ECLI:NL:RBSHE:2011:BR2861

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/4151
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een bouwplan aan bestemmingsplan en de rechtsgevolgen van een niet tijdig genomen beslissing op een bouwaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning. Eiser had op 12 april 2010 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor de realisatie van een gebouw op een perceel in Heesch. De gemeente Bernheze, als verweerder, had de aanvraag op 22 juli 2010 geweigerd, met als argument dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat zijn bouwplan voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat de gemeente niet tijdig had beslist op zijn aanvraag.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet bevoegd was om de aanvraag inhoudelijk te weigeren, omdat de termijn voor het beslissen op de aanvraag was verstreken. De rechtbank concludeerde dat de regeling in artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften niet in overeenstemming was met de Wro, en dat deze regeling buiten toepassing moest blijven. Hierdoor kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herstelde het primaire besluit, waardoor de bouwvergunning alsnog werd verleend. Tevens werd de gemeente verplicht om het griffierecht aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechtsgevolgen van het niet tijdig beslissen op bouwaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 10 / 4151 WRO
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[eiser]
wonende te Nistelrode, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 22 december 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
23 november 2010 (bestreden besluit), inzake de beslissing op een bouwaanvraag voor de realisering van een gebouw.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 juni 2011, waarbij aanwezig waren eiser en namens verweerder [gemachtigden]
2. Beoordeling
2.1 Per formulier gedateerd 12 april 2010 (aanvraag), door verweerder ontvangen op
13 april 2010, heeft eiser gevraagd om verlening van een reguliere bouwvergunning eerste fase voor de realisering van een gebouw op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Bernheze, [sectie] (perceel).
Het – braakliggende – perceel is gesitueerd tussen panden die plaatselijk bekend staan als [adres] te Heesch, en wordt momenteel gebruikt als parkeerruimte. Het gebouw dat eiser wil realiseren, heeft twee bouwlagen en een kap, en meet een oppervlakte van 90 m² en een inhoud van 895 m³. De begane grond is bedoeld als kantoorruimte. De tweede bouwlaag en de ruimte onder de kap voorzien in woonruimte.
Bij besluit van 22 juli 2010 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd de door eiser gevraagde bouwvergunning te verlenen. Eiser heeft op 6 augustus 2010 bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Daartoe heeft verweerder in hoofdzaak aangevoerd dat de aanvraag in strijd komt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Centrum” (bestemmingsplan), en redelijke eisen van welstand.
2.2 Eiser staat op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. In dit kader betwist hij dat zijn bouwplan in strijd komt met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Verder klaagt eiser erover dat verweerder in het bestreden besluit meer en andere argumenten heeft gehanteerd dan in het primaire besluit, en dat verweerder zich beroept op documenten – zoals de welstandsnota – die na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn vastgesteld.
Eiser vraagt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, alsmede om zelf in de zaak te voorzien door de gevraagde bouwvergunning alsnog te verlenen.
2.3 Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Ingevolge die wet zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woning-wet (Wonw) ingrijpend gewijzigd. Verweerder heeft de aanvraag echter vóór 1 oktober 2010 ontvangen. Daarom moet het thans voorliggende geschil worden beoordeeld op basis van de Wro en de Wonw zoals deze wetten op 30 september 2010 luidden. Dit vloeit voort uit het bij de Wabo behorende overgangsrecht.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wonw – voor zover hier relevant, en bezien in samenhang met artikel 56a, tweede lid – moet de reguliere bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Artikel 46, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wonw bepaalt dat burgemeester en wet-houders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning eerste fase binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag beslissen.
Ingevolge artikel 46, tweede lid, van de Wonw kunnen burgemeester en wethouders de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.
Artikel 46, derde lid, van de Wonw – voor zover hier relevant – bepaalt dat de aanvraag die in strijd komt met een bestemmingsplan, tevens wordt aangemerkt als een verzoek om ontheffing van het betreffende bestemmingsplan, en dat in zo’n geval het eerste lid niet van toepassing is.
Ingevolge atikel 46, vijfde lid, van de Wonw – voor zover hier relevant – is de bouw-vergunning van rechtswege verleend indien burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning niet binnen de daarvoor in het eerste lid gestelde termijn beslissen.
2.4 Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming “Kantoor-doeleinden”.
Nadere regels omtrent het gebruik van gronden met de bestemming “Kantoordoeleinden” zijn neergelegd in artikel 3.4 van de tot het bestemmingsplan behorende voorschriften (plan-voorschriften).
Nadere regels omtrent de bebouwing van gronden met – onder meer – de bestemming “Kantoordoeleinden” zijn neergelegd in artikel 4.1 van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften – voor zover hier relevant – is het verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouw-werken te gebruiken op en wijze of voor een doel strijdig met het in artikel 3.4 bepaalde.
Ingevolge artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften – voor zover hier relevant – is het verboden het op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestaande gebruik van de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te veranderen zonder of in afwijking van een schriftelijke vrijstelling van burgemeester en wethouders.
2.5 De rechtbank onderzoekt ambtshalve of verweerder op 22 juli 2010 nog bevoegd was om een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te nemen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Partijen zijn het erover eens – en ook de rechtbank constateert – dat eisers bouwplan voldoet aan de eisen die de artikelen 3.4 en 4.1 van de planvoorschriften stellen. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften een geldige reden voor afwijzing van de aanvraag vormt.
Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt de in artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften neergelegde regeling zich niet met de aard en strekking van het in Wro neergelegde stelsel. Dit stelsel gaat ervan uit dat de gemeenteraad bepaalt voor welke doeleinden de binnen de grenzen van een bestemmingsplan gesitueerde gronden mogen worden gebruikt. Burgemeester en wethouders moeten deze keuze respecteren. Hierbij geldt dat burgemeester en wethouders onder bepaalde – door de Wro ingekaderde – omstandigheden mogen instemmen met een ander gebruik van gronden dan de gemeenteraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan voor ogen stond. De Wro voorziet echter niet in de mogelijkheid dat burgemeester en wethouders een eertijds door de gemeenteraad toegestaan gebruik van gronden kunnen verbieden.
In dit kader overweegt de rechtbank – onder verwijzing naar (de bladzijden 40 en 47 van)
de toelichting op het bestemmingsplan – dat de planwetgever bewust heeft gekozen voor een systeem waarbij uitwerkingen door burgemeester en wethouders niet is vereist. Artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften doet wezenlijk afbreuk aan deze keuze.
Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften onverbindend is en om die reden hier buiten toepassing moet blijven. Op basis van dit oordeel concludeert de rechtbank dat de aanvraag niet in strijd komt met het bestemmingsplan. In het verlengde hiervan concludeert de rechtbank dat artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wonw niet ten grondslag kan worden gelegd aan de weigering van de door eiser aangevraagde bouwvergunning, en dat aan artikel 46, derde lid, van de Wonw hier geen betekenis toekomt.
Vervolgens constateert de rechtbank dat verweerder de termijn voor het beslissen op de aanvraag niet heeft verlengd.
De slotsom van de rechtbank is dat verweerder niet tijdig – binnen de in artikel 46, vijfde lid, van de Wonw genoemde termijn – heeft beslist op de aanvraag, en dat om die reden per
25 mei 2010 aan eiser van rechtswege een vergunning is verleend. Dit betekent dat verweerder op 22 juli 2010, naar het oordeel van de rechtbank, niet langer bevoegd was om een inhoudelijke beslissing op eisers bouwaanvraag te nemen. Dit wordt niet anders indien volgens verweerder nog andere gronden voor weigering van de door eiser gevraagde bouwvergunning bestaan.
2.6 De andere door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.7 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verder zal zij zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
Voor de goede orde wijst de rechtbank verweerder nog op de – uit artikel 58 van Wonw voortvloeiende – verplichting om de eigenaren en/of hoofdgebruikers van gebouwen in de directe nabijheid van het perceel in kennis te stellen van het feit dat de door eiser op 12 april 2010 gevraagde vergunning van rechtswege is verleend. De rechtbank vertrouwt erop dat verweerder prompt na ontvangst van de uitspraak aan deze verplichting zal voldoen.
2.8 Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser, zal een proceskosten¬veroordeling achterwege blijven.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en door deze en mr. L.M. Koenraad, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: