RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 09/2453, 09/2454, 09/2455 en 09/2488
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 augustus 2011
1. [eiser sub 1] (AWB 09/2453),
woonachtig aan de [adres] te [woonplaats],
eiser sub 1,
gemachtigde M.G.J. Koenen,
2. [eisers sub 2] (AWB 09/2454),
woonachtig aan de [adres] te [woonplaats],
eisers sub 2,
gemachtigde mr. drs. J.M. Stedelaar,
3. [A] en [B], h.o.d.n. [eiseres sub 3]
(AWB 09/2455),
gevestigd aan de[adres], te [plaats],
eiseres sub 3,
gemachtigde mr. R.T. Kirpestein,
4. [eiseres sub 4] (AWB 09/2488),
woonachtig aan de [adres] te [woonplaats],
eiseres sub 4,
gemachtigden M. van der Lans en ing. L. Ponsen.
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze en Leende,
verweerder.
Partij ingevolge artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb):
V.O.F. Centrumplan Leende te Someren, vergunninghouder,
gemachtigde mr. P.W.M. Dorn.
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft verweerder aan V.O.F. Centrumplan Leende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), reguliere bouwvergunning eerste fase en ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening verleend voor het oprichten van 14 grondgebonden woningen, 54 appartementen, een brede school, een multifunctionele accommodatie en commerciële ruimte op het perceel kadastraal bekend [kadastergegevens], plaatselijk bekend tussen de Dorpstraat, de Kerkstraat, de Schoolstraat en de Julianastraat en op het Meentplein te Leende.
Eisers hebben, elk afzonderlijk, tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 september 2009, geregistreerd onder nummer AWB 09/2739, heeft de voorzieningenrechter het door C.M. Jackson-Danissen ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 30 maart 2011. Eiser sub 1 is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eisers sub 2 zijn eveneens verschenen in persoon, bijgestaan door hun dochter dr. ir. [dochter]. Eiseres sub 3 is verschenen bij gemachtigde. Eiseres sub 4 is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld door [...].
<u>Feiten en omstandigheden</u>
1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van:
• een multifunctionele accommodatie bestaande uit:
- multifunctionele zaal (gymzaal);
- gemeenschapshuis (De Meent);
- commerciële ruimte.
• een brede school, bestaande uit:
- basisschool De Triangel;
- peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf;
- bibliotheek.
• commerciële ruimte op de hoek van de Dorpsstraat en de Julianastraat;
• woningen:
- 14 grondgebonden woningen;
- 20 appartementen in een vrijstaand appartementengebouw;
- 13 appartementen boven de multifunctionele accommodatie;
- 13 appartementen boven de brede school;
- 8 appartementen boven de locatie Van Eert.
2. Op de projectlocatie bevinden zich thans nog het voormalige gemeentehuis van de voormalige gemeente Leende, de Rabobank, de Meent (dorpshuis), een leegstaand hotel, een woning met bedrijfshal en basisschool De Triangel. Daarnaast bevindt zich op de locatie een parkeerterrein. Het Kloosterhof, in gebruik bij de plaatselijke fanfare, en het appartementencomplex De Ster blijven gehandhaafd in het nieuwe bouwplan.
3. Het ontwerpbesluit heeft met de daarbij behorende stukken van 5 februari 2009 tot en met 18 maart 2009 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn hebben eisers zienswijzen ingediend bij verweerder. Eisers zijn woonachtig respectievelijk gevestigd op geringe afstand van het bouwplan en hebben vanuit hun woning respectievelijk bedrijf zicht op het bouwplan, zodat zij zijn aan te merken als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De bij besluit van 28 juli 2009 aan V.O.F. Centrumplan Leende verleende reguliere bouwvergunning tweede fase voor het oprichten van eerdergenoemd bouwplan is onherroepelijk.
<u>Wettelijk kader</u>
5. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Ww) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Ww van toepassing zoals deze luidden vóór 1 juli 2008.
6. Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Ww, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
7. In artikel 44, eerste lid, van de Ww is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden.
Ingevolge het bepaalde onder b dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met de gemeentelijke bouwverordening.
Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
8. Ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, van de gemeentelijke bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de verplichting om de parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren.
9. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
10. Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijke of intergemeentelijke structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
11. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Kom Leende", vastgesteld door de raad van verweerders gemeente op 21 maart 1996 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 5 november 1996. De gronden waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd, hebben de bestemming “Dorpscentrum” met de aanduidingen “Maatschappelijke doeleinden”, “Kantoor/Bank” en “Horeca”. Het bestemmingsplan staat woningen ter plaatse niet toe. Voorts zijn de in het bouwplan voorziene maatschappelijke voorzieningen en commerciële ruimtes buiten de daarvoor aangeduide gronden geprojecteerd. Ook de bebouwingshoogte wijkt op een aantal plaatsen af van de aldaar maximaal toegestane bebouwingshoogte. De bebouwingshoogte varieert van 8.80 meter tot 13.60 meter, waar maximaal 10 meter is toegestaan.
12. Om uitvoering van het bouwplan toch mogelijk te maken, heeft verweerder vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, alsmede ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening.
<u>Beoordeling</u>
13. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eisers voldoende procesbelang hebben. Een dergelijk procesbelang zou onder meer ontbreken als zou zijn uitgesloten dat het, bij bestreden besluit vergunde bouwplan zou worden gerealiseerd.
14. Eisers sub 2 en eiseres sub 4 hebben een Nieuwsbrief Centrumplan Leende overgelegd, waaruit lijkt te volgen dat verweerder en de drie woningcorporaties WoCom, WonenWeert en Wooninc naar aanleiding van bezwaren van omwonenden en de veranderde marktsituatie hebben besloten hun plannen voor de herontwikkeling van het centrumplan in Leende aan te passen. In het nieuwe plan zouden onder meer de aan de Schoolstraat geplande appartementen worden vervangen door eensgezinswoningen met tuin. Het ontwerp voor de multifunctionele accommodatie en de brede school zou in overleg met de gebruikers worden verfijnd. Voor het realiseren van dat plan zou het geldende bestemmingsplan moeten worden aangepast.
15. Ter zitting heeft vergunninghouder echter verklaard dat wijzigingen van het bouwplan weliswaar worden overwogen, doch dat hierover nog geen definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden. Zolang geen sprake is van een, in werking getreden, bestemmingsplan dat het gewijzigd bouwplan rechtstreeks mogelijk maakt, wensen de samenwerkende corporaties vast te houden aan het bouwplan waarvoor in het bestreden besluit een bouwvergunning eerste fase is verleend.
16. Op basis van deze verklaring gaat de rechtbank er vanuit, dat niet is uitgesloten dat het bouwplan, dat is vergund in het bestreden besluit, daadwerkelijk zal worden gerealiseerd, zodat een mogelijke aanpassing van de bouwplannen niet betekent dat eisers procesbelang kan worden ontzegd in deze procedure.
17. Aan de orde is of verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, respectievelijk bouwvergunning eerste fase heeft mogen verlenen voor het voorliggende bouwplan te Leende.
18. Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant (GS) in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening bij besluit van 16 mei 2006 een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld en op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze gepubliceerd in het provinciaal blad van Noord-Brabant van 24 mei 2006. Volgens die lijst kunnen burgemeester en wethouders in een aantal limitatief opgesomde situaties vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen.
19. Bij besluit van 17 juni 2008 hebben GS voorts besloten tot categorieaanwijzing als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO ten aanzien van woningbouwprojecten die vallen binnen de contouren van de pilot “Bouwen binnen strakke contouren”.
20. Tussen partijen is niet in geschil dat de gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd vallen binnen de contouren van de pilot “Bouwen binnen strakke contouren”. De categorieaanwijzing van 17 juni 2008 ziet echter slechts op woningbouwprojecten. Nu vast staat dat het in geding zijnde bouwplan meer omvat dan slechts woningbouw, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan deze categorieaanwijzing niet de bevoegdheid kunnen ontlenen om vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
21. Ter zitting is namens verweerder en vergunninghouder echter betoogd dat het bouwplan tevens valt binnen de algemene categorieaanwijzing van GS van 16 mei 2006. Volgens die categorieaanwijzing kan het college van burgemeester en wethouders onder meer vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen voor een aantal projecten in stedelijk gebied. Deze projecten zien, voor zover hier relevant, op:
b. het realiseren van een of meerdere woningen, met inbegrip van bijgebouwen (…);
c. het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van een detailhandel-, kantoor- en horecafunctie;
e. het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van een maatschappelijke voorziening;
i. het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen.
Volgens verweerder en vergunninghouder voorziet het bouwplan in de hiervoor genoemde, door GS aangewezen, functies.
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat op de bij het bestreden besluit behorende bouwtekeningen een aantal commerciële ruimtes is aangegeven dat niet nader is getypeerd. Weliswaar is van de zijde van vergunninghouder gesteld dat deze ruimtes slechts ten behoeve van detailhandel zullen worden gebruikt maar geen wettelijke bepaling staat ander commercieel gebruik in de weg.
22. Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat verweerder noch aan het besluit van GS van 16 mei 2006, noch aan het besluit van GS van 17 juni 2008 de bevoegdheid kon ontlenen vrijstelling te verlenen voor het in geding zijnde bouwplan. Reeds gelet hierop zullen de beroepen gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd.
23. Om een finale beslechting van het geschil te bevorderen, zal de rechtbank in het hierna volgende de door eisers aangevoerde beroepsgronden bespreken.
24. Eiser sub 1 stelt zich op het standpunt dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft omdat niet gebleken is dat de ongedateerde “Nota van zienswijzen” deel uitmaakt van dat besluit. Ook eisers sub 2 zijn van mening dat de zienswijzen niet op een adequate manier zijn meegewogen bij de totstandkoming van het besluit. De rechtbank volgt eiser sub 1 en eisers sub 2 hierin niet. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de nota van zienswijzen die op 3 juni 2009 aan de belanghebbenden is verzonden, een latere schriftelijke weergave is van de overwegingen die aan het bestreden besluit ten grondslag hebben gelegen. Aldus kan niet worden gesteld dat verweerder de zienswijzen niet bij zijn beoordeling heeft betrokken en het bestreden besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd.
25. Eiser sub 1 heeft voorts met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) aangevoerd dat de planschaderisicoanalyse die is opgesteld in verband met onderhavige bouwplan, aan hem ter beschikking had moeten worden gesteld. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat in casu slechts verweerders besluit van 6 mei 2009 tot verlening van een vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase ter toetsing voorligt. Beantwoording van vraag of verweerder al dan niet een planschaderisicoanalyse, voor zover aanwezig, aan eiser sub 1 ter beschikking had moeten stellen, is derhalve niet aan de orde.
26. Het project is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, neergelegd in de notitie “Ruimtelijke onderbouwing, Centrumplan Leende” van 18 januari 2009. Deze ruimtelijke onderbouwing legt een relatie met het geldende bestemmingsplan, beschrijft de aanleiding om daarvan af te wijken, geeft een beschrijving van het gebied en een beoordeling van de ruimtelijke effecten evenals een beoordeling van onder meer de aspecten verkeer en parkeren, geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna, water en economische uitvoerbaarheid.
27. De rechtbank zal de inhoudelijke gronden van eisers hieronder per thema bespreken.
<u>Parkeren</u>
28. Arcadis heeft in opdracht van verweerder een parkeertoets uitgevoerd voor het onderhavige bouwplan. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het rapport “Parkeertoets Centrumplan Leende” van 21 oktober 2008, welk rapport deel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing van 18 januari 2009.
De parkeertoets bestaat uit een parkeerbalans waarin vraag en aanbod van parkeren tegen elkaar wordt uitgezet. Op basis van de parkeerkencijfers ASVV 2004 en de gemeentelijke parkeernormen is het benodigde aantal parkeerplaatsen bepaald. De gemeente hanteert voor grondgebonden woningen een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning en voor appartementen een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning. Op basis van deze cijfers komt Arcadis voor het onderhavige project uit op een parkeerbehoefte van minimaal 179 parkeerplaatsen en maximaal 222 parkeerplaatsen. Hierbij is geen rekening gehouden met de mogelijkheid tot dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Omdat de parkeervraag van functies vaak niet samenvalt in de tijd, heeft Arcadis de mogelijkheid tot dubbelgebruik in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met aanwezigheidspercentages die door CROW worden gebruikt. Dubbelgebruik van de 15 parkeerplaatsen die worden gerealiseerd in de parkeergarage onder het appartementencomplex aan de Schoolstraat is niet mogelijk omdat deze uitsluitend bestemd zijn voor de bewoners van dit appartementencomplex. Volgens Arcadis heeft de brede school een behoefte aan breng-/haalplaatsen van 38. Deze parkeerplaatsen kunnen dubbel worden gebruikt als parkeerplaatsen en als zogeheten kiss & ride-plaatsen. Rekening houdend met de aanwezigheidspercentages komt Arcadis vervolgens tot de conclusie dat het aantal parkeerplaatsen dat benodigd is, ligt tussen de 149 en 174. De gemiddelde parkeerbehoefte ligt dientengevolge op 161 parkeerplaatsen. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat het Meentplein geen functie vervult als overloopgebied van andere centrumvoorzieningen.
29. In het plangebied zijn 140 openbare parkeerplaatsen en 16 parkeerplaatsen in de parkeergarage gepland, in totaal dus 156 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er een tekort bestaat van 5 parkeerplaatsen. Omdat de piek van dit tekort zich slechts voordoet tijdens het halen en brengen van schoolgaande kinderen wordt dit door Arcadis niet als probleem gezien.
30. Desgevraagd is van de zijde van verweerder ter zitting aangegeven dat bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen in het plangebied geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van bewoners en bedrijven buiten het plangebied, zoals het bedrijf van eiseres sub 3. Volgens verweerder is dit ook niet nodig omdat er voldoende openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd die dubbel kunnen worden gebruikt.
31. Naar het oordeel van de rechtbank voeren eiseres sub 3 en eiseres sub 4 terecht aan dat onvoldoende is onderzocht in hoeverre het Meentplein een overloopfunctie vervult. Gelet op hetgeen is aangevoerd, namelijk dat op het Meentplein wordt geparkeerd door klanten van eiseres sub 3 en anderen, had het op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te laten verrichten naar de aanwezigheid van een overloopfunctie van het Meentplein, nu niet valt uit te sluiten dat, gesteld dat van een dergelijke functie sprake is, bij het wegvallen van deze voorziening de parkeerdruk op de omliggende straten, zoals de Schoolstraat, zal toenemen. Reeds hierom heeft verweerder het rapport van Arcadis in redelijkheid niet aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen en is in het bestreden besluit onvoldoende onderzocht of in het plangebied voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
<u>Verkeersveiligheid</u>
32. Eiser sub 1, eiseres sub 3 en eiseres sub 4 hebben betoogd dat uitvoering van het vergunde bouwplan leidt tot verkeersonveilige situaties in de Dorpstraat, de Schoolstraat en de Kerkstraat. Eiseres sub 3 heeft erop gewezen dat het laden en lossen ten behoeve van haar bedrijf plaatsvindt in de Kerkstraat. Doordat de in- en uitrit van de voorziene parkeergarage precies tegenover deze laad- en loszone komt te liggen, kan dit leiden tot verkeersonveilige situaties.
33. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de argumenten van eisers ten aanzien van de verkeers(on)veiligheid onvoldoende weersproken. In de nota van zienswijzen wordt slechts in algemene bewoordingen aandacht besteed aan de verkeersveiligheid. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen een nadere onderbouwing te laten opstellen door een verkeerskundige. Nu dit achterwege is gebleven, kan het bestreden besluit ook op dit punt de toets der kritiek niet doorstaan.
<u>Woongenot/privacy</u>
34. Eiser sub 1, eisers sub 2 en eiseres sub 4 zijn van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen waar het gaat om woongenot en privacy. Eiser sub 1 wijst er op dat als gevolg van de realisering van de hoge appartementenblokken achter zijn woning, deze woning, de achtertuin en de berging geheel wordt ingesloten. Er zal sprake zijn van het vrijwel volledig wegnemen van bezonning in zijn patiotuin. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser sub 1 een bezonningsdiagram overgelegd. Verder stelt hij dat zijn privacy ernstig wordt aangetast en het burenrecht wordt geschonden omdat de appartementen bereikbaar worden vanaf galerijen die zich op minder dan twee meter van zijn perceelsgrens bevinden en uitzicht bieden op zijn woonkamer en achtertuin.
Ook eisers sub 2 vrezen een ernstige inbreuk op hun privacy. Als gevolg van de verleende vrijstelling zal grenzend aan hun perceel een galerijflat van drie verdiepingen (van 13 meter hoog en 38 meter lang) verrijzen met op de erfgrens – op drie meter afstand van de woning – een blinde muur van 2,70 meter over de gehele lengte van het perceel, die feitelijk fungeert als erfafscheiding. Deze muur en de appartementen belemmeren eisers’ uitzicht en nemen het licht volledig weg uit met name de keuken. Verweerder heeft naar de mening van eisers onvoldoende aandacht gegeven aan de mogelijkheid van alternatieven die zij hebben geschetst.
35. Eiseres sub 3 heeft aangegeven dat zij thans uitzicht heeft op de kerk. Het plan zoals dat is vergund doet volgens eiseres geen recht aan de kerk. Zij heeft er voorts problemen mee dat de groene omgeving waarin zij woont, verder zal verstenen.
36. De rechtbank overweegt hieromtrent dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing, noch in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de belangen van omwonenden voor wat betreft woongenot en privacy en de gestelde schending van het burenrecht. Een stedenbouwkundige visie over afstemming van het bouwplan op de omgeving, waaronder de kerk, ontbreekt. Voorts heeft verweerder in het geheel niet gereageerd op de door eiser sub 1 overgelegde bezonningsdiagrammen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
<u>Alternatieven</u>
37. Het betoog van eisers sub 2 dat verweerder onderzoek had moeten doen naar eventuele alternatieven slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ABRS 8 september 2010, LJN: BN6179) kan, indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Eisers sub 2 hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
<u>Bodem</u>
38. Eiser sub 1 en eisers sub 2 hebben erop gewezen dat in de nota van zienswijzen is aangegeven dat een aanvullend bodemonderzoek zal worden uitgevoerd bij indiening van de aanvraag voor de bouwvergunning tweede fase. Dit bodemonderzoek is echter nog niet uitgevoerd. Dienaangaande merkt de rechtbank op dat bodemonderzoek pas kan worden uitgevoerd als de sloopwerkzaamheden op de betreffende gronden zijn afgerond. Dit is thans nog niet het geval. Daarbij komt dat dit aspect niet in het kader van de bouwvergunning eerste fase maar in het kader van de bouwvergunning tweede fase moet worden beoordeeld. De bouwvergunning tweede fase is inmiddels onherroepelijk.
<u>Water</u>
39. Eiser sub 1 acht de stelling in de ruimtelijke onderbouwing dat sprake is van hydrologisch neutraal bouwen omdat er minder verhard oppervlak zal zijn dan in de bestaande situatie ongeloofwaardig. Eiser heeft dit standpunt echter niet nader gemotiveerd. Verweerder heeft Waterschap De Dommel gevraagd om een reactie op de uitgevoerde watertoets. In zijn brief van 10 oktober 2008 geeft het dagelijks bestuur van dat waterschap aan dat op de locatie het verhard oppervlak afneemt, waardoor het plan in principe hydrologisch neutraal is. Gelet hierop acht de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing op dit punt niet ondeugdelijk.
<u>Economische uitvoerbaarheid</u>
40. Eisers sub 2 twijfelen aan de economische uitvoerbaarheid van het project. Zij vrezen dat er onvoldoende vraag is naar de te realiseren appartementen en dat sprake zal zijn van leegstand. Verweerder heeft in het besluit overwogen dat de economische uitvoerbaarheid van het project in relatie tot eventuele planschadekosten wordt gewaarborgd door het sluiten van een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat er geen planschadeovereenkomst als bedoeld in artikel 49a van de WRO is gesloten met vergunninghouder doch dat vergunninghouder zich bereid heeft verklaard alle eventuele planschade te vergoeden, hetgeen door vergunninghouder ter zitting is bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee, in het licht van hetgeen eisers sub 2 hebben aangevoerd, geen antwoord heeft gegeven op de vraag of het bouwplan economisch uitvoerbaar is. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
<u>Maatschappelijke behoefte</u>
41. Eiseres sub 4 twijfelt aan de maatschappelijke behoefte van met name het appartementencomplex. De rechtbank constateert dat de maatschappelijke behoefte in de ruimtelijke onderbouwing niet of nauwelijks aan de orde komt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder opgemerkt dat het ingezette beleid uit Kom Leende met het bouwplan ten uitvoer wordt gebracht en dat het plan ten dienste staat van het hele dorp door een noodzakelijke vernieuwing van de verouderde maatschappelijke voorzieningen en een versterking van het centrum van Leende als ontmoetingsplaats. Ten aanzien van de behoefte aan appartementen heeft de gemachtigde van vergunninghouder ter zitting verklaard dat de drie woningbouwcorporaties samenwerken bij de verdeling van woningen en dat uit de wachtlijst voor woningzoekenden blijkt dat sprake is van een maatschappelijke behoefte aan meer appartementen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in het licht van hetgeen eiseres sub 4 op dit punt heeft aangevoerd, voldoende aannemelijk gemaakt dat het project voorziet in een maatschappelijke behoefte.
<u>Geluid</u>
42. Anders dan eiser sub 1 is de rechtbank van oordeel dat met de realisering van een school met speelplaats door verweerder niet wordt afgeweken van de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering”. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
43. De rechtbank stelt voorop dat de VNG-brochure een globaal en indicatief karakter heeft (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2006, LJN AZ3736). Afwijking is mogelijk, maar dient voldoende te worden afgewogen in het licht van het doel van deze aanbeveling en te worden gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het een gemengd gebied en wordt met betrekking tot scholen (milieucategorie 2) een richtafstand van 10 meter voorgeschreven. Het uitgangspunt in de VNG-brochure (zie bijlage 1 bij de VNG-brochure) is dat wordt gemeten vanaf de grens van de bestemming en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Niet gebleken is dat deze afstand tussen de woning van eiser en de speelplaats niet in acht wordt genomen. Deze beroepsgrond faalt.
44. Met betrekking tot de beroepsgrond van eiser sub 1 dat de technische uitvoering van de horeca-accommodatie niet voldoet aan de eisen in relatie tot geluidhinder, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de horeca-accommodatie wordt gerealiseerd zonder dat geluidwerende voorzieningen aan de woning van eiser sub 1 noodzakelijk zijn. De horeca-accommodatie dient te voldoen aan de eisen met betrekking tot geluidhinder, zoals deze worden gesteld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim). Niet gebleken is dat, al dan niet door het treffen van bouwkundige voorzieningen, zoals een zogenaamde ‘bak in bak’ constructie aan de betreffende eisen niet kan worden voldaan. In zoverre faalt het beroep van eiser sub 1.
45. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet op de aard en omvang van de gebreken, ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien dan wel verweerder met toepassing van een bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen de gebreken hangende deze procedure te herstellen.
<u>Proceskosten en griffierecht</u>
46. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres sub 4 gemaakte proceskosten, nu zij zich niet, zoals de wet voorschrijft, heeft laten bijstaan door een professioneel rechtsbijstandverlener.
47. De rechtbank acht wel termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers sub 1, 2 en 3 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage voor eiser sub 1 en eiseres sub 3 begroot op in totaal € 1.288,00 (twee maal € 644,00) voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting:
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
48. Nu eisers sub 2 zich ter zitting niet hebben laten bijstaan door hun gemachtigde, zijn de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor eisers sub 2 begroot op € 322,00 (voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift).
49. Eiser sub 1 heeft de rechtbank tevens verzocht verweerder te veroordelen in de door hem en zijn gemachtigde gemaakte reiskosten. De rechtbank honoreert dit verzoek voor zover het de reiskosten van eiser persoonlijk betreft. Deze kosten zijn met inachtneming van artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht juncto artikel 6, eerste lid, onder III, van het Besluit tarieven in strafzaken vastgesteld op € 14,60, zijnde de reiskosten voor een retourticket per trein 2e klas voor het traject Heeze-’s-Hertogenbosch.
De reiskosten van eisers gemachtigde zijn reeds begrepen in de vergoeding voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.
50. Eisers sub 2 hebben de rechtbank verzocht verweerder tevens te veroordelen in de door hen en/of hun dochter [dochter] gemaakte reiskosten, verletkosten en kopieer- en telefoonkosten.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de reiskosten die eisers sub 2 in verband met de behandeling van hun beroep hebben moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 29,20, zijnde de reiskosten voor twee retourtickets per trein 2e klas voor het traject Heeze-’s-Hertogenbosch.
Het verzoek van eisers sub 2 om verweerder te veroordelen in de reis- en verletkosten die [dochter] in verband met het bijwonen van de zitting heeft gemaakt, wordt afgewezen. De reis- en verletkosten van een gemachtigde die geen professioneel rechtsbijstandsverlener is, kunnen volgens de wet slechts voor vergoeding in aanmerking komen als de partij zelf verhinderd is om de zitting bij te wonen. Deze situatie doet zich hier niet voor.
Voor zover eisers sub 2 hebben verzocht verweerder te veroordelen in de door [dochter] in verband met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gemaakte reis- en verletkosten, wordt dit verzoek afgewezen. Deze kosten komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de kopieer- en telefoonkosten overweegt de rechtbank dat deze kosten niet als op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende verschotten kunnen worden aangemerkt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers sub 2 gemaakte kopieerkosten.
51. De rechtbank zal bepalen dat verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van in totaal € 747,00 dient te vergoeden.
52. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank het volgende op. In de voorafgaande overwegingen heeft de rechtbank enkele beroepsgronden van eisers alsmede enkele standpunten van verweerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als de hierdoor getroffen partij wenst te voorkomen dat deze uitspraak op deze punten vast komt te staan, moet deze daartegen hoger beroep instellen.
53. Beslist wordt als volgt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van in totaal € 747,00 (3 x € 150,00 aan eiseres sub 1, 2 en 4 en 1 x € 297,00 aan eiseres sub 3);
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op in totaal € 1.653,80 (€ 658,60 voor eiser sub 1, € 351,20 voor eisers sub 2 en € 644,00 voor eiseres sub 3).
Aldus gedaan door mr. J.H.G. van den Broek als voorzitter en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. M.J.H.M. Verhoeven als leden in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2011.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak (mede) te ondertekenen.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>