vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 206193 / HA ZA 10-248
Vonnis van 10 augustus 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
1. de naamloze vennootschap ASR VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven te ‘s-Hertogenbosch,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ING ASSURANTIEKANTOREN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. E.H.H. Schelhaas te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser], ASR en ING genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 25 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 27 december 2003 is [eiser] (toen 34 jaar oud) op de vluchtstrook van de snelweg A9 ernstig mishandeld door de heer [X] (hierna: [X]). Aan de mishandeling zijn twee aanrijdingen op de A10 en de A9 voorafgegaan tussen de auto van [eiser] en de auto van [X]. Over de toedracht van beide aanrijdingen verschillen [eiser] en [X] van mening.
2.2. [eiser] is na de mishandeling ruim twee weken opgenomen geweest in het ziekenhuis en heeft nog steeds klachten aan zijn linkerbeen, bestaande uit functieverlies en zenuwpijn. Hij was ten tijde van de mishandeling zelfstandig ondernemer en is sindsdien volledig arbeidsongeschikt.
2.3. [X] was verzekerd bij ASR voor wettelijke aansprakelijkheid op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (hierna: de WAM).
2.4. [X] had ook een aansprakelijkheidsverzekering particulieren (AVP) afgesloten bij ASR. ING is de tussenpersoon van ASR.
2.5. Artikel 26 van de Polisvoorwaarden Motorrijtuigenverzekering AZP 2008, die van toepassing zijn op de verzekering die [X] met ASR had gesloten, luidt als volgt:
“Omvang van de dekking
a. Verzekerd is de aansprakelijkheid voor schade aan personen en zaken die met of door het verzekerde motorrijtuig (…) veroorzaakt is tijdens de duur van de verzekering. Ook de schade die daaruit voortvloeit is verzekerd.”
2.6. Artikel 4 lid 4 sub f van de bijzondere voorwaarden personenautoverzekering wettelijke aansprakelijkheid die van toepassing zijn op de door [X] met ASR gesloten verzekering luidt als volgt:
“Wij bieden ook dekking voor de aansprakelijkheid voor schade die aan personen en/of zaken is toegebracht:
(…)
f. door passagiers die zich in de personenauto bevinden of daarin in- of uitstappen.
2.7. [eiser] heeft [X] gedagvaard. De rechtbank te Alkmaar heeft [X] in 2005 veroordeeld tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling, nader op te maken bij staat.
2.8. Het hof te Amsterdam heeft [X] in 2007 veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schade van [eiser] van EUR 50.000,00.
2.9. [X] heeft vervolgens ASR gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat ASR dekking behoort te verlenen onder de AVP voor de schade die [X] aan [eiser] moet vergoeden. ASR heeft een beroep gedaan op de zogenaamde opzetclausule. De rechtbank te Utrecht heeft in 2008 het beroep op de opzetclausule gehonoreerd en de vordering van [X] afgewezen. [X] heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in 2010 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Er is geen cassatie ingesteld zodat het arrest van het hof onherroepelijk is geworden.
2.10. Ondertussen heeft [eiser] ASR gedagvaard op grond van artikel 7:954 BW en een verklaring voor recht gevorderd dat ASR is gehouden de schade te vergoeden op grond van de met [X] gesloten AVP. De rechtbank te Utrecht heeft de beslissing aangehouden in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep in de zaak tussen [X] en ASR. De zaak is na het arrest van het hof van 2010 doorgehaald.
2.11. In 2009 heeft [eiser] de schadestaatprocedure aanhangig gemaakt tegen zowel [X] als ASR. De vordering tegen ASR was gebaseerd op de AVP. De procedure tegen ASR is inmiddels doorgehaald. De procedure tegen [X] loopt nog. In die procedure wordt vergoeding van EUR 3.082.249,74 aan schade gevorderd, bestaande uit onder meer
EUR 700.000,00 aan immateriële schade en EUR 1.566.133,00 aan verlies aan verdienvermogen.
2.12. In onderhavige zaak heeft [eiser] zowel ASR als de tussenpersoon ING gedagvaard, stellende dat beiden onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld.
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. “te verklaren voor recht dat gedaagden jegens eiser ter zake hun nalatigheid en het niet vergoeden van zijn schade althans zijn schadeclaim niet in behandeling te nemen onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld, althans dat zij jegens eiser een onrechtmatige daad met hun schuld daaraan hebben gepleegd en derhalve aansprakelijk zijn voor de door eiser geleden schade, zoals gevorderd in de schadestaatprocedure, als vermeld,
2. eiser te machtigen om het bedrag c.q. de schade die alsdan zal worden toegewezen dan wel een gedeelte daarvan in het kader van de schadestaatprocedure welke aanhangig is bij de rechtbank te Alkmaar bekend onder [nummer], eveneens te verhalen op gedaagden krachtens de wet aansprakelijkheid motorrijtuigen en wel in dier voege dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd,
3. gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding”.
3.2. Ter onderbouwing voert [eiser] onder meer het volgende aan. [eiser] is door [X] afgesneden op de snelweg, waardoor zijn auto linksvoor hard is geraakt en tegen de vangrail is gedrukt. Vervolgens zijn [X] en [eiser] uit hun auto’s gestapt en heeft [X] [eiser] op de vluchtstrook ernstig mishandeld. [eiser] stelt als gevolg van de mishandeling letsel te hebben opgelopen, waaronder blijvend letsel aan zijn linkeronderbeen, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is geraakt. [eiser] stelt dat de schade onder de dekking van de WAM-polis valt omdat de schade is veroorzaakt met of door de auto van [X]. [eiser] stelt daarom recht en belang te hebben bij voldoening van de schade door ASR.
[X] heeft ING op de hoogte gesteld van het letsel en de schade van [eiser] alsook van de procedures die [eiser] tegen [X] heeft aangespannen. ING stelt zich volgens [eiser] ten onrechte op het standpunt dat de schade niet is verzekerd onder de WAM-polis omdat de schade volgens haar niet het gevolg is van de aanrijding maar van de mishandeling. Om die reden heeft ING kennelijk geen melding gedaan aan ASR want ASR is niet tot uitkering aan [eiser] overgegaan. Die nalatigheid van ING acht [eiser] onrechtmatig en [eiser] stelt daardoor schade te lijden.
3.3. ING en ASR voeren verweer.
ASR stelt allereerst dat de vordering onbegrijpelijk is. Verder stelt zij dat de vordering op grond van de WAM is verjaard. Als de vordering niet is verjaard geldt volgens ASR dat geen dekking onder de WAM-verzekering bestaat omdat de schade niet is ontstaan tijdens deelname aan het verkeer of door of met de auto van [X]. Bovendien is de aanrijding, aldus ASR, niet veroorzaakt door [X] zodat ook om die reden geen aansprakelijkheid van ASR bestaat. Verder betwist ASR dat causaal verband bestaat tussen de aanrijding en de schade omdat de schade is veroorzaakt door de mishandeling. Tot slot betwist ASR dat [eiser] meer schade heeft geleden dan het bedrag van EUR 43.500,00 dat zij reeds aan [eiser] heeft vergoed.
ING stelt dat zij destijds de schademelding van [X] heeft doorgegeven aan ASR. Zij betwist dat zij een fout heeft gemaakt. ASR heeft de melding gezien als een claim op de AVP-verzekering en niet als een claim op de WAM-verzekering omdat de door [eiser] geleden schade volgens ASR niet onder de dekking van de WAM-verzekering valt. ING stelt dat zij als gevolmachtigde van ASR niet kan worden aangesproken op nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Daarvoor moet [X] bij ASR zijn. Ook als de schade van [eiser] wel onder de WAM-verzekering valt, geldt volgens ING dat [eiser] een rechtstreekse vordering op ASR heeft. Een schademelding via ING aan ASR is daarvoor niet vereist. Er is dus geen causaal verband tussen de gestelde fout van ING en de door [eiser] geleden schade, aldus ING.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de vordering
4.1. In de dagvaarding heeft de raadsman van [eiser] betoogd dat [eiser] als gevolg van de ernstige mishandeling op de vluchtstrook letsel aan zijn linkeronderbeen, zijn hoofd en zijn ribben heeft opgelopen. Deze mishandeling was, aldus de raadsman, een direct gevolg van het ongeval waarbij het voertuig van [X] was betrokken. Als [X] de auto van [eiser] niet van de weg had gedrukt, zou [eiser] geen letsel hebben opgelopen. [X] heeft als middel om te mishandelen zijn auto gebruikt. Zonder de auto van [X] zou [eiser] dus geen letsel hebben opgelopen, aldus de raadsman van [eiser]. Er is volgens hem sprake van één gebeurtenis omdat de voorvallen met elkaar verband houden.
4.2. Ter comparitie heeft de raadsman van [eiser] gesteld:
“Wij zijn van mening dat er dekking is volgens de WAM. Noordborgh (ING, rb) heeft de schademelding niet op tijd doorgestuurd naar de verzekeraar. (…) Men gaat de aanrijding en de mishandeling ten onrechte splitsen, maar de aanrijding en de mishandeling vormen één gebeurtenis. [eiser] is tijdens de aanrijding in de auto heen en weer geslingerd. (…) Na de aanrijding had [eiser] al letsel aan zijn knie en snijwonden aan zijn gezicht. De schade is dus niet alleen veroorzaakt door de mishandeling. [eiser] is uitgestapt en vervolgens is hij mishandeld. Er bestaat causaal verband tussen de aanrijding en de mishandeling. (…) De auto van eiser was dusdanig geraakt dat hij daardoor letsel heeft opgelopen.”
4.3. [eiser] zelf heeft ter comparitie verklaard:
“De Mercedes van [X] is zo hard tegen mijn auto aangereden dat ik tegen de vangrail ben geklapt, tegen het linkerportier. Door deze klap had ik schaafplekken op mijn gezicht en mijn linkerknie deed aan de buitenkant zeer. Toen zag ik [X] aan komen rennen en toen ben ik uit de auto gestapt. Ik had geen kracht in mijn linkerbeen en geen balans. Ik stond alleen maar op mijn rechterbeen. Ik weet niet of mijn linkerbeen op dat moment gebroken was of dat het die zenuw was. [X] heeft mij tegen de vangrail aan gegooid en vervolgens geschopt en geslagen. (…) Ik werd overal geschopt (…), ook tegen mijn benen. Ik heb mijzelf vaak afgevraagd hoe dit heeft kunnen gebeuren, want ik deed aan vechtsport en heb aan persoonsbeveiliging gedaan. Er zijn geen getuigen van de tweede aanrijding. De politie heeft nog wel een advertentie geplaatst om getuigen op te roepen maar daar heeft niemand op gereageerd. Ik zat alleen in de auto. [X] is gewoon keihard tegen mij aangereden.”
4.4. Op grond van artikel 6 van de WAM heeft de benadeelde ([eiser]) jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid volgens de WAM is gedekt (ASR) een eigen recht op schadevergoeding. De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eiser], gelet op de onderbouwing in de dagvaarding en het verhandelde ter zitting aldus, dat hij zich op het standpunt stelt dat hij op grond van artikel 6 van de WAM een rechtstreekse aanspraak heeft op ASR voor vergoeding van de schade die hij lijdt door de aanrijding en de daarop volgende mishandeling door [X]. ASR heeft de vordering van [eiser] ook begrepen als een beroep op de WAM-verzekering en daartegen inhoudelijk verweer gevoerd. Gelet daarop faalt het verweer van ASR dat de vordering onbegrijpelijk is.
4.5. De rechtbank zal de vordering aldus lezen dat [eiser]:
1. een verklaring voor recht vordert dat ASR en ING gehouden zijn dekking te bieden voor de schade die [eiser] heeft geleden door de aanrijding en de mishandeling door [X],
2. hoofdelijke veroordeling vordert van ASR en ING tot volledige dan wel gedeeltelijke vergoeding van de schade die zal worden toegewezen in de tussen [eiser] en [X] aanhangige schadestaatprocedure.
ASR en ING zijn hierdoor niet in hun belangen geschaad omdat zij inhoudelijk verweer hebben gevoerd tegen deze vorderingen.
4.6. Vordering 1 zal bij eindvonnis worden afgewezen jegens ING omdat artikel 6 van de WAM alleen een rechtstreekse vordering van [eiser] uit hoofde van de WAM-verzekering jegens de verzekeraar (ASR) creëert en niet jegens de tussenpersoon, via wie de WAM-verzekering is afgesloten (ING).
4.7. Ten aanzien van vordering 2 jegens ING geldt dat die vordering is gebaseerd is op onrechtmatig handelen van ING doordat ING de schademelding van [X] niet heeft doorgeleid aan ASR. Nu ING heeft gesteld dat zij die melding wel heeft doorgeleid aan ASR en [eiser] dat niet heeft betwist, ontvalt de grondslag aan de vordering. Bovendien geldt dat een melding via de tussenpersoon niet vereist is om een beroep te kunnen doen op artikel 6 van de WAM. Ook deze vordering zal daarom jegens ING bij eindvonnis worden afgewezen.
4.8. De rechtbank zal als eerste het meest verstrekkende verweer van ASR beoordelen, namelijk dat de vordering van [eiser] verjaard is. [eiser] betwist dat de vordering is verjaard en stelt dat hij binnen de verjaringstermijn een procedure is gestart tegen [X]. Volgens ASR heeft de procedure tegen [X] de verjaring niet gestuit omdat de grondslag van die procedure betrekking heeft op de mishandeling en niet op de aanrijding. Wil sprake zijn van dekking onder de WAM-verzekering dan moet er, aldus ASR, een auto bij betrokken zijn en dat is voor de mishandeling niet het geval.
4.9. De rechtbank overweegt als volgt. Nu de vordering van [eiser], zoals hiervoor is overwogen, begrepen moet worden als een vordering op grond van de WAM geldt de verjaringstermijn van artikel 10 van de WAM. De vordering van [eiser] op ASR verjaart door verloop van drie jaar, te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan (artikel 10 lid 1 van de WAM). De verjaringstermijn is gelet daarop gaan lopen op 27 december 2003.
4.10. Op grond van artikel 10 lid 4 van de WAM wordt de verjaringstermijn jegens de verzekeraar (ASR) gestuit door een handeling van de benadeelde ([eiser]) die de verjaring van de vordering van de benadeelde ([eiser]) tegen de verzekerde ([X]) stuit. Op grond van artikel 3:316 lid 1 en 2 BW wordt de verjaring van een vordering gestuit door het instellen van een eis die tot toewijzing leidt. [eiser] heeft [X] gedagvaard voor de rechtbank te Alkmaar en schadevergoeding gevorderd wegens mishandeling door [X]. Uit de overgelegde stukken blijkt niet wanneer de dagvaarding is betekend maar het vonnis in die zaak dateert van 2005, derhalve nog geen drie jaar na aanvang van de verjaringstermijn, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat de dagvaarding in ieder geval tijdig de verjaring van de vordering van [eiser] jegens [X] heeft gestuit.
4.11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft die stuiting ook de vordering van [eiser] jegens ASR gestuit. Daartoe overweegt de rechtbank dat gelet op de strekking van artikel 10 lid 4 van de WAM, die in het belang van de benadeelde erin voorziet dat de stuiting jegens de verzekerde doorwerkt in de verhouding tussen de benadeelde en de verzekeraar (de zogenoemde doorstuiting), aan dit artikellid een ruime uitleg moet worden gegeven. Dat volgt ook uit de aan de WAM ten grondslag liggende bedoeling om een ruime bescherming te bieden aan verkeersslachtoffers (HR 27 juni 2008, NJ 2008, 476). Aldus weegt het belang van verkeersslachtoffers zwaarder dan het belang van de verzekeraars om hun vermogenspositie veilig te stellen. De doorstuiting geldt ongeacht de civielrechtelijke bepaling waarop [eiser] de aansprakelijkheid van [X] heeft gebaseerd (BenGH
20 oktober 1990, NJ 1990, 660). Uit de door ASR overgelegde dagvaarding (productie 10 bij cva) blijkt dat de vordering van [eiser] tegen [X] is gebaseerd op artikel 6:162 BW. De feitelijke onderbouwing van die vordering luidt dat de auto van [eiser] door de auto van [X] van de weg is geduwd waardoor de auto van [eiser] tegen de vangrail is geklapt, waarna hij vervolgens buiten de auto ernstig door [X] is mishandeld. Het maken van een scherp onderscheid in de aanrijding en de mishandeling als oorza(a)k(en) van het letsel was in die procedure van [eiser] tegen [X] niet relevant voor [eiser], temeer niet omdat de toedracht van de aanrijding door [X] uitdrukkelijk is betwist, terwijl de mishandeling door [X] werd erkend.
4.12. Gelet op het voorgaande wordt het beroep op verjaring verworpen. Of sprake is van dekking als bedoeld in artikel 3 van de WAM zal hierna worden beoordeeld.
schade veroorzaakt door het motorrijtuig
4.13. ASR stelt dat geen dekking bestaat op de WAM-verzekering omdat de schade niet met of door het motorrijtuig is veroorzaakt. [eiser] en zijn raadsman hebben ter comparitie gesteld dat door de aanrijding schade aan de knie en het hoofd is ontstaan. Gelet op de stellingen van [eiser] ter comparitie en de stellingen in de schadestaatprocedure gaat de rechtbank ervan uit dat de schaafplekken aan het gezicht niet tot relevante schade hebben geleid. Ten aanzien van de knie heeft [eiser] gesteld dat hij nog steeds aan het revalideren is en pijn ondervindt. De rechtbank begrijpt de stelling “de schade is niet alleen veroorzaakt door de mishandeling” aldus dat de schade aan de knie is verergerd door de ernstige mishandeling die na de aanrijding heeft plaatsgevonden en waarbij [eiser] ook tegen zijn benen is geschopt. Er is aldus volgens de stellingen van [eiser] sprake van schade aan de knie die enerzijds door de aanrijding is veroorzaakt en die anderzijds is verergerd door de mishandeling. De rechtbank zal hierna beide schadeoorzaken bespreken.
schade door de aanrijding
4.14. Duidelijk is dat als de knie, zoals [eiser] stelt, inderdaad is beschadigd door de aanrijding, sprake is van dekking van die schade onder de WAM. De schade is dan een rechtstreeks gevolg van deelname van de auto van [X] aan het verkeer. [eiser] heeft zijn stelling gemotiveerd onderbouwd (r.o. 4.3) en heeft er onder meer op gewezen dat de auto van [X] zo hard tegen zijn auto is aangereden (linksvoor) dat hij tegen de vangrail is geklapt, tegen het linkerportier. Verder heeft [eiser] gesteld dat hij, alhoewel hij aan vechtsport deed en aan persoonsbeveiliging heeft gedaan, bij het uitstappen na de aanrijding niet in staat was zichzelf te verdedigen tegen de mishandeling door [X] omdat hij geen kracht en geen balans in zijn linkerknie had. ASR betwist dat de knie is beschadigd door de aanrijding. Zij heeft in dat verband ter zitting gesteld dat het gelet op de ernst van de mishandeling niet voor de hand ligt dat het letsel is ontstaan door de aanrijding. Uit de door ASR aangehaalde verklaring van omstanders blijkt weliswaar dat [X] [eiser] op behoorlijk harde wijze heeft geschopt en geslagen maar daarmee is de gemotiveerde stelling van [eiser] dat zijn knie al door de aanrijding is beschadigd, onvoldoende betwist. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de knie van [eiser] is beschadigd door de aanrijding. In hoeverre de kniebeschadiging is verergerd door de ernstige mishandeling, zal afhankelijk van het verdere verloop van de procedure mogelijk in een later stadium moeten worden beoordeeld.
4.15. Dat [eiser] in eerdere procedures niet met zoveel woorden heeft gesteld dat de schade mede is veroorzaakt door de aanrijding (in de procedures tegen [X] was dat onderscheid zoals hiervoor reeds is geoordeeld niet erg relevant voor [eiser]) maakt niet dat [eiser] zijn rechten heeft verwerkt om nu in deze procedure dat standpunt in te nemen.
schade door de mishandeling
4.16. De WAM biedt dekking voor letsel dat is veroorzaakt door een motorrijtuig in het verkeer (artikel 3 van de WAM). Dat wordt ook bepaald in artikel 26 van de Polisvoorwaarden Motorrijtuigenverzekering AZP 2008 die van toepassing zijn op de verzekering die [X] met ASR had gesloten. Alhoewel het begrip “door een motorvoertuig” ruim moet worden uitgelegd gelet op de door de WAM beoogde bescherming van het verkeersslachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een keten van gebeurtenissen die in alle onderdelen kan worden aangemerkt als onderdeel van - of als rechtstreeks toe te rekenen aan - de deelname aan het verkeer door de auto van [X]. De schade door de mishandeling kan dus niet in voldoende relevante mate worden toegerekend aan de wijze waarop [X] met zijn auto aan het verkeer heeft deelgenomen.
4.17. De verwijzing van [eiser] naar artikel 4 lid 4 sub f van de bijzondere voorwaarden personenautoverzekering wettelijke aansprakelijkheid die van toepassing zijn op de door [X] met ASR gesloten verzekering kan [eiser] niet baten omdat geen sprake is van schade die is veroorzaakt door het uitstappen uit de auto, maar door de mishandeling.
4.18. Op grond van het voorgaande is ASR niet gehouden tot vergoeding van de schade die het gevolg is van de mishandeling door [X]. Of ASR wel gehouden is tot vergoeding van de schade die het gevolg is van de aanrijding hangt af van het antwoord op de vraag of [X] aansprakelijk is voor die aanrijding.
aansprakelijkheid van [X]
4.19. Het rechtstreekse vorderingsrecht van [eiser] jegens ASR op grond van de WAM is gebaseerd op de civielrechtelijke aansprakelijkheid van [X] tegenover [eiser]. Dat betekent dat voor toepassing van de WAM sprake moet zijn van civielrechtelijke aansprakelijkheid van [X].
4.20. De rechtbank stelt vast dat de door [eiser] gestelde toedracht van de tweede aanrijding door ASR gemotiveerd is betwist, onder verwijzing naar de destijds door
[X] bij de politie afgelegde verklaring. Volgens [X] is [eiser] opzettelijk op de rechterflank van zijn auto ingereden door naar links te sturen, waardoor [X] van de weg schoot. De politie heeft destijds de oorzaak van de aanrijding niet kunnen vaststellen. Zij heeft eventuele getuigen opgeroepen zich te melden, maar daar is geen reactie op gekomen. [eiser] zat destijds alleen in de auto zat zodat er aan zijn zijde geen getuigen zijn. Daarmee ligt het voor de hand dat alleen [eiser], [X] en de vrouw van [X] over de toedracht van de tweede aanrijding kunnen verklaren. Op [eiser] rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van zijn stelling dat [X] de tweede aanrijding heeft veroorzaakt en daarvoor aansprakelijk is. Daarbij geldt dat een getuigenverklaring van [eiser] op grond van artikel 164 lid 1 Rv beperkte bewijskracht heeft en geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Nu [eiser] ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk heeft aangegeven toegelaten te willen worden tot bewijslevering, zal de rechtbank [eiser] bewijs opdragen als hierna in het dictum omschreven.
4.21. Als [eiser] niet slaagt in de bewijslevering zullen de vorderingen jegens ASR worden afgewezen. Omdat voor wat betreft de schade aan de knie als gevolg van de aanrijding sprake is van WAM-dekking moet de stelling van ASR dat aanleiding bestaat voor verdubbeling van het liquidatietarief worden verworpen.
4.22. Als [eiser] slaagt in de bewijslevering zal vervolgens moeten worden beoordeeld in hoeverre het letsel aan de knie is verergerd door de mishandeling. Zonodig zal de mate waarin de aanrijding en de mishandeling ieder afzonderlijk aan de schade hebben bijgedragen naar billijkheid moeten worden geschat met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval.
4.23. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
5.1. draagt [eiser] op te bewijzen dat [X] de auto van [eiser] heeft afgesneden en tegen de vangrail heeft gedrukt,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 31 augustus 2011 voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiser], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nader aan te wijzen rechter-commissaris in het paleis van justitie te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Weij en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.