vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 236599 / KG ZA 11-668
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2011
[Partij A sub 1], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [Partij A sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.G. Rissik te Roden,
[Partij B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.C.M. Schaeken te [woonplaats].
Partijen zullen hierna [Partij A c.s.] en [Partij B] genoemd worden.
1.1. Na dagvaarding heeft een behandeling plaatsgevonden ter openbare terechtzitting op 17 oktober 2011. Aldaar hebben partijen hun standpunt toegelicht bij monden van hun raadslieden die onder meer het woord hebben gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. Ten slotte is de datum van het vonnis bepaald op heden.
2.1. De minderjarige zoon van [Partij A sub 1], [Partij A sub 2], is rolstoelgebonden door de progressieve spierziekte Duchenne. Hij is lid van de Vereniging [XX] en speelt daar rolstoelhockey (ook genaamd: “E-hockey”). [Partij A sub 2] heeft deel uitgemaakt van het Nederlandse team rolstoelhockey. In november 2010 heeft [Partij A sub 2] in die hoedanigheid deelgenomen aan het wereldkampioenschap rolstoelhockey in Italië (hierna: het WK), waar het Nederlandse team tweede is geworden.
2.2. [Partij B] is onder meer coach/ begeleider van een van de teams van de [woonplaats] rolstoelhockeyvereniging [YY]. Tijdens het WK maakte hij deel uit van het begeleidingsteam van het Nederlandse team.
2.3. Op de terugreis van het WK heeft het Nederlandse team in [woonplaats] overnacht. [Partij A sub 2] sliep alleen op een hotelkamer.
2.4. Op 8 november 2010 is [Partij B] ‘s avonds de hotelkamer van [Partij A sub 2] binnengekomen. [Partij A sub 2] zat op dat moment nagenoeg zonder kleding aan op zijn bed. [Partij B] is toen naast hem op bed komen zitten. De volgende ochtend is [Partij B] nog twee maal onaangekondigd de kamer van [Partij A sub 2] binnengekomen.
2.5. [Partij A sub 2] heeft zich door het genoemde optreden van [Partij B] geïntimideerd gevoeld. Hij daarom tegen [Partij B] een klacht ingediend bij de nader te noemen tuchtcommissie. Deze heeft de klacht in behandeling genomen en beide partijen gehoord.
2.6. Bij uitspraak van 17 februari 2011 met zaaksnummer V1011227, heeft de Tuchtcommissie van de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (hierna: KNHB) [Partij B] voor onbepaalde tijd een verbod opgelegd om een functie (al dan niet op vrijwillige basis) in de KNHB alsmede in een lid van de KNHB uit te oefenen.
2.7. [Partij B] is in beroep gegaan tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie. Bij uitspraak van 18 april 2011 heeft de commissie van beroep het appelberoep van [Partij B] gegrond verklaard en de uitspraak van de Tuchtcommissie van 17 februari 2011 ingetrokken. De commissie van beroep heeft hiertoe onder meer als volgt overwogen en geoordeeld.
(…)
Ten aanzien van niet-leden kan het opleggen van tuchtrecht niet eenzijdig door een statutaire bepaling worden bewerkstelligd. In dat geval moet tenminste sprake zijn van een zodanige aanvaarding van het tuchtrecht door het niet-lid, dat daaruit blijkt dat hij zich van de strekking en de consequentie van zijn verklaring bewust is.
De commissie van beroep wijst in dit verband op artikel 11, lid 2 onder c van de Statuten:
c. (…) zo nodig is een lid-rechtspersoon verplicht met iedere zodanige individuele persoon een daartoe strekkende overeenkomst aan te gaan; (…)
Van een dergelijke overeenkomst is in het onderhavige geval geen sprake, laat staan van een mogelijk bewust zijn. (…). Evenmin heeft het begeleidingsteam, waarvan hij deel uitmaakt, zich krachtens een specifieke overeenkomst verbonden tot naleving van de statuten en reglementen van de KNHB en de aanvaarding van het tuchtregelement.
De commissie van beroep acht dan ook het tuchtrecht niet van toepassing op [Partij B] en dat de tuchtcommissie niet bevoegd was een uitspraak jegens hem te doen. Dit leidt ertoe dat de uitspraak van de tuchtcommissie wegens onbevoegdheid dient te worden vernietigd. Aan een beoordeling van de feiten komt de commissie van beroep als gevolg daarvan niet toe.
(…)
5) De beslissing
De commissie van beroep acht het beroep gegrond en trekt de uitspraak van de tuchtcommissie van 17 februari 2011 in.
2.8. Bij brief van 18 mei 2011 heeft [Partij A sub 2] via zijn raadsman op de in die brief aangegeven (en hieronder nog nader te bespreken) gronden [Partij B] verzocht om op 18 juni 2011 niet aanwezig te zijn bij de 6e nationale competitieronde Hoofdklasse/ Superleague E-hockey. De raadsman van [Partij B] heeft op deze brief gereageerd bij zijn schrijven van 25 mei 2011. Hierin schrijft hij onder meer als volgt.
(…) De heer [Partij B] acht verder uw sommatie om niet aanwezig te zijn bij de competitieronde te Amsterdam zonder juridische grond. (…) Desalniettemin bevestig ik u namens de heer [Partij B] dat hij niet aanwezig zal zijn bij het evenement op 18 juni te Amsterdam. (…)
2.9. Bij brief van 10 juni 2011 heeft de raadsman van [Partij A c.s.] [Partij B] op de in die brief aangegeven (en eveneens hieronder nog nader te bespreken) gronden verzocht om niet aanwezig te zijn bij de landelijke finale E-hockey in [woonplaats] op 25 juni 2011. De raadsman van [Partij B] heeft [Partij A c.s.] bij schrijven van 16 juni 2011 als volgt geantwoord.
(…) De heer [Partij B] zal mogelijk niet aanwezig zijn bij de landelijke finale E-hockey te [woonplaats] op 25 juni, echter om redenen die niets van doen hebben met uw verzoek c.q. sommatie. (…) Dit betekent niet dat de heer [Partij B] wegblijft bij evenementen die hij graag bezoekt. (…) U hoeft dergelijke verzoeken niet meer te doen. Ik kan u nu al melden dat de heer [Partij B] zijn beslissing om al dan niet te gaan niet laat afhangen van deze verzoeken. (…)
2.10. Op 17 september 2011 was de eerste competitiedag van de hoofdklasse & overgangsklasse voor het onderhavige seizoen in [woonplaats]. Daar was [Partij B] niet aanwezig. Op 24 september 2011 heeft wederom een E-hockey-evenement plaatsgevonden (het E-team tournament in Emmen). Daar was [Partij B], evenals [Partij A sub 2], aanwezig.
3.1. [Partij A c.s.] vordert in dit geding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[Partij B] te verbieden gedurende een periode van twaalf maanden na betekening van dit vonnis, zich op te houden op de zogenaamde evenementdagen van rolstoelhockey, alsmede hem te verbieden op wat voor wijze dan ook contact te leggen met [Partij A sub 2], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per keer, alsmede om naleving van dit vonnis des nodig met behulp van de sterke arm te doen uitvoeren en [Partij B] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Met “evenementdagen” bedoelt eiser kennelijk landelijke evenementen van de rolstoelhockey verenigingen, waaronder met name de dagen van de landelijke competitie. Ter zitting is nader aangegeven dat het hier met name gaat over de volgende data: 26 november 2011, 3 december 2011, 24 maart 2012, 21 april 2012 en 16 juni 2012, alsmede het Nederlands Kampioenschap en het bekertoernooi.
3.3. [Partij A c.s.] legt hieraan, naast hetgeen hiervoor onder de feiten is vermeld –kort weergegeven– het navolgende ten grondslag.
Door op de aangegeven data in de nabijheid van hem te verschijnen en aanwezig te zijn, handelt [Partij B] onrechtmatig jegens [Partij A sub 2], waardoor [Partij A sub 2] schade lijdt. Hij heeft dit toegelicht met het navolgende.
[Partij B] is op de avond van 8 november 2010 zonder vooraf op de deur te kloppen de hotelkamer van [Partij A sub 2] binnengekomen en heeft [Partij A sub 2] daar onzedelijk betast, door hem over zijn rug tot in zijn bilnaad te aaien, en aangesproken met woorden gebruikt in de trant van “wat jij toch een grote beer”. In de ochtend van 9 november 2010 heeft [Partij B] opnieuw twee maal zonder kloppen de kamer van [Partij A sub 2] betreden. [Partij A sub 2] heeft deze gedragingen van [Partij B] als zeer onprettig en bedreigend ervaren en stelt dat [Partij B] grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Ter zitting heeft [Partij A c.s.] nog aangegeven dat [Partij B] [Partij A sub 2] reeds eerder op intimiderende wijze heeft benaderd en dat [Partij A sub 2] hem toen duidelijk te kennen heeft gegeven daar niet van gediend te zijn.
[Partij A sub 2] voelt zich hierdoor in de omgeving van zijn sport niet meer veilig als [Partij B] aanwezig is. Hij dreigt in zijn persoonlijke ontwikkeling, vrijheid en integriteit te worden aangetast. [Partij A sub 2] ondervindt rechtstreekse psychische schade door de enkele aanwezigheid van [Partij B] in zijn directe nabijheid. [Partij A sub 2] wenst in de toekomst onbevreesd en onbezorgd naar de rolstoelhockey-evenementen te kunnen gaan en heeft in dat kader [Partij B] meerdere malen verzocht om niet langer aanwezig te zijn bij deze evenementen. [Partij B] heeft evenwel te kennen gegeven dat hij daartoe niet bereid is.
[Partij A sub 2] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering omdat hij vanwege zijn fysieke gesteldheid wellicht over een jaar al niet meer kan deelnemen aan dit soort evenementen en elk moment waarop dat nog wel kan van grote waarde voor is.
3.4. [Partij B] heeft ten verwere –kort weergegeven– het navolgende naar voren gebracht.
Op de bewuste avond heeft [Partij B] zich naar de hotelkamer van [Partij A sub 2] begeven om te zien of met [Partij A sub 2] alles in orde was. Toen [Partij A c.s.] de hotelkamer binnenkwam zag hij dat [Partij A sub 2] schrok. [Partij B] betwist dat hij [Partij A sub 2] onzedelijk heeft betast en op onbehoorlijke wijze heeft aangesproken. Ook betwist hij de volgende ochtend twee maal de kamer van [Partij A sub 2] op ongepaste wijze te hebben betreden. [Partij B] stelt dat hij ’s-avonds op de rand van het bed van [Partij A sub 2] is gaan zitten en dat hij teneinde [Partij A sub 2] gerust te stellen, een arm om diens schouder heeft geslagen. Voorts heeft [Partij B] met [Partij A sub 2] een gesprekje gevoerd. De volgende ochtend heeft [Partij B] [Partij A sub 2] gewekt en iets later heeft hij voor zijn bagage gezorgd. Met het leggen van een arm om de schouder van [Partij A sub 2] kan bezwaarlijk worden gesproken van een inbreuk op diens persoonlijke integriteit. [Partij B] hoefde er dan ook niet op bedacht te zijn dat [Partij A sub 2] zijn gedrag als ongewenst zou beschouwen. [Partij B] betwist voorts dat hij [Partij A sub 2] reeds eerder op intimiderende wijze heeft benaderd. [Partij B] acht zich niet gehouden om te voldoen aan de sommaties van [Partij A c.s.] om weg te blijven bij de E-hockey-evenementen. Het belang van [Partij A sub 2] om “geen hinder te ondervinden” of “iets niet vervelend te vinden” weegt niet op tegen het belang van [Partij B] om geen beperking te hoeven dulden in zijn persoonlijke bewegingsvrijheid en in de uitoefening van zijn functie als vrijwilliger (trainer en coach) bij [YY] of het vorm geven aan zijn belangstelling voor het rolstoelhockey in brede zin. [Partij B] heeft op de competitiedagen waarop zowel [Partij A sub 2] als [Partij B] aanwezig waren op geen enkele wijze contact gelegd met [Partij A sub 2] en is ook niet voornemens dit te doen. [Partij A sub 2] stelt ook niet dat [Partij B] contact met hem heeft gelegd. [Partij A sub 2] heeft dan ook geen belang bij dit onderdeel van de vordering.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. De wijze waarop [Partij B] [Partij A sub 2] heeft aangeraakt en toegesproken laat zich in dit geding niet exact vaststellen. [Partij B] heeft evenwel niet betwist dat [Partij A sub 2] de gedragingen van [Partij B] – veronderstellenderwijs aannemende dat [Partij B] “slechts” een arm om [Partij A sub 2]’s schouder heeft geslagen en een “gewoon” gesprekje met hem heeft gevoerd – als zeer onplezierig en bedreigend heeft ervaren. Naar de geschetste omstandigheden heeft [Partij A sub 2] deze gedragingen als zodanig kúnnen ervaren. Niet in geschil is immers dat [Partij A sub 2] vrijwel zonder kleren aan op zijn bed zat toen [Partij B] de kamer binnenkwam en naast hem op bed kwam zitten. [Partij B] heeft bovendien zelf verklaard dat [Partij A sub 2] schrok toen [Partij B] de kamer betrad alsmede dat bij het begeleidingsteam bekend was dat [Partij A sub 2] er überhaupt al moeite mee had om hulp van derden te vragen. Onder deze omstandigheden had [Partij B] extra voorzichtig en terughoudend moeten optreden en niet zonder meer (dat wil zeggen zonder diens instemming) naast de naakte [Partij A sub 2], die in die positie immers extra kwetsbaar was, op diens bed moeten gaan zitten. Daarmee is hij in elk geval op onacceptabele wijze in de nabijheid van [Partij A sub 2] gekomen.
4.2. Gezien het voorgaande is voorstelbaar dat [Partij A sub 2] zich door de nabijheid van [Partij B] bedreigd en gehinderd voelt. De aanwezigheid van [Partij B] dwingt [Partij A sub 2] ertoe op zijn hoede te zijn, te meer nu de bedreiging niet is weggenomen. Het tegendeel lijkt eerder het geval. [Partij B] is immers de mening toegedaan dat met zijn gedragingen geen sprake is van een inbreuk op de persoonlijke integriteit van [Partij A sub 2]. Kennelijk heeft [Partij B] voor dergelijke situaties geen naar behoren ontwikkeld gevoel. Dit leidt tot de conclusie dat [Partij A sub 2] recht heeft bescherming door een daarop gerichte voorziening.
4.3. Een en ander klemt te meer nu [Partij B] niet onder het tuchtrecht van de hockeybond valt en [Partij A sub 2] dus niet de bescherming van dat tuchtrecht wordt geboden. Blijkens de uitspraak van de tuchtcommissie van 17 februari 2011 is die bescherming ruimer dan die welke wordt geboden door het algemene burgerlijk recht. [Partij B] heeft ter zitting verklaard geen overeenkomst te hebben getekend waarin hij zich aan de tuchtregels van de Hockeybond onderwerpt. Los van het feit dat dit in algemeenheid al erg onwenselijk voorkomt, is dat in dit geval voor [Partij A sub 2] extra bedreigend.
4.4. Zoals hiervoor onder “De feiten” is weergegeven heeft [Partij B] [Partij A c.s.] middels een brief van zijn raadsman van 10 juni 2011 te kennen gegeven dat hij niet voornemens is om, vanwege de moeite die [Partij A sub 2] heeft met de aanwezigheid van [Partij B] bij de rolstoelhockey-evenementen, bij deze evenementen weg te blijven. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat [Partij B] nog zelfs een functie bekleedt in het rolstoelhockey (coach/ begeleider van een van de teams van [YY]) is de kans van de intimiderende aanwezigheid bij [Partij A sub 2] reëel te achten.
4.5. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter een maatregel ten gunste van [Partij A sub 2], ook al gaat die ten koste van [Partij B], geboden. De afweging van de betrokken belangen dient in het voordeel van [Partij A sub 2] uit te vallen. [Partij A sub 2] heeft immers een onmiskenbaar belang bij het onbezorgd en onbevreesd kunnen uitoefenen van zijn sport. Dit belang wordt nog versterkt door de omstandigheid dat het komende seizoen wellicht tevens het laatste seizoen is dat [Partij A sub 2] aan dit soort evenementen kan deelnemen. Mitsdien zal de vordering van [Partij A c.s.], strekkende tot een verbod van [Partij B] op zijn aanwezigheid bij rolstoelevenementen, worden toegewezen als na te melden.
4.6. [Partij B] heeft aangegeven niet voornemens te zijn om contact op te nemen met [Partij A sub 2]. Het is echter bepaald niet uit te sluiten dat die behoefte om met [Partij A sub 2] in contact te treden, gelet op de thans te geven voorziening, ineens wel opkomt. [Partij A sub 2] dient daarvan gevrijwaard te worden. Hij heeft daarbij een rechtens te respecteren belang. Anderzijds kunnen er gelet op het standpunt van [Partij B] maar weinig bezwaren tegen en verbod bestaan. Overigens staat het [Partij B] volkomen vrij contact op te neme met de raadsman van [Partij A c.s.]. De gevraagde voorziening zal worden gegeven.
4.7. Uit een oogpunt van duidelijkheid en handhaafbaarheid zal het verbod worden beperkt tot de aanwezigheid van [Partij B] in de berokken sporthal.
4.8. De ter versterking van de veroordelingen gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden beperkt als na te melden.
4.9. Het verbod aanwezig te zijn in de betrokken sporthal zal bij overtreding onmiddellijk dienen te kunnen worden gehandhaafd. Mededeling aan [Partij B] dat een dwangsom is verbeurd zal dan kennelijk onvoldoende effect toe komen. Daarom zal ook de machtiging tot het inroepen van de sterke arm worden verleend.
4.10. [Partij B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Partij A c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,20
- griffierecht 260,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.170,20
5.1. verbiedt [Partij B] om op 26 november 2011, 3 december 2011, 24 maart 2012, 21 april 2012 en 16 juni 2012, alsmede tijdens het Nederlands Kampioenschap en het bekertoernooi aanwezig te zijn in de sporthal waar het betreffende evenement plaatsvindt;
5.2. verbiedt [Partij B] om gedurende een jaar na betekening van dit vonnis persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins rechtstreeks contact op te nemen met [Partij A sub 2];
5.3. veroordeelt [Partij B] om aan [Partij A c.s.] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat hij niet aan het in 5.1. en/of 5.2. bepaalde voldoet;
5.4. bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.5. machtigt [Partij A c.s.] om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [Partij B] in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen;
5.6. veroordeelt [Partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [Partij A c.s.] tot op heden begroot op € 1.170,20;
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2011.