ECLI:NL:RBSHE:2011:BR6123

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2037 en 11/2038, AWB 11/2136 en 11/1902
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders bij gedoogbesluit motorcrossterrein

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 augustus 2011 uitspraak gedaan over een gedoogbesluit dat was genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel met betrekking tot een motorcrossterrein. De rechtbank oordeelde dat het college zich ten onrechte bevoegd had geacht om dit gedoogbesluit te nemen. De voorzieningenrechter stelde vast dat, op basis van de artikelen 2.4 en 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met de bijbehorende regelgeving, de gedeputeerde staten van de provincie het bevoegde gezag zijn voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor dit soort projecten. Dit betekent dat de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van 10 mei 2011, die de bezwaren van de verzoekers ongegrond verklaarden, vernietigd moesten worden.

De zaak was aangespannen door twee groepen verzoekers, die bezwaar maakten tegen het gedoogbesluit en de daaropvolgende besluiten van de gemeente. De verzoekers stelden dat de activiteiten van de motorcrossclub op het terrein niet konden worden gedoogd zonder de vereiste omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers in hun gelijk stonden en dat de besluiten van de gemeente niet in stand konden blijven. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van de verzoekers toegewezen, waarbij de kosten voor rechtsbijstand en andere gemaakte kosten werden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste bevoegdheid bij het nemen van besluiten omtrent omgevingsvergunningen en de rol van gedeputeerde staten in dit proces. De rechtbank heeft de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Dit betekent dat de gemeente opnieuw moet beslissen over de aanvraag om omgevingsvergunning, waarbij de juiste procedure en bevoegdheid in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11/2037 en AWB 11/2038, AWB 11/2136 en AWB 11/1902
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2011
inzake
[verzoeker A] en [verzoekster B],
te [woonplaats],
verzoekers sub 1,
en
[verzoeker C] en [verzoekster D],
te [woonplaats],
verzoekers sub 2,
gemachtigde mr. W. Visser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel,
verweerder,
gemachtigden K.H.G. Teurlincx-Bartels en mr. drs. S.M.W. Verouden.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen Motorcrossclub MCC De Kempen, te Bladel, derde-belanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2011 heeft verweerder besloten de activiteiten van Motorcrossclub MCC De Kempen op het crossterrein aan de Eerselsedijk te Hapert te gedogen totdat er een besluit is genomen op de aanvraag om omgevingsvergunning.
De door verzoekers tegen dit besluit ingediende bezwaren zijn door verweerder bij afzonderlijke besluiten van 10 mei 2011 ongegrond verklaard.
Verzoekers sub 1 hebben hiertegen bij brief van 8 juni 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 11/1902. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 11/2136.
Verzoekers sub 2 hebben hiertegen bij brief van 22 juni 2011 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 11/2038. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 11/2037.
De zaak is gevoegd met het verzoek om een voorlopige voorziening onder zaaknummer AWB 11/1892 behandeld op de zitting van 18 augustus 2011, waar verzoekers sub 1 zijn verschenen in persoon. [verzoekster D] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. [verzoeker C] is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Namens de derde-belanghebbende is, met bericht van afmelding, niemand verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien de voorzieningenrechter in een dergelijk geval van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak.
4. Aan de orde is of verweerders besluiten van 10 mei 2011 in rechte kunnen worden gehandhaafd. In dat kader ziet de voorzieningenrechter zich allereerst ambtshalve geplaatst voor de vraag of verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht tot het nemen van het bij bestreden besluiten gehandhaafde gedoogbesluit van 9 februari 2011.
5. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. In artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
6. Op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de Wabo beslissen burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, op de aanvraag om een omgevingsvergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid.
Op grond van het tweede lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat gedeputeerde staten van de provincie waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, op de aanvraag beslissen ten aanzien van projecten die behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie projecten die van provinciaal belang zijn. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt in daarbij aangewezen categorieën gevallen. Bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) is aan deze bepaling uitvoering gegeven.
7. In artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is –voor zover hier van belang– bepaald dat het bevoegde gezag tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften.
8. In artikel 3.3, eerste lid, van het Bor zijn gedeputeerde staten van de provincie waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, bevoegd te beslissen op een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten met betrekking tot een inrichting die behoort tot een categorie ten aanzien waarvan dat in bijlage I, onderdeel C, is bepaald. De eerste volzin geldt slechts voor activiteiten met betrekking tot een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort of waarop het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is.
9. Op grond van onderdeel 19.2 van categorie 19 van bijlage I, onderdeel C, van het Bor zijn, onverminderd de artikelen 3.3, eerste lid, tweede volzin, en 6.7, eerste lid, derde volzin, gedeputeerde staten bevoegd te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning of omtrent een verklaring van geen bedenkingen ten aanzien van inrichtingen, behorende tot categorie 19.1, onder g, 2o, voor zover het betreft terreinen, geen openbare weg zijnde, die bestemd of ingericht zijn voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen, en die daartoe acht uren per week of meer opengesteld zijn.
10. Op grond van onderdeel 19.3 –voor zover hier van belang– blijven voor de toepassing van onderdeel 19.2 buiten beschouwing terreinen die langer zijn opengesteld, indien dit het gevolg is van ruimere openingstijden gedurende ten hoogste drie weekeinden per kalenderjaar, met het oog op het houden van wedstrijden op die terreinen of het voorbereiden van zodanige wedstrijden.
11. Gelet op de artikelen 2.4 en 5.2 van de Wabo in samenhang met de onderdelen 19.2 en 19.3 van categorie 19 in bijlage I van het Bor zijn gedeputeerde staten het bevoegde gezag. Niet in geschil is dat het motorcrossterrein meer dan acht uur per week is opengesteld. Categorie 19 wijst in een dergelijk geval gedeputeerde staten aan als het bevoegde gezag.
12. Uit het vorenstaande vloeit voort dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht tot het nemen van het gedoogbesluit. De bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. De beroepen zijn dan ook gegrond. Nu een primair besluit, na de vernietiging van een besluit waarbij dit besluit is gehandhaafd, herleeft en verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bij een nieuwe beslissing op bezwaar geen ander besluit zal kunnen nemen dan het herroepen van het primaire besluit, ziet de voorzieningenrechter tevens aanleiding om, met toepassing van de hem in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid, verweerders besluit van 9 februari 2011 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
13. Gelet op het vorenoverwogene zullen voorts de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen
14. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder conform artikel 1, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) te veroordelen in de door verzoekers sub 1 gemaakte reiskosten, zoals door middel van het formulier proceskosten is verzocht. Deze kosten zijn begroot op in totaal € 28,40, het terzake verzochte bedrag
15. Verzoekers sub 1 hebben voorts gevraagd de verletkosten vast te stellen op een bedrag van € 200,00 voor vier uren in verband met het bijwonen van de zitting en reistijd. De voorzieningenrechter acht een aantal van vier uren voor de reistijd [woonplaats]-’s-Hertogenbosch v.v. en het bijwonen van de zitting passend. De voorzieningenrechter constateert voorts dat het verzochte uurtarief door verzoekers sub 1 niet is onderbouwd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de hoogste bestuursrechter in zaken als deze, van 10 juni 2011, zaaknummers 201103254/1/H1 en 201103254/2/H1, rechtsoverwegingen 2.5.1 en 2.7, zal de voorzieningenrechter in dit geval uitgaan van de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb vermelde laagste forfaitaire vergoeding van € 4,54 per uur. De verletkosten worden derhalve begroot op vier uren maal € 4,54 is € 18,16.
16. Uit het voorgaande volgt dat het totaal van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van verzoekers sub 1 wordt begroot op een bedrag van € 46,56. Voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten vanwege door een derde beroepsmatig aan verzoekers sub 1 verleende rechtsbijstand zijn gesteld noch gebleken.
17. De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekers sub 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Bpb en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoek- en beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
Om vergoeding van overige kosten is door verzoekers sub 2 niet verzocht.
18. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder aan zowel verzoekers sub 1 als aan verzoekers sub 2 het door hen ter zake van het verzoek en het beroep gestorte griffierecht ten bedrage van telkens (twee maal € 152,00 is) € 304,00 dient te vergoeden.
19. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt verweerders besluiten van 10 mei 2011;
- herroept verweerders besluit van 9 februari 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- wijst af de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers sub 1 gemaakte proceskosten vastgesteld op € 46,56;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers sub 2 gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;
- bepaalt dat verweerder aan zowel verzoekers sub 1 als verzoekers sub 2 het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van telkens (twee maal € 152,00 is) € 304,00.
Aldus gedaan door T. van de Woestijne als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2011.

Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de beslissing in de hoofdzaak, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: