ECLI:NL:RBSHE:2011:BT8279

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839433-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, voorhanden hebben van een vuurwapen en handel in cocaïne in Helmond

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen en handel in cocaïne. De verdachte, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het schieten op een slachtoffer in Helmond op 18 juni 2011. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen was, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk het vuurwapen op het slachtoffer richtte en schoot, wat resulteerde in een verwonding aan de buik van het slachtoffer. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een vuurwapen van categorie III voorhanden had en dat hij in de periode van 1 maart 2011 tot en met 18 juni 2011 cocaïne had verkocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank overwoog ook de toepassing van de Wet VI en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839433-11
Datum uitspraak: 17 oktober 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 september 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Helmond ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te
beroven, met dat opzet met een vuurwapen (van/op korte afstand) een of meer
kogel(s) afgevuurd in de richting van en/of in de buik en/of/althans
(overige delen van) het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Helmond tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, een of meer vuurwapen(s) van categorie III, te
weten een pistool/revolver en/of een of meer patro(o)n(en) / munitie,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 18 juni 2011,
althans op of omstreeks 18 juni 2011, te Helmond tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, (meermaals) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 Opiumwet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1:
De tenlastegelegde poging doodslag is wettig en overtuigend bewezen. Hij wijst in dit verband allereerst op de aangifte van [slachtoffer1]. Daaruit komt naar voren dat [slachtoffer] tamelijk kalm bleef en geen agressie richting verdachte vertoonde.
Verder zijn van belang de verklaringen van de getuige [getuige1] die het relaas van aangever [slachtoffer] bevestigt en in het bijzonder dat er richting verdachte geen agressie is vertoond. Uit beide verklaringen komt naar voren dat verdachte niet meteen een schot heeft gelost maar dat hij enige tijd het pistool op [slachtoffer] heeft gericht. Voorts wijst hij op de door medeverdachte [medeverdachte1] afgelegde verklaring, waaruit ook niet valt af te leiden dat er sprake was van een agressieve aanval van [slachtoffer] richting [verdachte].
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte opzet heeft gehad [slachtoffer] te doden en dat er geen sprake is van noodweer(exces).
Ten aanzien van feit 2:
Het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III is wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en medeverdachte waren zich bewust van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie en hadden daarover de feitelijke macht.
Ten aanzien van feit 3:
De tenlastegelegde handel in cocaïne in de periode van 1 maart 2011 tot en met 18 juni 2011 te Helmond is eveneens wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de verklaringen van [slachtoffer], [getuige1] en [persoon1], waaruit blijkt dat zij cocaïne van verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] hebben gekocht en dat er ook is geleverd. Verder is in de woning te Helmond cocaïne aangetroffen, die door middel van een indicatieve test positief is getest. Ook zijn daar gripzakjes en kleine weegschaaltjes aangetroffen. Bovendien hebben verdachten bekennende verklaringen afgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1:
Ten aanzien van de poging doodslag dient verdachte te worden vrijgesproken omdat het bestanddeel opzet niet kan worden bewezen, aangezien dit slechts was gericht op de bescherming van zijn eigen lijf tegen de aanval van [slachtoffer]. Verdachte heeft niet op het hoofd, de romp of zelfs maar de ledematen van [slachtoffer] willen schieten. Hij wilde slechts
vóór [slachtoffer] in de vloer schieten. Omdat [slachtoffer] plotseling op verdachte afkwam is [slachtoffer] in de baan van het schot gestapt, waardoor de kogel in de buik van [slachtoffer] terecht is gekomen. Gezien de korte afstand tussen verdachte en [slachtoffer] op het moment van de aanval van [slachtoffer] kon verdachte onmogelijk voorkomen dat [slachtoffer] geraakt werd, ook al richtte hij op de grond.
Ten aanzien van feit 3:
Verdachte dient te worden vrijgesproken voor het voorhanden hebben en verkopen van cocaïne. Verdachte verkeerde in een afhankelijkheidssituatie die door [medeverdachte2] bewust is gecreëerd en waarvan vervolgens door die [medeverdachte2] misbruik is gemaakt. Gelet op het ontbreken van de wil ontbreekt bij verdachte het opzet op het voorhanden hebben en het verkopen van cocaïne.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken:
[slachtoffer1] is op 18 juni 2011 samen met [getuige1] en [persoon1] naar het adres [adres] te Helmond gegaan om aldaar cocaïne te kopen. 1 Toen verdachte op de camerabeelden zag dat er 3 mannen aan de deur stonden heeft hij uit voorzorg de geladen revolver, die in de woning lag, gepakt. Nadat de voordeur door medeverdachte [medeverdachte1] was geopend 2 zijn [slachtoffer] en [getuige1] de woonkamer ingelopen, alwaar verdachte op de bank zat.3 Verdachte had op dat moment de geladen revolver op zijn been onder een pet verstopt.4 Op enig moment ontstond tussen [getuige1] en medeverdachte [medeverdachte1] een discussie over de aankoop van cocaïne. [Getuige1] heeft daarbij van de eerder betaalde 100 euro, 50 euro teruggepakt. Ook [slachtoffer] heeft zich in de discussie gemengd.5 Plotseling sprong verdachte op uit de bank met in zijn hand de geladen revolver. 6 Verdachte werd boos en begon te schreeuwen dat hij het geld terugwilde. Hierbij heeft verdachte de revolver op [slachtoffer] gericht. 7 Vervolgens wilde [slachtoffer] een aansteker, die op de tafel lag, pakken. [Slachtoffer], die op dat moment vrij kalm was 8, stond hooguit een halve meter tot een meter van verdachte vandaan. 9 Nog voordat [slachtoffer] de aansteker kon pakken werd hij door verdachte neergeschoten. 10 [Slachtoffer] is hierbij in zijn buik geraakt. De kogel, die in het ziekenhuis is verwijderd, bevond zich juist naast de ruggenwervel. 11 Deze kogel is afgevuurd uit de loop van de later opgegraven revolver, 12 die door verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] direct na het schietincident is begraven.13
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden acht de rechtbank de poging tot doodslag van [slachtoffer1] wettig en overtuigend bewezen. Hierbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat niet aannemelijk wordt geacht dat [slachtoffer1] in het schot is gelopen.
De rechtbank baseert dit oordeel met name op de plaats waar [slachtoffer1] door de kogel werd getroffen, namelijk in de buikstreek, en de verklaringen van [slachtoffer1] en [medeverdachte1], namelijk dat verdachte het vuurwapen op [slachtoffer1] richtte.
De rechtbank acht de aard van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot de levensberoving van [slachtoffer1], dat daaruit valt af te leiden dat bij verdachte sprake is geweest van opzet op het doden van [slachtoffer]. Het door de verdediging gevoerde verweer dient dan ook te worden verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft de door hem bij het hierboven verwoorde schietincident gebruikte revolver samen met medeverdachte [medeverdachte1] begraven in een bosperceel aan de Straakvense Heideweg te Helmond. 14 De opgegraven revolver betrof een vuurwapen van categorie III. De in de kamer van het vuurwapen en in de woning aan de [adres] te Helmond aangetroffen patronen zijn munitie van categorie II. 15 Het wapen werd bewaard in de kamer van [medeverdachte2], waar verdachte verbleef. Het wapen was aangeschaft voor de drugshandel. Verdachte wist waar het wapen lag en kon er vrijelijk over beschikken.16
Op grond hiervan acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het volgende.
Nu in de tenlastelegging niet is aangegeven welke categorie de aangetroffen munitie betrof wordt verdachte voor dit onderdeel vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3:
Verdachte heeft vanaf carnaval 2011 (weekend van 6 maart) regelmatig in de woning van [medeverdachte2], gelegen aan de [adres] te Helmond verbleven en daar op verzoek van [medeverdachte2] samen met [medeverdachte1] cocaïne verkocht als [medeverdachte2] er niet was. Er kwamen dag en nacht mensen over de vloer. Per dag werd ongeveer 8 gram uitgekookte cocaïne verkocht. Van de inkomsten hield iedereen een boekhouding bij.17
Op 18 juni 2011 is [slachtoffer1] samen met [getuige1] en [persoon1] naar voormelde woning gegaan om cocaïne te kopen.18 Op voormelde datum is voornoemde woning doorzocht. Daarbij zijn onder meer snowseals aangetroffen. De inhoud daarvan is door middel van de gehouden MMC kleur-reactietest positief getest op cocaïne. Het betrof een indicatieve test. 19 Verdachte heeft samen met [medeverdachte2] en [medeverdachte1] aan de buitenzijde van de woning een camera gemonteerd en bovendien was er in de hal van de woning een balk gevestigd. Dit is gebeurd om te zien wie er aan de deur stond en om lastige mensen en de politie buiten de deur te houden. 20
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat voorzover verdachte al in een afhankelijke positie van [medeverdachte2] verkeerd zou hebben dit niets afdoet aan het opzet tot het handelen in harddrugs. Het door de verdediging gevoerde verweer dient dan ook te worden verworpen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 18 juni 2011 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen van korte afstand een kogel heeft afgevuurd in de richting van en in de buik van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 18 juni 2011 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een revolver voorhanden heeft gehad.
3.
in de periode van 1 maart 2011 tot en met 18 juni 2011 te Helmond tezamen en in vereniging met anderen meermaals opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Ten aanzien van feit 1:
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces).
Op grond van de hiervoor uiteengezette gang van zaken, namelijk dat verdachte de geladen revolver uit voorzorg bij zich droeg, dat verdachte boos werd en begon te schreeuwen op het moment dat er een discussie ontstond over de aankoop van cocaïne, dat hij vervolgens plotseling met de revolver in zijn hand uit de bank sprong en deze op [slachtoffer] richtte, terwijl [slachtoffer] vervolgens enkel en alleen een aansteker probeerde te pakken en vrij kalm bleef, acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Op grond van dezelfde gang van zaken wordt ook het beroep op putatief noodweer verworpen. Bij verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet de veronderstelling kunnen bestaan dat hij zich mocht of moest verdedigen tegen een aanval of een onmiddellijke dreiging daarvan. Dat [slachtoffer1] fors gebouwd is en stoer gedrag vertoonde is niet toereikend om dit aan te nemen. Nu er geen sprake is van een wederrechtelijke aanval, verwerpt de rechtbank ook het beroep op noodweerexces.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
De raadsman heeft betoogd dat verdachte in een afhankelijkheidssituatie verkeerde van [medeverdachte2]. Het kan hem daarom niet verweten worden dat hij de drugshandel van [medeverdachte2] waarnam en dat hij in verband daarmee een vuurwapen voorhanden had om zich te verdedigen. Er is volgens de raadsman daarom sprake van overmacht.
Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte onder een zodanige invloed van [medeverdachte2] verkeerde dat hij niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het volgen van een Cognitieve Vaardigheids-training en een Arbeidsvaardighedentraining.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 7500,-- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat verdachte
dient te worden vrijgesproken, althans dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. De eventuele vrijheidsbenemende straf dient niet van langere duur te zijn dan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verzocht is daarom verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte in mindere mate kan worden verweten dat [medeverdachte2] het vuurwapen in huis heeft gehad. Verzocht is hiermee bij het opleggen van de straf rekening te houden.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat, indien de rechtbank verdachte toch strafbaar acht, er bij de strafmaat rekening mee dient te worden gehouden dat het een voortgezette handeling betreft als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht, althans primair een eendaadse samenloop, subsidiair een meerdaadse samenloop.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
Verdachte heeft toen er een discussie ontstond omtrent de betaling van harddrugs met het vuurwapen, dat hij uit voorzorg bij zich had, op korte afstand slachtoffer [slachtoffer] in zijn buik geschoten. Gelet op de plaats waar de kogel is aangetroffen heeft het maar een haar gescheeld of de gevolgen van het schietincident waren voor slachtoffer [slachtoffer] nog veel ernstiger geweest. Verdachte heeft zich na het schietincident volstrekt niet om het slachtoffer bekommerd.
Voorts heet verdachte samen zijn mededaders gedurende de periode van 1 maart 2011 tot en met 18 juni 2011 gehandeld in cocaïne. Bovendien is in de woning waar verdachte verbleef een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen. Het gebruik van een vuurwapen in combinatie met de handel in harddrugs beschouwt de rechtbank als zeer zorgelijk nu de handel in harddrugs steeds meer met (vuurwapen)geweld gepaard gaat. Verder laat de rechtbank ten bezware van verdachte meewegen dat hij in 2007 is veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs en in 2010 voor overtreding van artikel 27 van de Wet wapens en munitie. Bovendien liep verdachte in de proeftijd, terzake de laatste veroordeling.
Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte er ter terechtzitting blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking de jonge leeftijd van verdachte.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen sprake is van een voortgezette handeling of een samenloop, zodat daarmee met de strafmaat geen rekening wordt gehouden.
Alles overwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar opleggen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafoplegging wijkt af van de eis van de officier van justitie en het advies van de reclassering, zoals neergelegd in het rapport d.d. 11 augustus 2011. Met name gelet op de ernst van het eerste feit is de rechtbank echter van oordeel dat de op te leggen straf een juiste strafrechtelijke afdoening is. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Op 1 juli 2008 is de Wet van 6 december 2007, Stb. 2007, 500 in werking getreden.
Vervroegde invrijheidsstelling is toen veranderd in voorwaardelijke invrijheidsstelling. Nadat iemand twee derde van zijn straf heeft uitgezeten, wordt hij niet langer zo maar vrijgelaten, maar kan het openbaar ministerie bijzondere voorwaarden stellen. Het kan dan onder andere gaan om programmatische activiteiten die zijn gericht op terugkeer in de maatschappij. Hierbij wordt onder meer gedacht aan deelname aan scholing en vaardigheidstrainingen. Het openbaar ministerie neemt de beslissing omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden en de reclassering kan adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden. Het resterende derde deel van de gevangenisstraf blijft voor een periode die zo lang duurt, als dat gedeelte boven het hoofd van de veroordeelde hangen (artikelen 15 en 15a van het Wetboek van Strafrecht).
De voorwaarden zouden dan moeten aansluiten op de hulp die een veroordeelde al in de gevangenis kan krijgen.
De rechtbank geeft het openbaar ministerie in overweging aan verdachte, in het kader van diens eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling, bijzondere voorwaarden op te leggen die strekken tot behandeling van de veroordeelde en die het recidivegevaar zullen beteugelen, als daar tegen die tijd nog steeds aanleiding voor is.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij heeft de vordering niet onderbouwd en uit de bij de vordering ingediende bescheiden valt niet zonder meer op te maken dat de benadeelde partij, zoals zij stelt, ten tijde van het schietincident niet verzekerd was. Bovendien vergt de vraag of het benadeelde voor wat betreft de vergoeding van de geleden schade aangerekend kan worden dat hij zich niet verzekerd heeft voor zorgkosten uitgebreid onderzoek.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van het tijdstip van de zitting of zoveel later. De raadsman heeft ermee ingestemd dat op dit verzoek bij de beraadslaging wordt beslist. Gelet op de op te leggen straf wijst de rechtbank dit verzoek af.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 47, 57, 287
Opiumwet art. 2, 10
Wet wapens en munitie art. 2, 26, 55.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 26, eerste lid, van de
Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III
T.a.v. feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer1] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. P.J. Appelhof en mr. W. Overbosch, leden,
in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier,
en is uitgesproken op 17 oktober 2011.
Mr. Overbosch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 een einddossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche Peelland, onderzoekszoeksnaam "Dolfijn", onderzoeksnummer 2011088950, sluitingsdatum 22 juni 2011, verder te noemen Eindpv., pag. 103 aangifte [slachtoffer1]; pag. 113 verklaring [getuige1]
2 door verdachte ter zitting afgelegde verklaring;
3 Eindpv. pag.104 aangifte [slachtoffer1] en door verdachte ter zitting afgelegde verklaring;
4 de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring;
5 Eindpv. pag. 104 aangifte [slachtoffer1], pag. 124 verklaring [getuige1] en de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring;
6 Eindpv. pag. 104 aangifte [slachtoffer1], pag. 124 verklaring [getuige1];
7 Eindpv. pag. 104 aangifte [slachtoffer1], pag. 291 verklaring [medeverdachte1]
8 Eindpv. pag. 124 verklaring [getuige1];
9 Eindpv. pag. 104 aangifte [slachtoffer1];
10 Eindpv. pag 104 aangifte [slachtoffer1], pag. 124 verklaring [getuige1], pag. 374 verklaring verdachte
11 Eindpv. pag 104 aangifte [slachtoffer1], pag 108 verklaring chirurg Lemaire;
12 rapportage van het NFI d.d. 18 juli 2011;
13 de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring;
14 de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring, pag. 6 van het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 juni 2011 en het eindpv. pag. 292 verklaring [medeverdachte1];
15 processen-verbaal sporenonderzoek d.d. 23 en 29 juni 2011;
16 de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring;
17 Eindpv. pag. 289, 353 en 354 verklaring [medeverdachte1] en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring;
18 Eindpv. pag 104 aangifte [slachtoffer1], pag. 119 verklaring [getuige1];
19 Eindpv. pag 155 en 159 processen verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2011;
20 Eindpv. pag. 354 verklaring [medeverdachte1];
3
Parketnummer: 01/839433-11
[verdachte]