ECLI:NL:RBSHE:2011:BR3362

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
224669 / FA RK 11-106
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging en intrekking van voorlopige voorzieningen in alimentatiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 6 juli 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen met betrekking tot alimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzocht om wijziging en intrekking van eerdere beschikkingen van de rechtbank van 29 april 2009, 18 november 2009 en 11 augustus 2010. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. Peters, verweerde zich tegen dit verzoek en vroeg zelfstandig om wijziging van zowel de partner- als kinderalimentatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoek baseert op de stelling dat de man onjuiste en onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, zoals het samenwonen van de man met een nieuwe partner. De man heeft echter betwist dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek en heeft zijn eigen financiële situatie uiteengezet, waarbij hij stelde dat hij niet in staat is om de eerder vastgestelde alimentatie te voldoen.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw niet-ontvankelijk zou zijn. De rechtbank heeft ook de argumenten van de man over de vermeende onjuistheid van de gegevens van de vrouw verworpen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek en dat de man niet heeft aangetoond dat de alimentatie niet in stand kan blijven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van beide partijen afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de eerder vastgestelde alimentatiebedragen niet gewijzigd hoeven te worden. De rechtbank heeft benadrukt dat de verplichting tot het betalen van alimentatie voortvloeit uit de zorgplicht van ouders voor hun kinderen en dat wangedrag van een ouder niet kan leiden tot beëindiging van deze verplichting. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 224669 / FA RK 11-106 VOVO
Uitspraak : 6 juli 2011
Beschikking van de meervoudige kamer betreffende wijziging voorlopige voorzieningen in de zaak van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.T.E. Kranenburg
tegen:
[verweerder]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. T. Peters
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de vrouw, ontvangen ter griffie op 11 januari 2011;
- het verweerschrift (met bijlagen) van de man, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ontvangen ter griffie van 23 maart 2011 ;
- de correspondentie, met name:
- fax van mr. T. Peters van 31 januari 2011;
- fax met bijlagen van mr. M.T.E. Kranenburg van 19 februari 2011, ter griffie ontvangen op 18 februari 2011;
- fax van mr. T. Peters met bijlagen van 22 maart 211;
- fax van mr. M.T.E. Kranenburg van 22 maart 2011;
De zaak is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 23 maart 2011. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.T.E. Kranenbrug en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. T. Peters.
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De vrouw verzoekt wijziging c.q. intrekking van de beschikkingen van deze rechtbank van 29 april 2009, 18 november 2009 en 11 augustus 2010 voor wat betreft de daarbij getroffen voorlopige voorziening met betrekking tot de partneralimentatie, zulks op de gronden en op de wijze zoals in het verzoekschrift is vermeld.
De man verweert zich tegen voormeld verzoek op de gronden zoals in het verweerschrift is vermeld en verzoekt zelfstandig wijziging van zowel de partneralimentatie als de kinderalimentatie.
De beoordeling
De ontvankelijkheid
De man stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien zij heeft verzuimd een afschrift van alle, door haar advocaat bij de fax van 19 februari 2011 gevoegde stukken als gespecificeerd op het aan die fax gehechte overzicht tevens aan de (advocaat van de) man te doen toekomen. De man heeft daardoor die stukken niet kunnen onderzoeken en bestuderen. De vrouw heeft daarmee in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 1.1 en 1.3. van het Procesreglement Alimentatie.
Voorst stelt de man dat de vrouw de uittreksels als bedoeld in artikel 2.2 van het Procesreglement Alimentatie had dienen te overleggen.
Ten slotte voert de man aan dat de vrouw geen inzage heeft verstrekt in haar inkomens- en vermogenspositie en ook om die reden niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
De vrouw stelt dat zij aan de rechtbank een groot aantal ordners en mapjes met stukken in drievoud heeft overgelegd, zoals gespecificeerd in de bijlage van de fax van 19 februari 2011, aangezien de rechtbank daarom had verzocht. Aan de man heeft zij alleen afschriften gestuurd van de producties, voor zover deze niet reeds in zijn bezit waren.
Ten aanzien van de uittreksels stelt de vrouw dat zij in het kader van de procedure voorlopige voorzieningen niet is gehouden deze uittreksels in het geding te brengen.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij haar behoefte in het kader van de hiervoor gevoerde voorlopige voorzieningenprocedures voldoende heeft onderbouwd en aangetoond. Bovendien heeft de man de behoefte van de vrouw en die van de kinderen destijds ook niet betwist. De vrouw heeft ter zitting nog gesteld dat er geen wijziging is gekomen in haar situatie: ze is huisvrouw en heeft de zorg voor de kinderen van partijen. Zij heeft nog niet gesolliciteerd naar werk.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de man is aangevoerd ten aanzien van de gedingstukken niet kan leiden tot een niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek. Anders dan de man stelt is ten deze niet het Procesreglement Alimentatie van toepassing, maar het Procesreglement Scheiding. De artikelen 1.1 en 1.3 van dit reglement zijn overigens identiek aan de door de man aangehaalde artikelen.
Namens de vrouw is in de fax aan de rechtbank van 19 februari 2011 aangegeven dat zij alleen "de aanvullende stukken" naar de advocaat van de man heeft gestuurd, omdat deze al beschikte over alle overige stukken. De (advocaat van de) man heeft tussen de datum van ontvangst van de fax van 19 februari 2011, waarin een opsomming van die stukken is gegeven, en de behandeling van de zaak op 23 maart 2011 voldoende gelegenheid gehad om richting de (advocaat van de) vrouw aan te geven dat hij alsnog alle bijlagen wenste te ontvangen. Dat heeft hij kennelijk niet gedaan.
Ook al is de rechtbank van mening dat de vrouw er beter aan had gedaan wanneer zij álle bijlagen van het verzoekschrift aan de man had toegezonden, hebben de overgelegde stukken voor het leeuwendeel betrekking op reeds in een eerder stadium tussen partijen, al dan niet met de rechtbank gewisselde en deels van de man zelf afkomstige stukken. Dit is ook niet door de man betwist.
Ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man geen voorbehoud gemaakt dat hij bepaalde stukken niet in zijn bezit had, waardoor hij in zijn verdediging zou zijn geschaad.
De rechtbank verwerpt het verweer van de man.
Anders dan de man stelt, behoeven in het kader van een procedure voorlopige voorzieningen geen afschriften en uittreksels uit de registers van de Burgerlijke Stand te worden overgelegd, zodat de rechtbank ook die stelling van de man verwerpt.
Ten slotte wordt ook de stelling van de man dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat zij geen stukken heeft overgelegd met betrekking tot haar inkomens- en vermogenspositie door de rechtbank verworpen.
Bij de beoordeling van alimentatieverzoeken in het kader van een procedure (tot wijziging van) voorlopige voorzieningen wordt aangesloten bij de feitelijke situatie van dat moment.
Door de vrouw is onweersproken gesteld dat in haar persoonlijke omstandigheden geen verandering is gekomen sinds het wijzen van de laatste beschikking voorlopige voorzieningen op 11 augustus 2010. Toen had zij - behalve de inkomsten uit hoofde van de door deze rechtbank bij eerdere beschikkingen voorlopige voorzieningen bepaalde onderhoudsbijdragen - geen andere inkomsten. Van de vrouw behoefde in dit licht niet te worden verwacht dat zij nadere stukken zou overleggen met betrekking tot haar inkomsten en uitgaven.
Buiten beschouwing laten van stukken
De advocaat van de vrouw heeft bij fax van 22 maart 2011 alsook ter zitting van 23 maart 2011 betoogd dat het wijzigingsverzoek van de man tardief is ingediend en bovendien dat de die dag door hem bij de rechtbank overgelegde stukken buiten beschouwing dienen te blijven, aangezien deze op niet-ordentelijke wijze door haar zijn verkregen en op een dusdanig tijdstip dat zij daarvan niet op normale wijze kennis kon nemen, laat staan met de vrouw en/of de door de vrouw ingeschakelde deskundige kon bespreken.
De rechtbank is van oordeel dat - ook al verdient het indienen van een verweerschrift en stukken zo tijdig mogelijk vóór een zitting veruit de voorkeur - de aard van de voorlopige voorzieningenprocedure met zich brengt dat vlak voor de zitting of zelfs nog tijdens de mondelinge behandeling stukken in het geding kunnen worden gebracht. De partij die overgaat tot indiening van een grote hoeveelheid stukken vlak voor of tijdens een zitting, riskeert dat deze door de rechtbank niet, althans onvoldoende kunnen worden bestudeerd.
Ondanks de door haar naar voren gebrachte bezwaren, is de advocaat van de vrouw evenwel in staat geweest om nog vóór de zitting uitvoerige pleitaantekeningen te maken naar aanleiding van het door de man ingediende verweerschrift tevens wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen, zoals deze door de man ter zitting aan de rechtbank zijn overhandigd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw niet in haar verdediging is geschaad en zal de door de man overgelegde stukken daarom niet buiten beschouwing laten.
De verzoeken
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de beschikkingen van 29 april 2009, 18 november 2009 en 11 augustus 2010 niet in stand kunnen blijven, ten aanzien van - zo begrijpt de rechtbank haar verzoek - de daarbij vastgestelde bijdrage in haar levensonderhoud. Zij stelt daartoe dat:
a. de rechtbank bij het afgeven daarvan in zodanige mate is uitgegaan van onvolledige dan wel onjuiste gegevens;
b. inmiddels sprake is van een dermate wijziging van omstandigheden;
c. de man de rechtbank willens en wetens onjuist heeft geïnformeerd ten aanzien van zijn draagkracht;
waardoor de voorziening niet in stand kan blijven.
Zij verzoekt de hiervoor genoemde beschikking van 11 augustus 2010 in te trekken en de beschikkingen van 29 april 2009 en 18 november 2009 te wijzigen en te bepalen dat de door de man met ingang van 1 januari 2009, respectievelijk 12 februari 2009 te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw wordt bepaald op € 30.000,00 per maand, dan wel op een dusdanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum als de rechtbank vermeent te behoren.
Ad a en c. Onvolledige en/of onjuiste gegevens
De vrouw stelt dat mede uit de onderzoeksverslagen en uit het rapport feitelijke bevindingen van het door haar ingeschakelde accountantskantoor [X](hierna te noemen: [X] van begin december 2010 zou blijken dat de in opdracht van de man opgestelde accountantsstukken aanmerkelijke afwijkingen vertonen ten aanzien van verifieerbare feiten/gegevens dan wel gebaseerd zijn op niet-verifieerbare, althans niet geverifieerde feiten/gegevens.
Voorts zou uit een in opdracht van de vrouw door [Y](hierna te noemen: [Y]) uitgevoerd onderzoek blijken dat de man niet woonachtig is aan de [straatnaam X] te [woonplaats], maar samen met zijn huidige partner, mevrouw [B], woont aan de [straatnaam Y] te [woonplaats].
De man stelt dat het door de vrouw overgelegde rapport feitelijke bevindingen van [X] van [datum] buiten beschouwing dient te worden gelaten, aangezien het voltallige kantoor gelieerd is of was aan het kantoor [A] hierna te noemen: [A]), waaraan de door de rechtbank in de bodemprocedure benoemde deskundigen zijn verbonden.
Overigens stelt de man dat het rapport van [X] op geen enkele wijze aantoont dat is uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens.
De man heeft erkend dat hij met ingang van [datum] met mevrouw [B] samenwoont. Voordien verbleef hij veelvuldig bij zijn vriendin, maar woonde hij in [woonplaats].
De rechtbank oordeelt als volgt.
De stelling van de vrouw dat de rechtbank bij het geven van haar eerdere beschikkingen in het kader van de voorlopige voorzieningen is uitgegaan van onjuiste dan wel onvolledige gegevens wordt verworpen. De vrouw heeft de in de echtscheidingsprocedure overgelegde financiële gegevens van de man door het door haar ingeschakelde accountantskantoor [X]laten onderzoeken. [X] plaatst vraagtekens bij de hoogte van het inkomen van de man en het resultaat van de besloten vennootschappen, waarbij hij direct dan wel indirect is betrokken. De door de vrouw ingeschakelde accountant geeft, naar het oordeel van de rechtbank - met andere woorden - een andere interpretatie aan de door de man overgelegde financiële rapporten.
De onjuistheid of de onvolledigheid van de door de man overgelegde financiële rapporten is - mede gezien de gemotiveerde betwisting door de man van de conclusies van [X] - daarmee niet komen vast te staan.
Het inmiddels in de bodemprocedure gelaste deskundigenonderzoek zal mede duidelijkheid moeten geven over zowel de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw als over de draagkracht van de man. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich daar niet voor.
Ad b. Wijziging van omstandigheden
De vrouw stelt - zo begrijpt de rechtbank haar verzoek - dat het feit dat de man samenwoont met zijn partner, mevrouw [B] aan het adres [straatnaam Y] te [woonplaats], een zodanige wijziging van omstandigheden oplevert dat de destijds getroffen voorziening niet in stand kan blijven.
Door de man wordt erkend dat hij samenwoont met mevrouw [B] en voert ook deze omstandigheid aan als grondslag van zijn verzoek tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen.
Ter zitting heeft hij verklaard dat daarvan sinds ongeveer [datum] 1 september 2010 sprake is.
De rechtbank merkt op dat die datum overigens ook nagenoeg samenvalt met de datum waarop [Y] met haar observaties een aanvang heeft gemaakt. Ook is door de man erkend dat hij voor die tijd veelvuldig bij zijn vriendin verbleef, ook al woonde hij feitelijk in [woonplaats].
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 824 Rv bepaalt dat een beschikking voorlopige voorzieningen door de rechtbank ook kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien de omstandigheden na dagtekening daarvan in zodanige mate zijn gewijzigd, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
Met het opnemen van de zinsneden "in zodanige mate"en "alle betrokken belangen in aanmerking nemend" in artikel 824 lid 2 Rv, heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat niet iedere wijziging in de omstandigheden en niet iedere onjuistheid of onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan, tot een wijziging of intrekking kan leiden.
Het feit dat de man met zijn huidige partner met ingang van 1 september 2010 is gaan samenwonen levert op zich een wijziging van omstandigheden op. Genoemd argument wordt overigens ook door de man aangevoerd als één van de gronden waarom hij wijziging van de onderhoudsbijdragen wenst.
Of deze wijziging ertoe leidt, dat de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage moet worden aangepast is een vraag die hierna aan de orde komt.
Het verzoek van de man
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking voorlopige voorzieningen te bepalen dat hij:
- eenmaal per twee weken van zaterdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang zal hebben met de twee jongste kinderen van partijen, alsmede gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen;
- eenmaal per week op woensdag van 13.00 uur tot 19.00 uur omgang zal hebben met de twee oudste kinderen, welke omgang vervolgens verder opgebouwd dient te worden;
een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 voor elke dag of dagdeel dat de vrouw weigert om haar medewerking te verlenen aan de vastgestelde omgangsregeling.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd op de gronden als verwoord in de door haar ter zitting van 23 maart 2011 overgelegde pleitaantekeningen.
De rechtbank heeft tegelijkertijd met het verzoekschrift voorlopige voorzieningen op 23 maart 2011 ook de vaststelling van een regeling ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het kader van de bodemprocedure behandeld. Daarin is door de rechtbank op 12 april 2011 een beschikking gewezen onder nummer 192428/ FA RK 09-2327. Daaruit blijkt dat partijen op die zitting beiden hebben verklaard mee te werken aan begeleid contact tussen de man en de vier kinderen van partijen in het omgangshuis in [plaatsnaam] van de [naam rechtspersoon].
De man heeft derhalve geen belang meer bij een beschikking voorlopige voorzieningen op dit punt, reden waarom de rechtbank dit onderdeel van zijn verzoek afwijst.
Voorts verzoekt de man wijziging van de beschikking van 11 augustus 2010 in dier voege dat zowel de daarbij bepaalde kinder- als partneralimentatie op nihil te worden gesteld met ingang van 11 augustus 2010, althans een door de rechtbank te bepalen ingangsdatum.
Ook is de man van mening dat zowel de kinder- als de partneralimentatie dient te worden beëindigd, althans dient te worden opgeschort met ingang van de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking,
Daaraan legt de man diverse redenen ten grondslag, samengevat inhoudende dat:
a. de vrouw haar (rest)behoefte, alsmede haar aandeel in de kosten van de kinderen niet heeft onderbouwd en/of aannemelijk gemaakt;
b. de te zijnen laste vastgestelde onderhoudsbijdragen, in ieder geval voor zover het de partnerbijdrage betreft, dienen te worden beëindigd althans te worden opgeschort omdat de vrouw met haar gedrag en houding de uitvoering van de contactregeling frustreert.
c. bij het afgeven van de beschikking van 10 augustus 2010 van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan;
d. de omstandigheden van de man sedert het wijzen van de beschikking van
10 augustus 2010 zodanig zijn gewijzigd, dat deze voorziening niet in stand kan blijven;
ad a. Behoefte vrouw en de kinderen
De man stelt dat de vrouw haar behoefte aan onderhoudsbijdragen voor zichzelf en de kinderen niet heeft aangetoond, aangezien zij geen inzage heeft verstrekt in haar inkomens- en vermogenspositie.
Deze stelling van de man is door de rechtbank al verworpen in de laatste alinea onder het kopje "Ontvankelijkheid".
Voorts stelt de man dat de vrouw evenmin bewijsstukken heeft overgelegd van haar pogingen om aan het werk te komen teneinde daaruit inkomen te genereren.
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd als verwoord in de door haar ter zitting van 23 maart 2011 overgelegde pleitaantekeningen. Zij heeft daartoe - onder meer - gesteld dat zij alleen een opleiding tot kapster heeft gevolgd en meer dan veertien jaar dit beroep niet meer heeft uitgeoefend. Voor zover de vrouw al verdiencapaciteit heeft, staat deze niet in verhouding tot haar behoefte en die van de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat - zoals hiervoor ook al is overwogen - in het kader van een procedure voorlopige voorzieningen uitgegaan dient te worden van de feitelijke situatie.
In haar beschikking van 18 november 2009 heeft de rechtbank aangegeven, dat de voorlopige behoefte van de vrouw aan een onderhoudsbijdrage voor haarzelf € 12.000,00 netto per maand beloopt. Voorts is de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen ervan uitgegaan dat de vrouw niet zelf in haar eigen behoefte kan voorzien, aangezien partijen ten tijde van hun huwelijk een zogenaamd "traditioneel rollenpatroon" hadden.
De partneralimentatie is bij genoemde beschikking vastgesteld op € 4.000,00 en bij beschikking van 11 augustus 2010 nader vastgesteld op € 1.821,00 per maand en kwam daardoor bij lange na niet uit op de voorlopig vastgestelde behoefte van de vrouw.
De man heeft niet onderbouwd dat de vrouw door het genereren van eigen inkomsten inmiddels geacht moet worden volledig in haar behoefte te kunnen voorzien, nog daargelaten dat dit ook geen rol speelt in het kader van een procedure voorlopige voorzieningen.
Of en zo ja in welke mate de alimentatiegerechtigde in eigen onderhoud voorziet, speelt mee bij de vaststelling van de aanvullende behoefte aan een bijdrage. Of deze gedurende de periode van de voorlopige voorzieningen (deels) in eigen onderhoud kán voorzien, speelt in dat kader geen rol.
ad b. Beëindiging/opschorting onderhoudsbijdragen
De man heeft aangevoerd dat de vrouw heeft bewerkstelligd dat de man nog steeds geen omgang met zijn vier kinderen heeft, ondanks het bestaan van beschikkingen van de rechtbank en een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin wel een contactregeling tussen de man en de kinderen is bepaald, respectievelijk is geadviseerd.
De vrouw blijft de omgang tussen de man en de kinderen frustreren, hetgeen niet zonder sancties kan blijven, welke volgens de man zouden moeten bestaan uit een beëindiging dan wel opschorting van de onderhoudsbijdragen
De vrouw heeft ter zitting verweer gevoerd en uiteengezet dat en waarom er, naar haar mening, geen omgang tussen de man en de vier kinderen van partijen is of kan zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wat er ook moge zijn van de door partijen ingenomen standpunten waarom tussen de man en de kinderen geen contact is, zal de rechtbank het verzoek van de man op dit punt afwijzen.
Een bij beschikking voorlopige voorziening vastgestelde onderhoudsbijdrage vindt - zo is het wettelijk uitgangspunt - haar grondslag in de omstandigheid dat echtelieden gedurende het huwelijk elkaar het nodige dienen te verschaffen (artikel 1:81 BW) en verplicht zijn elkaar voldoende middelen ter beschikking te stellen ter bestrijding van de kosten van de huishouding (artikel 1:84 BW).
Wangedrag kan een omstandigheid zijn, welke een rol kan spelen bij de vraag of, nadat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, de één ten opzichte van de ander nog gehouden is om bij te dragen in de kosten van diens levensonderhoud.
Daarvan is in deze zaak geen sprake, aangezien het verzoek van de man om de alimentatie te beëindigen dan wel op te schorten ziet op de periode waarin de echtscheiding nog niet is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
De man heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld, welke zouden nopen om van het hiervoor genoemde uitgangspunt af te wijken.
Ten aanzien van de verplichting om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen is de rechtbank van oordeel dat deze nimmer op basis van wangedrag van één van de ouders kan worden beëindigd, dan wel kan worden opgeschort. Daarmee zou het wangedrag van de ene ouder mogelijk worden afgewenteld op de kinderen, doordat deze verstoken blijven van een bijdrage waaraan behoefte bestaat. Daartoe bestaat geen enkele grondslag in wetgeving of jurisprudentie.
ad c . Onjuiste gegevens
De man stelt dat hij thans door overlegging van de huurovereenkomsten van de door hem verhuurde panden, de huuroverzichten, de specificaties van de hypotheeklasten en het inkomensoverzicht voldoende inzichtelijk heeft gemaakt, dat het door hem in eerder instantie overgelegde Rapport Feitelijke Bevindingen van [W], behoudens actualisering, nog steeds een getrouw beeld geeft.
Op basis daarvan concludeert de man dat zijn besteedbaar inkomen over 2010 € 21.000,00 heeft belopen en dat hij niet in staat is nog langer de hem eerder opgelegde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de vrouw en de kinderen te voldoen.
De vrouw voert aan dat de daags voor de zitting door de man overgelegde stukken niet mogen worden meegenomen bij de beoordeling van het door de man gedane wijzigingsverzoek.
De rechtbank is hiervoor onder het kopje "Buiten beschouwing laten van stukken" al tot het oordeel gekomen dat de door de man ingediende stukken niet buiten beschouwing worden
gelaten.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat bij het bepalen van de draagkracht van de man, overeenkomstig haar beschikking van 11 augustus 2010, nog steeds uitgegaan dient te worden van een inkomen ad € 8.621,61 netto per maand, zijnde het resultaat uit de door hem in privé geëxploiteerde onroerende zaken.
De man heeft weliswaar een groot aantal aanvullende stukken overgelegd, maar heeft op geen enkele wijze aan de rechtbank uiteengezet hoe hij op grond van die stukken op het door hem berekende besteedbare inkomen is gekomen.
Het is aan de man om zijn verzoek zodanig in te richten en gestructureerd aan te leveren dat het voor de rechtbank en de vrouw inzichtelijk is welke kosten staan tegenover de door hem genoten inkomsten uit de exploitatie van de door hem verhuurde panden.
Zo is niet, althans onvoldoende uit de overgelegde stukken af te leiden waarop de door de man overgelegde hypothecaire (jaar)nota's exact betrekking hebben. Ook stemmen de bankafschriften, die zien op periodieke betalingen in veel gevallen niet overeen met de overgelegde hypothecaire jaaroverzichten.
Evenmin is uit de door de man overgelegde brief van zijn accountant van 17 maart 2011 af te leiden wat de uiteindelijke inkomsten uit verhuur zijn na aftrek van de daarop drukkende kosten. Bovendien heeft het gestelde in deze brief nagenoeg alleen betrekking op de situatie vóór 2010.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat door haar bij de afgifte van de beschikking van 11 augustus 2010 niet is uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens, althans de door de man thans overgelegde stukken leiden niet tot een andere conclusie.
ad d. Wijziging omstandigheden
De omstandigheid dat de man is gaan samenwonen met zijn huidige partner, mevrouw [B], zal, gelet op het hierna volgende, een zodanige wijziging van omstandigheden opleveren, welke ertoe moet leiden dat de thans geldende onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw niet langer in stand kan blijven.
Ten aanzien van het inkomen gaat de rechtbank uit van het inkomen ad € 8.621,61 netto per maand, zoals hiervoor reeds is overwogen.
Bij het bepalen van zijn draagkracht zal de rechtbank - gelijk bij de beschikking van 11 augustus 2010 is gedaan - rekening houden met het gemiddelde van het op de Wet werk en bijstand gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande en voor een eenoudergezin, inclusief de maximale toeslag en te verminderen met de woonkostencomponent.
Woonlasten
a. [straatnaam Y]
Ten aanzien van zijn woonlasten heeft de man betoogd dat rekening moet worden gehouden met de helft van de woonlasten van de woning aan de [straatnaam Y]te [woonplaats], welke hij met zijn huidige partner bewoont.
De vrouw concludeert dat de door de man thans opgevoerde woonlast geen rekening mag worden gehouden om de volgende redenen. Ten eerste is de man op eigen initiatief bij zijn vriendin gaan wonen. Ten tweede bestond hiertoe geen noodzaak. Ten slotte betrof het een reeds bestendige situatie.
De rechtbank houdt wel rekening met de door de man opgevoerde en door de vrouw, voor wat betreft de hoogte, niet-betwiste lasten van de woning aan de [straatnaam Y] te [woonplaats] tot een totaal van 50% van € 1.041,67, ofwel € 520,84.
De rechtbank stelt vast dat het om de woonlasten van de partner van de man gaat. Nu vaststaat dat de man met haar samenwoont en in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, dient rekening te worden gehouden met de helft van die woonlasten, welke in mindering strekken op zijn draagkracht.
b. [straatnaam X]
De rechtbank houdt niet langer rekening met de hypotheeklasten van de echtelijke woning aan de [straatnaam X] te [woonplaats]. Door de vrouw is op basis van het rapport van [Y]onweersproken gesteld dat de man alle kamers van dat pand heeft verhuurd aan derden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de exploitatie van dat pand kostendekkend is en derhalve geen extra-woonlasten met zich brengt, waarmee in het kader van de beoordeling van de draagkracht van de man rekening wordt gehouden.
Ziektekosten
De door de man opgevoerde post aan premie voor zijn ziektekostenverzekering ad € 135,70, ter onderbouwing waarvan door hem een kopie van de polis 2011 is overgelegd, is door de vrouw niet betwist en zal door de rechtbank worden meegenomen bij de vaststelling van zijn draagkracht.
Overige lasten zijn door de man niet gesteld, althans niet nader onderbouwd.
Hoogte bijdrage
De rechtbank gaat er nog immer vanuit dat de man geen belastbaar inkomen uit arbeid geniet en derhalve ook geen fiscale aftrek heeft over de vastgestelde kinderalimentatie en de hierna vast te stellen partneralimentatie. Voor het vaststellen van laatstgenoemde bijdrage gaat de rechtbank uit van een draagkrachtruimte van 60%, aangezien hij samen met zijn huidige partner de financiële zorg heeft voor een of meer kinderen uit hun relatie.
Op grond van het voorgaande is de man in staat om naast de reeds vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen ad € 600,00 per kind per maand met een bedrag ad € 1.841,00 per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Ten opzichte van het bij beschikking van 11 augustus 2010 vastgestelde bedrag levert dit geen zodanige wijziging van omstandigheden op dat deze getroffen voorziening niet langer in stand kan blijven.
De over en weer gedane verzoeken van partijen zullen derhalve worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
wijst de verzoeken van partijen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.P.M. van Reijsen, mr. H.M.A. Opstelten-Dutilh en mr. V.R. de Meyere, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.
conc: VRM