Oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
Vaststaat dat verdachte en zijn metgezel zich in de woonkamer van de woning bevonden. Verdachte heeft allereerst als verweer gevoerd dat hij niet de bedoeling had om geld of goederen weg te nemen.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte met zijn metgezel twee bloemen wilde kopen, dat verdachte die bloemen heeft gepakt en vervolgens via de witte voordeur met die bloemen de woning en de woonkamer is ingelopen om die bloemen af te rekenen.
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] blijkt dat hij heeft gezien dat verdachte en zijn metgezel twee planten pakte uit de voortuin en dat hij verdachte en zijn metgezel daarna niet meer zag in het tuincentrum. Uit de ter terechtzitting overgelegde foto blijkt dat de voortuin zich vlakbij de witte voordeur bevindt.
In het proces-verbaal wordt geen melding gemaakt van het feit dat er sprake is van een (duidelijk zichtbare) kassa in het tuincentrum. Uit de verklaring van [persoon 1] leidt de rechtbank af dat een dergelijke kassa/toonbank er niet is. Zo verklaart zij dat zij het afgerekende geld in een geldtasje bewaart.
Op grond van het voorgaande kan de verklaring van verdachte dat hij dacht dat in de woning zou moeten worden afgerekend niet zonder meer als ongeloofwaardig worden beschouwd.
Daar komt bij dat diverse getuigen verklaren dat zij verdachte en/of zijn metgezel hebben horen zeggen "I want to pay" of soortgelijke woorden.
Weliswaar zijn er een aantal omstandigheden die verdacht zijn. Zo stelt aangever [slachtoffer] dat verdachte met een pot in zijn handen stond die normaal gesproken op tafel staat en waarin wisselgeld zou worden bewaard en verklaart hij dat de tuindeuren aan de achterzijde, die normaal gesproken altijd open zijn, op slot waren. Voorts geven [slachtoffer 2 en 3] aan dat de voordeur normaal gesproken dicht/gesloten is.
Daartegenover staat dat uitsluitend [slachtoffer] melding maakt van het feit dat verdachte een pot in zijn handen had, dat later is vastgesteld dat in die pot geen geld zat, dat geen geld bleek te zijn weggenomen en dat evenmin uit sporenonderzoek is gebleken dat verdachte die pot in zijn handen heeft gehad.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer 2], anders dan [slachtoffer] heeft verklaard dat de tuindeuren soms open en soms gesloten zijn, zodat niet kan worden uitgesloten dat verdachte en/of zijn metgezel de tuindeuren niet zelf hebben afgesloten. Daarbij komt dat verdachte en/of zijn metgezel de tuindeuren op het eerste verzoek van [slachtoffer] hebben opengemaakt toen hij bij die deur stond. Indien verdachte en/of zijn metgezel de tuindeuren zouden hebben afgesloten om betrapping en/of aanhouding te voorkomen, dan had het voor de hand gelegen dat zij de woning waren uitgevlucht via bijvoorbeeld de voordeur (aan welke kant ook hun auto stond).
De omstandigheid dat verdachte na zijn aanhouding (mogelijk) niet de waarheid heeft gesproken over de kleur auto en weinig tot geen informatie heeft verschaft over de medeverdachte en mogelijk derde betrokken persoon, kan in het licht van al het voorgaande niet tot de conclusie leiden dat moet worden aangenomen dat verdachte de bedoeling had om geld en goederen weg te nemen. Een en ander kan ook zijn ingegeven door andere motieven.
De rechtbank komt tot de slotsom dat onvoldoende wettig en overtuigend bewezen is dat bij verdachte sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening.