schotelantenne op zijn perceel te plaatsen omdat er geen centraal antennesysteem op het park aanwezig is.
3.2.2. Digitenne is geen deugdelijk alternatief voor een centraal antennesysteem met ald gevolg dat [gedaagden] ten onrechte belemmerd wordt in de vrije nieuwsgaring.
3.2.3. Hij heeft geen afspraak met Rihend gemaakt dat de schotelantenne uiterlijk op 1 januari 2009 verwijderd moet worden, en Rihend heeft het vertrouwen opgewekt dat zij het recht op verwijdering van de schotel te vorderen niet zou uitoefenen en daarmee het recht om verwijdering van de schotel te vorderen heeft verwerkt.
3.3. Partijen hebben elkaars stellingen gemotiveerd bestreden. Op de stellingen van partijen zal, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
Vrijheid van nieuwsgaring, artikel 10 EVRM
4.1. Tussen partijen is in geschil of, nu Digitenne beschikbaar is, van [gedaagden] kan worden gevergd dat hij de schotelantenne verwijdert en verwijderd zal houden. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] is dat het schotelantenneverbod in strijd is met het bepaalde in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt:
4.1.1. Bij arrest van 16 december 2008 (NJ 2010, 149) heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Kurshid Mustafa en Tarzibachi tegen Zweden geoordeeld dat de lidstaten van de Raad van Europa gehouden zijn het in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrije nieuwsgaring zeker te stellen voor iedereen binnen hun grondgebied en dat deze bepaling ook van toepassing is op gerechtelijke beslissingen op grond waarvan een persoon de mogelijkheid zou worden ontnomen om uitzendingen van telecommunicatiesatellieten te ontvangen. Hiertoe kunnen ook positieve maatregelen tot bescherming van de vrije nieuwsgaring geboden zijn, zelfs in de sfeer van relaties tussen individuen. Een en ander brengt mee dat de rechtbank bij de uitleg van de overeenkomst tussen Rihend en [gedaagden] gehouden is artikel 10 EVRM toe te passen.
4.1.2. Op grond van het bepaalde in artikel 10 EVRM zijn beperkingen van de vrije nieuwsgaring mogelijk voor zover zij voorzien zijn bij wet en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Blijkens het genoemde arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is daartoe een belangenafweging vereist. Ten slotte dient krachtens het arrest van het Hof de beperking proportioneel te zijn ten opzichte van de genoemde belangen.
4.1.3. Voorafgaand aan een dergelijke belangenafweging dient te worden vastgesteld of de beperking voorzien is bij wet. Of een dergelijke wettelijke basis bestaat, kan echter gezien hetgeen hierna wordt overwogen, in het midden blijven.
4.1.4. Rihend heeft ter rechtvaardiging van het antenneverbod in de eerste plaats aangevoerd dat van een inperking van de vrijheid van nieuwsgaring geen sprake is omdat er voor televisieontvangst deugdelijke alternatieven voorhanden zijn via Digitenne en via internet. De rechtbank stelt evenwel vast dat deze – door [gedaagden] gemotiveerd betwiste – stellingen van belang kunnen zijn bij de beoordeling of de beperking proportioneel is met de door de beperking nagestreefde belangen, maar geen zelfstandige rechtvaardiging kunnen vormen voor de beperking van de vrije nieuwsgaring.
4.1.5. Rihend heeft voorts aangevoerd (dagvaarding, nr. 16) dat zij een gerechtvaardigd belang heeft bij het naleven van de algemene voorwaarden door alle parkbewoners om weerbarstige conflicten te voorkomen. Dit moge zo zijn, maar dit kan geen rechtvaardiging voor het opleggen van het antenneverbod met zich brengen, doch ten hoogste dat [gedaagden] gehouden kan worden aan een rechtsgeldig verbod. Het beroep van Rihend op het gelijkheidsbeginsel (dagvaarding, nr. 15) faalt om dezelfde reden. Dat het feit dat [gedaagden] de schotel niet heeft verwijderd, waar andere bewoners van het park dat wel hebben gedaan, irritatie tussen en ergernis bij andere bewoners van het park opwekt (zoals door Rihend tijdens de comparitie van partijen is opgemerkt), moge juist zijn, maar rechtvaardigt het opleggen van het antenneverbod evenmin.
4.1.6. Rihend heeft verder slechts nog aangevoerd dat schotelantennes een ontsierend karakter hebben. Rihend heeft evenwel nagelaten deze stelling nader te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden deze zuiver esthetische belangen van onvoldoende gewicht zijn om een inbreuk op de vrije nieuwsgaring te kunnen rechtvaardigen, gezien de strenge eisen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens daaraan stelt.
4.1.7. Uit het bovenstaande volgt dat de door Rihend aangevoerde belangen ter rechtvaardiging van het antenneverbod in het Parkreglement onvoldoende zwaarwegend zijn om een beperking van de vrijheid van nieuwsgaring als gewaarborgd door artikel 10 EVRM te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat ook de bescherming van derden niet een dergelijke rechtvaardiging met zich kan brengen, nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat de schotelantenne van [gedaagden] gevaar voor derden oplevert. Daarbij verdient aantekening dat – anders dan in het vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarnaar tijdens de comparitie van de partijen door Rihend was verwezen – Rihend ook niet als opstaleigenaar aansprakelijk is voor eventuele schade die andere bewoners kunnen ondervinden als gevolg van een gebrekkig geplaatste schotel, nu [gedaagden] geen huurder maar eigenaar van de kavel en de daarop geplaatste opstallen is.
Tekortkoming
4.2. Nu de aan het antenneverbod in het Parkreglement ten grondslag liggende belangen onvoldoende zwaarwegend zijn om een beperking van de vrijheid van nieuwsgaring als gewaarborgd door artikel 10 EVRM te kunnen rechtvaardigen, kan Rihend [gedaagden] niet aan deze bepaling houden. De schending van artikel 3 lid 11 van het Parkreglement kan derhalve niet leiden tot een toerekenbare tekortkoming van [gedaagden] tegenover Rihend.
Afspraak tot verwijdering van de antenne
4.3. Door Rihend is voorts aangevoerd dat zij met [gedaagden] een afspraak heeft gemaakt over het verwijderen van de schotelantenne vanaf het moment waarop Digitenne beschikbaar zou zijn en dat [gedaagden] deze afspraak heeft geschonden. Door [gedaagden] is gemotiveerd betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Rihend, op wie de last rust te bewijzen dat een dergelijke afspraak (ook) met [gedaagden] is gemaakt, heeft aangeboden haar stellingen dienaangaande te bewijzen. De rechtbank passeert dit aanbod evenwel omdat een dergelijke afspraak een (nieuwe) beperking van de vrijheid van nieuwsgaring, als gewaarborgd door artikel 10 EVRM, vormt. Rihend heeft geen andere belangen ter rechtvaardiging van deze beperking aangevoerd dan de reeds eerder genoemde belangen. Deze belangen rechtvaardigen ook deze beperking niet. Ook de – door [gedaagden] betwiste – schending van de afspraak tot verwijdering kan derhalve niet worden aangemerkt als een tekortkoming van [gedaagden].
Conclusie
4.4. Nu geen sprake is van een tekortkoming op basis waarvan het gevorderde kan worden toegewezen, dient de vordering van Rihend te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de vorderingen van Rihend af;
5.2. veroordeelt Rihend in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 1.162,00 waarvan € 258,00 griffierecht en € 904,00 salaris en verklaart dit vonnis voor deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.M. Loos en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.