ECLI:NL:RBSHE:2011:BT2585

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2236 en 11/3004
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging toegang tot gemeentelijke gebouwen en uitoefening spreekrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 september 2011 uitspraak gedaan over het bezwaar van verzoeker tegen de ontzegging van toegang tot gemeentelijke gebouwen en de uitoefening van spreekrecht. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een brief van 28 juni 2011, waarin hem werd meegedeeld dat het contact met de gemeente Eindhoven voor een jaar werd verbroken. Dit hield in dat verzoeker geen toegang meer had tot gemeentelijke gebouwen en niet meer in de gemeenteraad of raadscommissies mocht spreken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ontzegging van toegang tot de gemeentelijke gebouwen een privaatrechtelijke rechtshandeling betreft en geen publiekrechtelijke grondslag heeft. Hierdoor kon de mededeling niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter verklaarde het bezwaar van verzoeker tegen de ontzegging van toegang terecht niet-ontvankelijk.

Daarnaast werd het spreekrecht van verzoeker in raadsvergaderingen en raadscommissies besproken. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen wettelijke basis is voor spreekrecht van burgers in raadsvergaderingen, en dat de beslissing over het spreekrecht in raadscommissies niet kan worden aangemerkt als een besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat de mededelingen van de gemeente over de ontzegging van toegang en het spreekrecht geen besluiten zijn in de zin van de Awb, en dat verzoeker zich in dat geval tot de civiele rechter kan wenden als hij meent dat er onrechtmatig is gehandeld.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11/2236
AWB 11/3004
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 september 2011
inzake
[verzoeker],
te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigden mr. P.J.A van Creij en mr. A.P.M. Sluijter.
Procesverloop
Bij brief van 28 juni 2011 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat verweerder met ingang van 1 juli 2011 het contact met verzoeker verbreekt c.q. beperkt voor de periode van één jaar.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 6 juli 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 25 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaarschriften, het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 11/3004.
Het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar is op grond van het vijfde lid van art 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met een verzoek dat hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 5 september 2011, waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge het eerste lid van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien, naast het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, beroep is ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2. Bij brief van 28 juni 2011 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat met ingang van 1 juli 2011 het contact met verzoeker voor de periode van een jaar wordt verbroken c.q. wordt beperkt. Dit betekent dat gedurende die periode:
a. de gemeente niet op de brieven en andere berichten van verzoeker zal reageren;
b. verzoeker de toegang tot de gemeentelijke gebouwen wordt ontzegd;
c. het verzoeker niet wordt toegestaan in te spreken of anderszins een inbreng te hebben in de vergaderingen van de gemeenteraad en de raadscommissies.
Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hierop een uitzondering wordt gemaakt voor kwesties waarbij verzoeker persoonlijk een direct belang heeft bij contact met de gemeente, bijvoorbeeld voor de aanschaf van identiteitspapieren of zijn persoonlijke rechtsbeschermingmogelijkheden.
3. Aan de orde is of verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de brief van 28 juni 2011 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven zijn beroep tegen het bestreden besluit in te trekken, voor zover daarbij zijn bezwaar tegen de mededeling om niet op zijn brieven en andere berichten te reageren niet-ontvankelijk is verklaard (a). De voorzieningenrechter zal dan ook niet op dit onderdeel van het bestreden besluit ingaan. Het gaat om de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de mededelingen onder b en c.
4. Op grond van artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1 van de Awb kan alleen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5. De mededeling onder b betreft de ontzegging van toegang tot de gemeentegebouwen. Dit is een schriftelijke beslissing gericht op rechtsgevolg. De toegangsontzegging houdt dus een rechtshandeling in. De ontzegging van toegang berust echter niet op een publiekrechtelijke bevoegdheid. De toegangsontzegging vloeit voort uit het optreden als beheerder van de gebouwen. Het betreft hier een privaatrechtelijke rechtshandeling. Dit betekent dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van 12 september 2000 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (www.rechtspraak.nl, LJN: AA7312) en de daarmee vergelijkbare uitspraak van 23 mei 2006 van de Centrale Raad van Beroep (LJN: AX7371). Nu de betrokken mededeling (b) niet kan worden aangemerkt als een besluit, heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. De mededeling onder c heeft ten eerste betrekking op de uitoefening van het spreekrecht van verzoeker in de raadsvergadering. De voorzieningenrechter overweegt dat de voorzitter en de leden van de raad spreekrecht hebben in de raadsvergadering. Het Reglement van Orde van de gemeenteraad van Eindhoven 2010 geeft geen spreekrecht aan burgers. Ook overigens is dit niet geregeld in enige wettelijke bepaling. De beslissing over het spreekrecht in de gemeenteraad berust niet een publiekrechtelijke grondslag en kan alleen daarom al niet worden aangemerkt als een besluit. Dit betekent dat verweerder het hiertegen gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. De mededeling onder c heeft ten tweede betrekking op de uitoefening van het spreekrecht van verzoeker in raadscommissies. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder daarbij op voorhand aangeeft dat verzoeker niet in de gelegenheid zal worden gesteld zijn spreekrecht uit te oefenen, behoudens de in de brief van 28 juni 2011 bedoelde uitzonderingen.
8. In artikel 15 van de Verordening op de raadscommissies 2010 is bepaald dat burgers spreekrecht hebben. Degene die het woord wil voeren, dient daartoe van te voren een verzoek in te dienen dat aan bepaalde eisen moet voldoen. De inspreker kan maximaal vijf minuten het woord voeren, nadat de voorzitter van de raadscommissie hem dit heeft verleend. De voorzitter van de raadscommissie kan de inspreker het woord ontnemen indien naar zijn oordeel het betoog geen of onvoldoende betrekking heeft op het aan de orde zijnde onderwerp. De beslissing om een spreker al dan niet het woord te geven, berust dus bij de voorzitter van de raadscommissie. Dat betekent dat verweerder niet bevoegd is om een beslissing te nemen over dat spreekrecht. De enkele omstandigheid dat verweerder daartoe niet bevoegd is, leidt echter niet tot de conclusie dat geen sprake is van een besluit. Van belang is of sprake is van een rechtshandeling. Dat is niet het geval. Een beslissing over de uitoefening van het spreekrecht tijdens een vergadering van een raadscommissie vindt plaats in het kader van het bewaken van de orde bij de vergadering. Het betreft geen rechtshandeling, maar een feitelijke handeling. Dit betekent dat de (onbevoegde) beslissing van verweerder over de uitoefening van het spreekrecht in de raadscommissies geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft het hiertegen gerichte bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het gaat om beslissingen waartegen geen bestuursrechtelijke rechtsweg openstaat. Als verzoeker van mening is dat verweerder met deze beslissingen onrechtmatig heeft gehandeld tegenover hem, kan hij zich wenden tot de civiele rechter.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Om die reden zal het verzoek daartoe worden afgewezen.
12. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht zijn geen termen aanwezig.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. D.J. Hutten als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2011.

Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de beslissing in de hoofdzaak, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: