ECLI:NL:RBSHE:2011:BU1271

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1231
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwezigheid van nova in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had eerder een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen, maar deze was ingetrokken. Eiser had geen rechtsmiddel aangewend tegen de eerdere besluiten van de verweerder en verzocht om herziening van het dagloon. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, ook wel nova genoemd, die aanleiding zouden kunnen geven om het oorspronkelijke besluit te herzien. De rechtbank overwoog dat de bestuursrechter ambtshalve moet beoordelen of er nova aanwezig is, ongeacht de opvatting van partijen. De rechtbank concludeerde dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die van invloed konden zijn op de hoogte van de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eerdere besluiten van de verweerder in stand blijven. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/1231
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2011
in de zaak tussen
[eiser],
te [plaats],
eiser,
(gemachtigde: mr. S.J. de Leng-van Vliet),
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
te Amsterdam, kantoor te Eindhoven
verweerder,
(gemachtigde: A.P. London)
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 5 november 2009 heeft verweerder aan eiser per 1 november 2009 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 94,44. Bij besluit van 28 april 2010 heeft verweerder deze uitkering ingaande 27 april 2010 ingetrokken. Tegen deze besluiten heeft eiser geen rechtsmiddel ingediend.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft verweerder het namens eiser laatstelijk op 18 augustus 2010 ingediende verzoek tot herziening van het dagloon met betrekking tot de aan hem over de periode van 1 november 2009 tot en met 26 april 2010 toegekende uitkering afgewezen, onder overweging dat er geen nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn aangedragen die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de uitkering.
Bij het bestreden besluit van 8 maart 2011 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 15 september 2010 gegrond verklaard en de hoogte van het dagloon over de voormelde periode gewijzigd naar € 115,74.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 maart 2011.
Hangende het beroep heeft verweerder bij besluit van 1 april 2011 het bestreden besluit gewijzigd en het dagloon vastgesteld op € 118,20.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 september 2011, waar eiser niet is verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
<b>Overwegingen</b>
In aanmerking genomen dat eiser verweerder heeft verzocht om terug te komen op het rechtens onaantastbare toekenningsbesluit van 5 november 2009 en de hoogte van het daarin aangegeven dagloon te herzien, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser bij dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft vermeld. Daarin is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een verzoek van een belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid niet (geheel) aan het verzoek van de belanghebbende tegemoet komt, kan een terzake ingesteld beroep echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (zogeheten nova) en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
De vraag naar de aanwezigheid van nova heeft betrekking op de reikwijdte van de rechterlijke bevoegdheid en moet daarom door de bestuursrechter ambtshalve worden beantwoord. Ook indien partijen zelf bepaalde gegevens als nova kwalificeren, is de rechter aan die opvatting van partijen niet gebonden.
Eiser heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen het toekenningsbesluit van 5 november 2009. Pas geruime tijd na het verstrijken van de bij dat besluit behorende bezwaartermijn heeft eiser verweerder verzocht om het daarbij vastgestelde dagloon te herzien. Bij dat verzoek heeft eiser feiten en omstandigheden aangedragen die hij redelijkerwijs reeds ten tijde van de bezwaartermijn na het oorspronkelijke toekenningsbesluit van 5 november 2009 had kunnen aanvoeren. Dat hij daar toen van heeft afgezien, komt voor zijn eigen risico. Dit betekent dat van nova in de hier bedoelde zin geen sprake is, zoals verweerder in het primaire besluit van 15 september 2010 terecht had vastgesteld.
De omstandigheid dat verweerder bij het bestreden besluit van 8 maart 2011 en het besluit van 1 april 2011 onverplicht tot nieuwe besluitvorming is overgegaan en alsnog aanleiding heeft gezien tot aanpassing van het dagloon, kan geen aanleiding vormen om aan het ontbreken van nova voorbij te zien en een inhoudelijke rechterlijke toets te rechtvaardigen. Daardoor zou immers de gebondenheid van de bestuursrechter aan de oorspronkelijke besluiten, zoals hierboven uiteengezet, in belangrijke mate worden ondergraven.
Het voorgaande betekent dat het beroep niet kan slagen.
Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. H.M.H. de Koning, rechter in tegenwoordigheid van mr. A.P.C. Lensvelt LLB, griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.
<HR>
<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>
Afschriften verzonden: