RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 753961
Rolnummer : 11-3637
Uitspraak : 21 juli 2011
[eisers],
beiden wonende te [adres],
eisers,
gemachtigde: mr. P.H. van Dijck,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.A.J. Dappers.
Partijen zullen verder worden aangeduid als '[eisers]' en '[gedaagde]'.
[eisers] hebben bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. [gedaagde] is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald. De gemachtigde van [eisers] heeft bij faxbrief van 28 juni 2011 nog stukken ingezonden ten behoeve van de comparitie. De comparitie heeft plaatsgevonden op 11 juli 2011. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eisers] een bewijs van aangetekend verzenden overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eisers] vorderen betaling van € 750,-, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
[eisers] leggen daaraan het volgende ten grondslag.
Zij hebben van [gedaagde] een hond gekocht, waarvoor een koopovereenkomst d.d. 9 september 2010 is ondertekend. De hond is reeds zes dagen na aanschaf overleden aan de aandoening parvo. [eisers] hebben bij brief van 17 september 2010, onder meer, de koopovereenkomst ontbonden. Het overlijden van de hond was voor [gedaagde] te voorzien. [eisers] maken aanspraak op een bedrag van € 750,-, welk bedrag bestaat uit € 350,- ter zake de koopsom van de hond, € 124,85 ter zake de kosten van de door [eisers] ingeschakelde dierenarts, alsmede de kosten voor de reis en de kosten van tot de dagvaarding aan [eisers] verleende rechtsbijstand ad € 150,-.
2.2. [gedaagde] heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
Juist is dat [eisers] op 9 september 2010 van [gedaagde] een pup hebben gekocht.
[gedaagde] ent alle pups standaard in tegen parvo en hondenziekte. Zo is ook de onderhavige pup ingeënt. Bij haar zijn tot op heden nooit pups/honden aan parvo overleden.
Partijen hebben enige dagen na de totstandkoming van de koopovereenkomst telefonisch contact gehad, waarbij van de zijde van [eisers] is aangegeven dat de pup ziek was. [gedaagde] heeft in dat gesprek gevraagd de pup terug te brengen, aangezien de ziekte veroorzaakt kan worden door de plotselinge verandering van omgeving. [eisers] hebben aan dit verzoek voldaan. Bij het terugbrengen van de pup is afgesproken dat, indien de pup het niet zou halen, [eisers] een nieuwe pup zouden krijgen van [gedaagde]. Nadat de pup was overleden, hebben [eisers] echter geen pup van [gedaagde] willen afnemen.
Er is geen sprake van dat de hond aan parvo is overleden. De moeder en de vijf andere pups uit hetzelfde nest zijn gezond.
[gedaagde] is niet gehouden tot terugbetaling van de koopsom, noch tot enige andere vergoeding aan [eisers].
3.1. Tussen partijen staat het volgende vast.
[eisers] hebben op 9 september 2010 van [gedaagde] een hond gekocht. Enige dagen na de aanschaf hebben [eisers] contact opgenomen met [gedaagde] en medegedeeld dat de hond ziek was. Op verzoek van [gedaagde] hebben [eisers] de pup teruggebracht naar [gedaagde]. De hond is zes dagen na aanschaf overleden.
3.2. Aangezien het gaat om de koop van een roerende zaak, de hond, die is gesloten door een verkoper, [gedaagde], die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en kopers, [eisers], die niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, betreft de koop een consumentenkoop (artikel 7:5 BW).
3.3. Vooreerst zal worden beoordeeld of [gedaagde] gehouden is de koopsom ad € 350,- aan [eisers] te retourneren.
Als productie 3 bij dagvaarding is overgelegd het resultaat van een 'Bloed Snaptest Parvo' d.d. 13 september 2010, uitgevoerd door dierenkliniek Toolenburg & IJweg, waaruit blijkt dat het parvovirus in het bloed van de hond aanwezig is.
[gedaagde] heeft betwist dat de hond aan parvo leed (en daaraan is overleden).
Volgens [gedaagde] is een Snaptest, zoals uitgevoerd door de dierenkliniek, niet bepalend. [gedaagde] heeft echter niet uiteengezet, noch met bijvoorbeeld een verklaring van een dierenarts onderbouwd, waarom een dergelijke test niet bepalend zou zijn. Zonder meer is onvoldoende aannemelijk dat een pup door verandering van omgeving dermate ziek wordt dat deze daaraan overlijdt. Ook het door [gedaagde] aangevoerde dat de moeder en de vijf andere pups uit hetzelfde nest gezond zouden zijn, legt, afgezet tegen de conclusie van de door dierenkliniek Toolenburg & IJweg uitgevoerde test, onvoldoende gewicht in de schaal. [eisers] hebben de pup op verzoek van [gedaagde] naar haar teruggebracht, zodat zij in de gelegenheid is geweest de pup te laten onderzoeken door een andere dierenarts. Dat zij daarmee heeft willen wachten tot de volgende dag en de pup de nacht daarvoor is overleden, zodat zij de pup naar haar zeggen niet meer kon laten testen, dient voor haar rekening en risico te komen. De kantonrechter gaat dan ook uit van het resultaat van de test zoals uitgevoerd door voormelde dierenkliniek, welk resultaat onvoldoende gemotiveerd betwist is. Gelet op de zeer korte periode die is verstreken tussen het moment van aanschaf en het zich voordoen van de ziekteverschijnselen is het, gezien de incubatietijd van het parvovirus, aannemelijk dat de hond op het moment van verkoop al leed aan de ziekte.
3.4. De conclusie is dat de gekochte zaak, in casu de pup, niet beantwoordde aan de overeenkomst, nu de hond niet de eigenschappen bezat die [eisers] op grond van de overeenkomst mochten verwachten. [eisers] hebben immers niet hoeven verwachten dat zij een met parvo besmette hond kochten, die zes dagen na aanschaf zou overlijden.
[eisers] hebben binnen bekwame tijd geklaagd.
Zij hebben dan, naast de rechten en bevoegdheden genoemd in de artikelen 7:20 BW, 7:21 BW en 7:22 lid 1 BW, het recht de overeenkomst met [gedaagde] op grond van artikel 6:265 BW te ontbinden (zie artikel 7:22 lid 4 BW), nu niet gesteld noch gebleken is dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt.
De omstandigheid dat [eisers] akkoord zouden zijn gegaan met het krijgen van een andere pup van [gedaagde] in het geval de onderhavige het niet zou halen (hetgeen door [eisers] overigens betwist wordt), doet daaraan niet af. Evenmin laat het feit dat in de koopovereenkomst is opgenomen dat, bij overlijden van de hond naar aanleiding van een gebrek, de verkoper zich verbindt de hond te vervangen door een gelijkwaardige hond van ras en geslacht en dat de koopovereenkomst vermeldt dat de koopsom in geen geval zal worden terugbetaald, het voorgaande onverlet. Dit aangezien artikel 7:22 BW van dwingendrechtelijke aard is en daarvan derhalve niet kan worden afgeweken (artikel 7:6 BW). (Dit nog daargelaten dat ten aanzien van de bepaling dat de hond bij overlijden zal worden vervangen door een gelijkwaardige hond van ras en geslacht geldt, dat deze is geformuleerd als een verplichting van de verkoper.)
De ontbinding doet een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties ontstaan. [gedaagde] is dan ook gehouden de koopsom aan [eisers] terug te betalen. Toewijsbaar is daarom het bedrag van € 350,-.
3.5. Vervolgens is aan de orde de vraag of [gedaagde] gehouden is de gevolgschade van [eisers] te vergoeden.
Artikel 7:24 bepaalt dat, indien op grond van consumentenkoop een zaak is afgeleverd die niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, de koper jegens de verkoper het recht heeft op schadevergoeding overeenkomstig de afdelingen 9 en 10 van titel 1 van Boek 6. Derhalve is van belang of, op grond van artikel 6:74 lid 1 BW, de tekortkoming aan [gedaagde] toerekenbaar is.
3.6. [eisers] hebben in dat verband gewezen op het door de Rechtbank Zutphen gewezen vonnis d.d. 22 juni 2011 inzake ene [X] tegen [gedaagde] (zaaknummer 428430).
Uit deze uitspraak blijkt het volgende. [X] heeft [gedaagde] op 31 juli 2010, te weten voordat [gedaagde] de onderhavige koopovereenkomst met [eisers] heeft gesloten, gebeld met de mededeling dat de door [X] van [gedaagde] gekochte hond ziekteverschijnselen vertoont. In deze zaak, met zaaknummer 428430, is door het Veterinair Pathologisch Diagnostisch Centrum te Utrecht naar voren gebracht dat er afwijkingen aan de dunne darm van de hond zijn vastgesteld die kunnen passen bij een infectie met het Canine parvovirus en heeft de dierenarts verklaard dat de verantwoordelijke arts van het voornoemde centrum hem telefonisch heeft medegedeeld dat de hond gezien het ziektebeeld sterk verdacht was van parvo. Bij aangetekend schrijven van 21 augustus 2010 heeft [X], voorafgaand aan de onderhavige koop d.d. 9 september 2010, onder meer laten weten de koop te willen ontbinden op grond van non-conformiteit.
3.7. Ter zitting is door [gedaagde] niet betwist dat zij voorafgaand aan de koop door [eisers] wist dat [X] zich op het standpunt stelde dat [gedaagde] haar een met parvo besmet hondje had geleverd. [gedaagde] heeft enkel betwist dat de hond daadwerkelijk aan parvo leed. De kantonrechter acht zulks echter, gelet op hetgeen daarover is overwogen in voormeld vonnis in de zaak met nummer 428430, voldoende aannemelijk. Ter gelegenheid van de zitting van 11 juli 2011 is gebleken dat beide partijen het erover eens zijn dat parvo zeer besmettelijk is. [gedaagde] heeft daarom, vanaf het moment dat zij ervan op de hoogte was dat er mogelijk parvo heerste op haar terrein, maatregelen dienen te treffen ter voorkoming van verdere besmetting. Dat [gedaagde] (naar voren heeft gebracht dat zij) de hond op het juiste moment, te weten na 6 weken, heeft ingeënt is niet afdoende, aangezien [gedaagde] ter zitting zelf heeft gesteld dat een dergelijke inenting geen garantie is dat een hond niet besmet raakt met het parvovirus. Niet gesteld, noch gebleken is dat [gedaagde] (extra) maatregelen ter voorkoming van verdere besmetting getroffen heeft.
3.8. Bovendien staat in de koopovereenkomst vermeld dat verkoper ziektes en andere verborgen gebreken daterend van voor de verkoop waarborgt (zie sub d). Zoals reeds overwogen onder 3.3 wordt aangenomen dat de hond op het moment van verkoop al leed aan parvo.
3.9. Gezien de hiervoor beschreven omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de tekortkoming van de pup, het lijden aan de ziekte parvo en het na zeer korte tijd na de verkoop overlijden daaraan, aan [gedaagde] toerekenbaar is.
De kosten van de door [gedaagde] ingeschakelde dierenarts ad € 124,85 zijn daarom toewijsbaar.
[eisers] maken voorts aanspraak op de reiskosten die zij hebben gemaakt om het hondje zo snel mogelijk te laten behandelen. Kennelijk vorderen zij ter zake een bedrag van (€ 750,- minus € 350,- minus € 124,85 minus € 150,- maakt) € 125,15. Onvoldoende duidelijk is op welke wijze dit bedrag tot stand is gekomen, mede gelet op het feit dat de dierenkliniek Toolenburg & IJweg in Hoofddorp, de woonplaats van [eisers], gevestigd is. De vordering ter zake zal daarom worden afgewezen.
De kosten van juridische bijstand tot de dag van dagvaarding, waarop [eisers] aanspraak maken, dienen te worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten. Deze vordering hebben [eisers] onvoldoende onderbouwd. Kennelijk zijn geen ter zake relevante kosten gemaakt, dat wil zeggen andere kosten dan die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak (zoals kosten van het zenden van aanmaningen en sommaties), waarvoor de veroordeling in de proceskosten een vergoeding pleegt in te houden. Gelet op navolgende overweging met betrekking tot de proceskosten is er daarom geen grond voor toewijzing van de vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten.
3.10. In totaal zal dan ook worden toegewezen het bedrag van € 474,85. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 1 januari 2011.
3.11. [gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen de somma van € 474,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2011 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers] begroot op € 352,81, waarvan € 90,81 aan explootkosten, € 142,- aan griffierecht en € 120,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2011.
Zaaknummer: 753961 blad 5