ECLI:NL:RBSHE:2011:BT6596

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
221716 - HA ZA 10-2639
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering persoonsgebonden budget door zorgkantoor van meerderjarige dochter

In deze zaak vorderde VGZ Zorgkantoor B.V. terugbetaling van een persoonsgebonden budget (pgb) dat was uitgekeerd aan de moeder van [Partij B] voor haar (toen nog) minderjarige dochter. De rechtbank 's-Hertogenbosch oordeelde dat de inmiddels meerderjarige dochter gehouden was om het bedrag terug te betalen, omdat zij de beschikkingen van het zorgkantoor over de toekenning en terugvordering van het pgb tegen zich moest laten gelden. De moeder had als wettelijk vertegenwoordiger gehandeld bij de aanvraag en ontvangst van het pgb, en de dochter was de rechthebbende op het pgb volgens de Regeling subsidies AWBZ. De rechtbank stelde vast dat de dochter, ondanks haar jeugdige leeftijd, verantwoordelijk was voor de verantwoording van het ontvangen budget. De dochter had de mogelijkheid om haar moeder in vrijwaring op te roepen voor slecht bewindvoerderschap, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank wees de vordering van VGZ toe en oordeelde dat de dochter de terugbetaling van € 6.005,99, vermeerderd met wettelijke rente, moest voldoen. De rechtbank verwierp ook de vordering in reconventie van de dochter, omdat er geen bewijs was van onrechtmatig handelen door VGZ. De proceskosten werden toegewezen aan VGZ, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 221716 / HA ZA 10-2639
Vonnis van 5 oktober 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
tegen
[Partij B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.P.M. Kouwenaar te 's Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna VGZ en [Partij B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 januari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 22 april 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. [Partij B] is geboren op [geboortedatum] en zij heeft ADHD en PDD-nos. Zij heeft altijd bij haar ouders gewoond. Sinds de scheiding van haar ouders woont zij bij haar moeder. De moeder van [Partij B] heeft op basis van indicatiestellingen die ten behoeve van [Partij B] zijn afgegeven een persoonsgebonden budget (PGB) aangevraagd voor 2007 en 2008. Dit PGB is toegekend en aan de moeder van [Partij B] uitbetaald.
2.3. Bij beschikking van 12 augustus 2008, gericht aan [Partij B], heeft VGZ het PGB 2007 van [Partij B] vastgesteld. Omdat niet was voldaan aan de plicht verantwoording af te leggen ten aanzien van de besteding van het ontvangen PGB, is VGZ tot de vaststelling gekomen dat van het aan [Partij B] toegekende bedrag van EUR 2.858,04 een bedrag van EUR 666,26 aan VGZ moet worden terugbetaald (in 2007 hoefde een bedrag van EUR 2.191,78 niet te worden verantwoord).
2.4. Bij beschikking van 14 april 2009, gericht aan [Partij B], heeft VGZ de jaarafrekening voor het PGB 2008 vastgesteld. Omdat niet was voldaan aan de verantwoordingsplicht ten aanzien van de besteding van het ontvangen PGB, is VGZ tot de vaststelling gekomen dat van het aan [Partij B] toegekende bedrag van EUR 5.547,63 een bedrag van EUR 5.329,73 aan VGZ moet worden terugbetaald (in 2008 hoefde een bedrag van EUR 217,90 niet te worden verantwoord).
2.5. In de beschikkingen van 12 augustus 2008 en 14 april 2009 heeft VGZ gewezen op de mogelijkheid van het maken van bezwaar. Daarvan is destijds geen gebruik gemaakt.
2.6. Na enkele vergeefse aanmaningen heeft VGZ de incasso van haar vordering overgedragen aan Inkasso Unie BV te Eindhoven. In een brief van 1 september 2009, gericht aan “[Partij B] (ouders van)” heeft Inkasso Unie BV gesommeerd het verschuldigde bedrag van EUR 6.005,99 verhoogd met EUR 862,75 aan incassokosten binnen één week te voldoen. De moeder van [Partij B] heeft daarop telefonisch contact gezocht met Inkasso Unie BV met de mededeling dat de vordering niet ineens kon worden voldaan. Inkasso Unie BV heeft daarop bij brief van 5 oktober 2009, gericht aan “(Ouders van) [Partij B]”, een inkomsten- en uitgavenformulier toegezonden aan de hand waarvan gekomen zou kunnen worden tot een betalingsregeling. Dit formulier is door Inkasso Unie BV niet ingevuld retour ontvangen.
2.7. VGZ heeft de zaak vervolgens in handen gegeven van een advocaat die in een brief van 15 maart 2010 gericht aan [Partij B] - [Partij B] was inmiddels meerderjarig geworden - nog een laatste maal heeft gesommeerd tot betaling.
2.8. In een brief van 13 april 2010 heeft de advocaat van [Partij B] (alsnog) formeel bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 12 augustus 2008 en 14 april 2009.
2.9. Bij beslissing van 16 juli 2010 heeft VGZ [Partij B] niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Subsidiair heeft VGZ geen reden aanwezig gezien voor herziening van de beschikkingen waartegen bezwaar was gemaakt. In de beslissing van 16 juli 2010 is door VGZ gewezen op de mogelijkheid van beroep bij de rechtbank. Van deze mogelijkheid is door [Partij B] geen gebruik gemaakt.
3. Het geschil
in conventie
3.1. VGZ vordert kort gezegd een veroordeling van [Partij B] tot betaling van € 6.005,99, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [Partij B] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4. [Partij B] vordert voorwaardelijk, namelijk indien de vorderingen van VGZ in conventie worden toegewezen, kort gezegd een veroordeling van VGZ om aan [Partij B] te betalen al hetgeen waartoe de rechtbank [Partij B] in conventie zal veroordelen, vermeerderd met rente en kosten.
3.5. VGZ voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Vordering hoofdsom
4.1. VGZ vordert terugbetaling van uitgekeerde gelden uit hoofde van een aan [Partij B] toegekend PGB wegens het niet voldoen aan de verantwoordingsplicht. VGZ beroept zich hierbij op de onherroepelijk geworden beschikkingen van 12 augustus 2008 en 14 april 2009 waarin die terugbetalingsplicht van [Partij B] is vastgesteld.
4.2. Het verweer van [Partij B] houdt in dat zij van niets weet en dat VGZ de verkeerde persoon heeft aangesproken. Zij stelt geen enkele bemoeienis te hebben gehad met de aanvragen om een PGB en ook niet te hebben geweten van de verantwoordingsplicht, de formulieren, de beschikkingen en de aanmaningen. Haar moeder zou haar daarover nooit iets hebben verteld. De budgetten zijn aan haar moeder uitgekeerd en zouden ook niet ten behoeve van [Partij B] zijn aangewend. [Partij B] stelt op school wel extra begeleiding te hebben gekregen en gesprekken te hebben gehad op school en met jeugdzorg, maar zij weet niet hoe dit geregeld was. [Partij B] bepleit dan ook dat het PGB geacht moeten worden te zijn toegekend en uitbetaald aan haar moeder en dat ook de beschikkingen geacht moeten worden te zijn genomen jegens haar moeder. Volgens [Partij B] blijkt niet uit de stukken dat haar moeder als haar wettelijk vertegenwoordiger is opgetreden. [Partij B] meent daarom dat er geen rechtsverhouding tot stand is gekomen tussen haar en VGZ en dat VGZ haar moeder had moeten aanspreken tot betaling.
4.3. [Partij B] erkent dat de beschikkingen waarin de terugbetalingsplicht van [Partij B] is vastgesteld formele rechtskracht hebben, maar meent dat er aanleiding is in dit bijzondere geval een inbreuk daarop toe te staan omdat zij minderjarige was, er niets van wist en nu tussen de wal en het schip terecht dreigt te komen. Althans meent [Partij B] dat VGZ onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door er niet op toe te zien dat [Partij B] de aanvraag om een PGB onderschreef, door het PGB niet aan [Partij B] uit te betalen maar aan haar moeder, door er niet op toe te zien dat het PGB ook werd aangewend ten behoeve van [Partij B] en door bedragen terug te vorderen zonder zich ervan te vergewissen dat zorgvuldig met de belangen van [Partij B] werd omgegaan. [Partij B] maakt aanspraak op schadevergoeding en beroept zich op verrekening met de door VGZ gepretendeerde vordering.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.4. Vaststaat dat de aanvraag van het PGB is ingediend door de moeder van [Partij B], dat de contacten met VGZ destijds ook door de moeder zijn onderhouden en dat de voorschotten op de bankrekening van de moeder zijn uitbetaald. Dit betekent echter niet dat het PGB geacht moet worden aan de moeder van [Partij B] te zijn toegekend, zoals [Partij B] bepleit. De moeder van [Partij B] heeft het PGB immers aangevraagd voor haar dochter en niet voor zichzelf, zoals onder meer blijkt uit het formulier dat op 10 februari 2007 door haar is ingevuld (productie 7 bij dagvaarding) waarin [Partij B] staat vermeld als budgethouder en zij, de moeder, staat genoemd als contactpersoon en/of wettelijk vertegenwoordiger. Zoals ook door VGZ naar voren is gebracht wordt ingevolge de Regeling subsidies AWBZ een PGB op aanvraag toegekend aan de verzekerde die bepaalde zorg nodig heeft. Die verzekerde kan ook een minderjarige zijn. Het PGB is in dit geval aangevraagd voor en toegekend aan verzekerde [Partij B], die toen nog maar net 15 jaar oud was en voor wie een indicatiebesluit was afgegeven door Bureau Jeugdzorg. De moeder van [Partij B] heeft de aanvraag ingediend in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger, maar [Partij B] was de rechthebbende op het PGB. Dat het PGB is toegekend aan [Partij B] en niet aan haar moeder blijkt ook uit de brieven en beschikkingen die door VGZ zijn gestuurd en die steeds op naam van [Partij B] zijn gesteld. Op [Partij B] als verzekerde rustte dan ook de verplichtingen die zijn verbonden aan het verkrijgen van een PGB, zoals de verplichting om de besteding van het ontvangen budget te verantwoorden. Voor zover [Partij B] aan deze verplichting niet kon voldoen vanwege haar jeugdige leeftijd, lag het op de weg van haar moeder als wettelijk vertegenwoordiger om ook in deze de belangen van [Partij B] te behartigen. Dat de moeder van [Partij B] de voorschotten PGB heeft laten uitbetalen op haar eigen bankrekening betekent niet dat zij daarmee rechthebbende is geworden op het PBG noch dat de verantwoordingsplicht daarmee op haar is overgegaan.
4.5. De moeder van [Partij B] is derhalve opgetreden als wettelijk vertegenwoordiger van [Partij B] en zij was daartoe ook bevoegd gelet op het bepaalde in artikel 1:253i BW. Hiervoor had zij niet de toestemming nodig van [Partij B]. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 3:66 juncto 3:78 BW moet [Partij B] de beschikkingen van VGZ inzake de toekenning en de terugvordering van PGB daarom tegen zich laten gelden en is jegens VGZ gehouden tot terugbetaling van de gevorderde som. De beschikkingen van VGZ van 12 augustus 2008 en 14 april 2009 zijn immers onherroepelijk geworden, nu de bezwaren daartegen niet-ontvankelijk zijn verklaard en [Partij B] de termijn voor het indienen van beroep bij de rechtbank ongebruikt voorbij heeft laten gaan. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om een uitzondering te maken op de leer van de formele rechtskracht en over te gaan tot een eigen beoordeling van de geldigheid van genoemde beschikkingen.
4.6. Mogelijk is het juist, zoals [Partij B] stelt, dat zij is benadeeld doordat haar moeder haar belangen destijds niet goed heeft behartigd en haar nergens van op de hoogte heeft gebracht zodat [Partij B] zelf ook niet eerder bezwaar kon maken bij VGZ. In dat geval ligt het op de weg van [Partij B] om haar moeder aan te spreken op de ingevolge artikel 1:253j BW op haar rustende verplichting het bewind over het vermogen van haar dochter als een goed bewindvoerder te voeren en hierover rekening en verantwoording af te leggen. Indien en voor zover sprake is geweest van slecht bewindvoerderschap dan had [Partij B] met een beroep hierop haar moeder in deze procedure in vrijwaring kunnen oproepen, maar dit gestelde slechte bewindvoerderschap door haar moeder is geen omstandigheid die [Partij B] met succes kan inroepen jegens VGZ. De rechtbank volgt [Partij B] niet in haar betoog dat VGZ in deze onvoldoende verantwoordelijkheid zou hebben genomen en daardoor onrechtmatig jegens [Partij B] zou hebben gehandeld. De rechtbank ziet niet op welke grond VGZ gehouden zou zijn geweest te onderzoeken of [Partij B] als minderjarige de aanvraag ondersteunde. De rechtbank ziet ook niet op welke grond VGZ gehouden zou zijn geweest de betaling te doen op een rekening ten name van [Partij B]. In de huidige Regeling subsidies AWBZ is daarentegen uitdrukkelijk bepaald dat het PGB van een minderjarige verzekerde moet worden betaald op de bankrekening van de ouders. Het was de taak van de wettelijk vertegenwoordiger om de belangen van [Partij B] als minderjarige te behartigen. Bijzondere omstandigheden die maken dat VGZ in dit geval onrechtmatig heeft gehandeld, door zich de belangen van [Partij B] onvoldoende aan te trekken, zijn niet gesteld of gebleken. [Partij B] heeft dan ook geen recht op schadevergoeding en het beroep op verrekening kan niet slagen.
4.7. De vordering van VGZ om [Partij B] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van EUR 6.005,99 is daarom toewijsbaar.
Wettelijke rente
4.8. VGZ vordert wettelijke rente over deze som met ingang van 8 september 2009. Dat is de datum waartegen Inkasso Unie BV [Partij B] heeft gesommeerd te betalen in haar brief van 1 september 2009. [Partij B] meent dat de wettelijke rente niet eerder kan ingaan dan op 23 maart 2010, de datum waartegen de advocaat van VGZ haar heeft gesommeerd te betalen in zijn brief van 15 maart 2010. Dit is naar zij stelt immers de eerste brief die zij over de vordering ontving. De rechtbank is van oordeel dat de wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van 8 september 2009 zoals gevorderd, nu de sommatie van 1 september 2009 aan [Partij B] is gestuurd en deze in elk geval door haar moeder, haar wettelijk vertegenwoordiger in deze, ook is ontvangen getuige haar telefonische reactie op deze sommatie.
Buitengerechtelijke kosten
4.9. VGZ vordert blijkens het petitum van de dagvaarding een bedrag van EUR 768,- aan buitengerechtelijk kosten (in het lichaam van de dagvaarding staan andere bedragen genoemd) en voert hiertoe kort gezegd aan dat VGZ kosten heeft moeten maken onder meer middels het inschakelen van Inkasso Unie BV en haar advocaat. De buitengerechtelijke incassokosten omvatten volgens VGZ onder meer het bestuderen van de stukken, het aanmaken van het dossier, het opstellen en verzenden van diverse sommatiebrieven, het onderzoeken van verhaalsmogelijkheden, het voeren van correspondentie en het onderhouden van telefonische contacten met VGZ, [Partij B] en/of derden alsmede de administratieve verwerking van de gegevens.
4.10. De rechtbank is met [Partij B] van oordeel dat deze kosten moeten worden afgewezen omdat VGZ over de incasso(pogingen) die zijn aan deze procedure vooraf zijn gegaan onvoldoende gespecificeerd en gemotiveerd heeft gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden zijn verricht en kosten zijn gemaakt die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de door VGZ bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden.
Proceskosten
4.11. [Partij B] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten in conventie aan de zijde van VGZ worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 560,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.415,93
4.12. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als hierna onder de beslissing weergegeven.
in reconventie
4.13. [Partij B] vordert in (voorwaardelijke) reconventie van VGZ vergoeding van de schade die [Partij B] heeft geleden als gevolg van beweerdelijk onrechtmatig handelen van VGZ. [Partij B] vordert deze vergoeding voor zover het beroep op verrekening, dat zij in conventie heeft gedaan, niet wordt gehonoreerd. Dit beroep op verrekening in conventie wordt niet gehonoreerd en dus is de voorwaarde vervuld en komt de rechtbank toe aan een beoordeling van de reconventionele vordering. Deze vordering moet evenwel worden afgewezen, nu het beroep op verrekening in conventie is afgewezen omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat van een te verrekenen schadevordering van [Partij B] op VGZ geen sprake is. De rechtbank heeft niet tot het oordeel kunnen komen dat VGZ onrechtmatig jegens [Partij B] heeft gehandeld. De reconventionele vordering is daarom ook niet toewijsbaar.
4.14. [Partij B] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in reconventie aan de zijde van VGZ worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 384,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 384,00)
Totaal € 384,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [Partij B] om aan VGZ te betalen een bedrag van EUR 6.005,99 (zesduizend vijf euro en negenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 8 september 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [Partij B] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op EUR 1.415,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [Partij B] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Partij B] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6. wijst de vorderingen af,
5.7. veroordeelt [Partij B] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op EUR 384,00,
5.8. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.