ECLI:NL:RBSHE:2011:BR4102

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
217209 - HA ZA 10-1985
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van assurantietussenpersoon bij schadeverzekering en onderverzekering

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van de assurantietussenpersoon, [gedaagde], in relatie tot de schadeverzekering van Tibos Decors B.V. (hierna: Tibos). Tibos had een 'Briljant goederen/inventaris' verzekering afgesloten bij VDF, gevolmachtigde van AXA Schade N.V., met een verzekerd bedrag van fl. 215.000,-. Na een brand op 14 september 2007, waarbij aanzienlijke schade ontstond, bleek Tibos onderverzekerd te zijn. De schade werd vastgesteld op € 326.309,-, maar Tibos ontving slechts € 237.565,11 van de verzekeraar. Tibos stelde dat [gedaagde] zijn zorgplichten had geschonden door niet tijdig contact op te nemen over de verzekerde waarde en de noodzaak van een bedrijfsschadeverzekering.

De rechtbank oordeelde dat de assurantietussenpersoon niet gehouden was om zonder concrete aanleiding periodiek contact op te nemen met Tibos. De rechtbank overwoog dat er geen algemene verplichting bestaat voor assurantietussenpersonen om zonder aanleiding de hoogte van de verzekerde som te toetsen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet tekortgeschoten was in zijn zorgplicht, omdat Tibos zelf het initiatief had moeten nemen om de verzekerde waarde aan te passen, vooral gezien het feit dat Tibos in 2003 zelf had aangegeven de verzekerde som te willen verhogen. De rechtbank wees de vorderingen van Tibos af en veroordeelde Tibos in de proceskosten.

Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak voor verzekeringnemers om proactief te zijn in het beheren van hun verzekeringen. De uitspraak biedt inzicht in de juridische kaders rondom zorgplicht en onderverzekering in het civiele recht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 217209 / HA ZA 10-1985
Vonnis van 27 juli 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIBOS DECORS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Borghuis te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Tibos en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 november 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 18 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling
2.1. Tibos is een bedrijf dat ten behoeve van evenementen, beurzen, horecagelegenheden en vakantieparken decors en stands ontwerpt en bedrijfsruimtes inricht. Met ingang van 1 september 2001 heeft Tibos een “Briljant goederen/inventaris” verzekering afgesloten bij de verzekeraar VDF, gevolmachtigde van AXA Schade N.V. Deze verzekering is tot stand gekomen na bemiddeling door de assurantietussenpersoon [gedaagde], tot wie Tibos zich had gewend met het verzoek zorg te dragen voor de verzekering van de (goederen en) inventaris van het bedrijf. Het verzekerd bedrag beliep bij aanvang
fl. 215.000,=. [gedaagde] heeft indertijd -in de periode 2000 tot 2003- nog contact gehad met Tibos over de vraag of Tibos ook een andere verzekering via haar wilde sluiten, maar Tibos wilde dat niet. Tibos had destijds nog een autoverzekering lopen en als freelancer had de heer Tibosch een AVB-verzekering.
2.2. Omdat het bedrijf van Tibos fors groeide, heeft Tibos in 2003 aan [gedaagde] te kennen gegeven de verzekerde som te willen verhogen. Per 10 oktober 2003 is de verzekerde som verhoogd naar € 190.000,=. Volgens de verklaring van Tibosch ter comparitie was dat destijds ook ongeveer de waarde van het verzekerde.
2.3. Op 14 september 2007 heeft er een brand gewoed in het bedrijfsgebouw van Tibos.
De schade werd door taxateurs vastgesteld op, inclusief bijkomende posten, € 326.309,-. De schade aan de inventaris/goederen werd vastgesteld op 319.366,=, op € 1.500,= euro na de gehele waarde van het verzekerde. Aan Tibos werd niet het gehele bedrag uitgekeerd, doch € 237.565,11, omdat bij de schadevaststelling was gebleken dat Tibos onderverzekerd was.
2.4. Tibos vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de niet verzekerde schade en bedrijfsschade van Tibos, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van van der Fluit in de kosten van deze procedure.
Tibos legt hieraan het navolgende ten grondslag:
2.4.1. Tot uitgangspunt moet worden genomen dat op een assurantietussenpersoon als van
der Fluit in een geval als het onderhavige de navolgende zorgplichten rusten:
1) een bezoek aan het bedrijf van Tibos voorafgaand aan de totstandkoming van de verzekering in 2001;
2) het zich vergewissen van de juistheid van de aanpassing in 2003;
3) het periodiek -in ieder geval tweejaarlijks- bezoeken van Tibos c.q. contact met haar opnemen over het actueel zijn van de lopende verzekering en het daarbij onderzoeken van een eventuele nadere verzekeringsbehoefte;
4) het voldoende inspelen op informatie die [gedaagde] bekend wordt.
2.4.2. [gedaagde] heeft al deze zorgplichten geschonden, zodat zij als opdrachtnemer
Toerekenbaar tekortgeschoten is. Zouden deze zorgplichten niet zijn geschonden, dan was tijdig gebleken dat Tibos onderverzekerd was -de werkelijke waarde van het verzekerde was in 2007 opgelopen tot € 600.000,-, exclusief de decors ten behoeve van Domino Day, - en dat zij naast de bestaande verzekering ook een zogenaamde bedrijfsschadeverzekering benodigde die dekking zou geven voor de na de brand ontstane extra kosten van huur van alternatieve bedrijfsruimte, inhuur extra personeel om verloren gegaan werk opnieuw te produceren en allerlei extra beredderingskosten die zich bij de continuering van het bedrijf na een brand voordoen.
2.5. [gedaagde] heeft bestreden dat zij tekortgeschoten is als assurantietussenpersoon.
Zij stelt daartoe dat:
-zij in 2001 het bedrijf van Tibos wel heeft bezocht, dat toen onder meer ook de mogelijkheid van een bedrijfsschadeverzekering aan de orde is gesteld, doch dat Tibos daarvan afzag. Tibos wilde alleen haar inventaris verzekeren.
-er in 2003 geen enkele aanleiding was om het bedrijf van Tibos te bezoeken;
-bij een enkele eenvoudige schadeverzekering als de onderhavige op de assurantietussenpersoon niet de verplichting rust om periodiek contact op te nemen met een verzekerde als Tibos en daarbij de actualiteit van de verzekering te onderzoeken en dat van der Fluit mocht afgaan op de informatie die zij van haar klant ontving;
-dat er in casu in het geheel geen feiten en/of omstandigheden aan [gedaagde] bekend zijn geworden of redelijkerwijs bekend hadden moeten zijn, waaruit kon volgen dat sprake was van onderverzekering;
-dat juist op Tibos de verantwoordelijkheid rustte belangrijke wijzigingen omtrent de waarde van het verzekerde door te geven, zoals in 2003 ook is gebeurd.
2.6. Hetgeen partijen nog meer in het bijzonder hebben aangevoerd, zal -voor zover relevant- hierna aan de orde komen.
2.7. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.7.1. Partijen zijn het niet eens over de vraag of [gedaagde] het bedrijf in 2000 heeft bezocht. De rechtbank acht dat niet van belang, aangezien niet valt in te zien dat de schade die thans wegens onderverzekering wordt gevorderd in enig verband staat met deze kwestie. Datzelfde geldt voor het verwijt van Tibos dat [gedaagde] in 2003 naar aanleiding van de verhoging van het verzekerd bedrag had moeten bezoeken. Volgens de eigen stellingen van Tibos was immers de waarde van het verzekerde eind 2003 gelijk of ongeveer gelijk aan het toen vastgestelde bedrag van € 190.000,=. Aangezien Tibos blijkens de verklaring van Tiebosch ter comparitie in 2000 geen bedrijfssschadeverzekering wenste, was de enkele verhoging in 2003 van de lopende verzekering nog geen voldoende aanleiding voor enige gehoudenheid van Tibos eigener beweging de (mogelijkheid van een) bedrijfsschadeverzekering andermaal aan de orde te stellen.
2.7.2. Het kernverwijt dat Tibos voorts aan [gedaagde] maakt is dat deze Tibos in de periode tussen de verhoging van de verzekering in 2003 en de brand in 2007(periodiek) had moeten bezoeken c.q. contact met Tibos had moeten opnemen teneinde te bezien of de verzekerde som nog actueel was en/of wellicht tevens behoefte bestond aan een andere verzekering, in casu meer in het bijzonder een bedrijfsschadeverzekering. [gedaagde] bestrijdt dat deze verplichting op haar rustte.
2.7.3. De rechtbank stelt voorop dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Tot zijn taak -het waken voor de belangen van de verzekeringnemer- behoort in beginsel ook dat een assurantietussenpersoon als [gedaagde] een verzekeringnemer als Tibos tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die haar bekend geworden feiten voor de dekking van de lopende verzekering kan hebben. Dat [gedaagde] in casu bekend was c.q. redelijkerwijs bekend had moeten zijn met het in aanzienlijke mate onderverzekerd zijn van Tibos met betrekking tot de lopende verzekering volgt niet uit de stellingen van Tibos en is ook niet gebleken. Dat er sprake was van een discrepantie tussen het bedrag van de vaste materiële activa op de balans en het verzekerd bedrag, zoals dat in 2003 is vastgelegd, brengt geenszins met zich dat [gedaagde] wist of moest begrijpen dat de waarde van het verzekerde ook nog na de wijziging van het verzekerd bedrag in 2003 aanzienlijk zou stijgen. De vraag of [gedaagde] de jaarstukken feitelijk heeft ontvangen in de jaren voorafgaande aan de brand kan dan ook in het midden blijven. Verder kan bedoelde wetenschap niet worden gebaseerd op de enkele omstandigheid dat Tibos in 2003 ten opzichte van 2000 kennelijk een aanzienlijke groei had doorgemaakt.
2.7.4. Er is geen algemene rechtsregel, inhoudende dat op een assurantietussenpersoon ook zonder concrete aanleiding altijd de verplichting rust eigener beweging minstens elke twee jaar c.q. periodiek de hoogte van de verzekerde som te toetsen en daartoe contact op te nemen met de verzekerde. Zo’n vergaande algemene verplichting volgt niet uit de jurisprudentie van de Hoge Raad en ook in de literatuur wordt die niet zomaar aangenomen.
2.7.5. De stelling van Tibos dat het in de branche gebruikelijk is dat in een geval als het onderhavige de klant zonder concrete aanleiding tussentijds wordt bezocht/gecontacteerd, is onvoldoende onderbouwd. Een verwijzing naar de memorie van antwoord bij de wet Assurantiebemiddeling van 18 januari 1952 kan daartoe niet dienen, aangezien dat niets zegt over de in de jaren 2003 tot en met 2007 bestaande branchegebruiken bij een verzekering als de onderhavige. De verwijzing naar de GIDI advieswijzer evenmin, aangezien die betrekking heeft op nieuwe, particuliere, klanten (consumenten). Dat Tibosch dat heeft “vernomen” van “assurantietussenpersonen” acht de rechtbank onvoldoende concreet.
2.7.6. De rechtbank staat dan ook voor de vraag of er in de specifieke omstandigheden van dit geval een zorgplicht rustte op van der Fluit, inhoudende dat zij zonder concrete aanleiding (periodiek) eigener beweging contact op moest nemen met Tibos om te onderzoeken of de verzekering nog actueel was en meer in het bijzonder of het verzekerd bedrag nog voldoende was. De rechtbank acht dat niet het geval en wel op grond van de navolgende feiten en/of omstandigheden:
-er was sprake van een enkelvoudige verzekering, dus niet van een zogenaamde totaalrelatie. Tibos had immers nog een of meer andere verzekeringen bij derden ondergebracht;
-Tibos is een bedrijf;
-de verzekering betrof een niet ingewikkelde schadeverzekering;
-de waarde van het verzekerde kon zelfstandig door Tibos worden bepaald, hetgeen gebleken is toen Tibos in 2003 op eigen initiatief het verzekerd bedrag heeft
laten verhogen;
-er zijn geen specifieke feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan [gedaagde] moest aannemen dat Tibos (mogelijk) de verwachting koesterde dat [gedaagde] eigener beweging contact zou opnemen omtrent het up-to-date houden van de verzekerde waarde. Integendeel mocht [gedaagde] er op basis van de op initiatief van Tibos plaatsgevonden verhoging van het verzekerd bedrag in 2003 veeleer vanuit gaan dat Tibos in staat was dit zelfstandig bij te houden. Gesteld noch gebleken is dat Tibos toen of op een later moment voorafgaand aan de brand aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt dat zij op dit punt eigen initiatief van [gedaagde] verwachtte.
2.7.7. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat [gedaagde] in de omstandigheden van dit geval niet gehouden was zelfstandig en eigener beweging contact op te nemen met Tibos teneinde te onderzoeken of de verzekerde waarde nog voldoende actueel/up-to-date was. Dat zo zijnde valt niet in te zien dat een nog veel verdergaande verplichting op [gedaagde] zou rusten, te weten dat hij contact moest opnemen met Tibos teneinde na te gaan of Tibos inmiddels wel een bedrijfsschadeverzekering wenste. Het was aan Tibos om daartoe het initiatief te nemen, temeer omdat hij in 2001 te kennen had gegeven deze verzekering niet te wensen en er geen sprake was van een zogenaamde totaalrelatie.
2.7.8. Tibos zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat het belang van deze zaak minimaal het verschil tussen de getaxeerde waarde en het uitgekeerde bedrag beloopt, zal de rechtbank bij de begroting van de advocaatkosten uitgaan van tariefgroep IV. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 263,00
- salaris advocaat 1.788,00 (0,0 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal € 2.015,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt Tibos in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 2.015,=,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.