ECLI:NL:RBSHE:2011:BU1990

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
218959 HA ZA 10-2252
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder bij faillissement en onrechtmatige daad

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, staat de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap centraal in het kader van een faillissement. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.T.L. Janssen, vordert betaling van een bedrag van € 10.401,64 van de gedaagde, die als bestuurder van Krikke & Van der Hulst BV fungeerde. De eiser stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de levering van pantry's aan de vennootschap door te laten gaan, terwijl hij wist of had moeten weten dat de vennootschap niet in staat zou zijn om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde op 28 april 2009 het faillissement van Krikke & Van der Hulst BV heeft aangevraagd, en dat het faillissement op 6 mei 2009 is uitgesproken. De eiser heeft de pantry's op 29 april 2009 geleverd, en de rechtbank heeft beoordeeld of de gedaagde, als bestuurder, een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het doorgaan met de levering. De rechtbank oordeelt dat er geen verplichting bestaat voor een bestuurder om wederpartijen te waarschuwen voor het indienen van een faillissementsaanvraag, tenzij er bijkomende omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat de gedaagde op de hoogte was van de onmogelijkheid van de vennootschap om te betalen op het moment van de levering. Daarom wordt de vordering van de eiser afgewezen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 1.218,00. Dit vonnis is uitgesproken op 26 oktober 2011 door mr. I.L. Rijnbout.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 218959 / HA ZA 10-2252
Vonnis van 26 oktober 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.T.L. Janssen te [woonplaats],
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C.C.C.A.M. Kuijken te [woonplaats].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 februari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 26 mei 2011
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is bestuurder en enig aandeelhouder van Veva Holding BV. Veva Holding BV is bestuurder en enig aandeelhouder van Krikke & Van der Hulst BV. Daarmee is [gedaagde] middellijk bestuurder van Krikke & Van der Hulst BV (bijlagen bij brief d.d. 3 mei 2011 van mr. Jacobs).
2.2. Krikke & Van der Hulst BV heeft op 7 april 2009 een opdrachtbevestiging aan [eiser] verzonden per fax en per post (productie 1 bij dagvaarding). In die opdrachtbevestiging wordt opdracht gegeven voor het plaatsen van 3 pantry’s in het project Car City te Cuijk voor een bedrag van € 7.000,00 exclusief btw. De start van de werkzaamheden is gepland voor eind week 17-2009. De definitieve startdatum zal in overleg met de projectleider worden vastgesteld. Week 17 liep van 20 tot en met 26 april 2009.
2.3. [eiser] heeft de pantry’s op 29 april 2009 geleverd en gemonteerd.
2.4. [gedaagde] heeft het faillissement van Krikke & Van der Hulst BV aangevraagd. Het aanvraagformulier is op 28 april 2009 door de rechtbank ontvangen (bijlage bij brief van 3 mei 2011 van mr. Jacobs).
2.5. Op 6 mei 2009 is het faillissement van Krikke & Van der Hulst BV uitgesproken.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.401,64, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 8.687,00 vanaf de dag der dagvaarding en proceskosten.
3.2. [eiser] verwijt [gedaagde] dat hij opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden, althans [eiser] uitvoering deed geven aan de werkzaamheden terwijl hij wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat Krikke & Van der Hulst BV niet in staat zou zijn om aan haar betalingsverplichting te voldoen.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de zaak beoordeeld dient te worden naar Nederlands recht.
4.2. [eiser] heeft zijn stelling dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de verbintenis wist of moest weten dat Krikke & Van der Hulst BV haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen niet onderbouwd, zodat de vordering op deze grond niet kan worden toegewezen.
4.3. De vraag die beantwoord dient te worden is of [gedaagde] als bestuurder van Krikke & Van der Hulst BV onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door de levering van [eiser] aan Krikke & Van der Hulst BV op 29 april 2009 door te laten gaan. De norm die daarbij geldt is of aan [gedaagde], gelet op de concrete omstandigheden van het geval, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt om hem persoonlijk aansprakelijk te houden (HR 18-02-2000, LJN AA4873).
4.4. De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen, zonder bijkomende omstandigheden, geen verplichting kan worden aangenomen voor de bestuurder van een vennootschap om alvorens de aanvraag van een faillissement in te dienen, een waarschuwing te doen uitgaan naar wederpartijen van die vennootschap om geen uitvoering meer te geven aan reeds bestaande verplichtingen.
4.5. [eiser] verwijt [gedaagde] dat hij de levering niet heeft afgezegd op het moment dat hij is overgegaan tot het aanvragen van het faillissement van Krikke & Van der Hulst BV. [eiser] heeft echter niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat [gedaagde] er persoonlijk van op de hoogte was dat namens Krikke & Van der Hulst BV met [eiser] is afgesproken dat hij de panty’s zou leveren de dag nadat [gedaagde] het faillissement had aangevraagd. [eiser] stelt immers dat hij, direct nadat hij op 15 april 2009 de materialen had besteld, met de projectleider ([XXXX]) heeft afgesproken dat hij in week 18 zou leveren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan [gedaagde] geen ernstig verwijt kan worden gemaakt, zodat de vordering zal worden afgewezen.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [.......]. [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 314,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.218,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [.......]. [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.218,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.