ECLI:NL:RBSHE:2011:BR2042

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845433-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen van een feit onder de Opiumwet met betrekking tot Safrol

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen van een feit onder de Opiumwet. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 17 tot en met 23 oktober 2010, samen met anderen, 19 liter Safrol voorhanden te hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze stof bestemd was voor het plegen van een strafbaar feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als 'marktdeelnemer' kan worden aangemerkt volgens de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake drugsprecursoren, omdat hij zonder vergunning de geregistreerde stof Safrol in zijn bezit had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel 'vervoeren' omdat deze handeling niet strafbaar was gesteld in de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de volksgezondheidsrisico's bij de productie van MDMA, een zware straf rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen behandeld, waarbij sommige goederen aan de rechthebbende werden teruggegeven en andere werden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845433-10
Datum uitspraak: 20 juli 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans gedetineerd te: [PI].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2011, 6 april 2011, 28 juni 2011 en 6 juli 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 januari 2011.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 april 2011 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 oktober 2010
tot en met 23 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch en/of Voerendaal en/of
Maastricht en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te
bevorderen, één of meer voorwerpen en/of één of meer stoffen voorhanden heeft
gehad en/of heeft vervoerd en/of heeft geleverd, waarvan hij, verdachte, en/of
zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
- 24 liter safrol en/of
- 22 liter en/of 25 milliliter BMK (3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en/of
- 75 milliliter PMK (1-Fenyl-2-propanon)
bestemd tot het vervaardigen van MDMA en/of methamfetamine en/of amfetamine
en/of een andere stof genoemd op lijst 1 van de Opiumwet;
(artikel 10a Opiumwet)
2.
hij, als marktdeelnemer, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 17 oktober 2010 tot en met 23 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch
en/of Voerendaal en/of Maastricht en/of Heerlen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de
Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten
- 24 liter safrol en/of
- 22 liter en/of 25 milliliter BMK (3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en/of
- 75 milliliter PMK (1-Fenyl-2-propanon),
zonder een door de
bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit heeft gehad en/of in
de handel heeft gebracht.
(De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet voorkoming misbruik
chemicaliën en de Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en
de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren)
(artikel 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën juncto artikel 3
lid 2 van de EG verordening nr 273/2004)
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 oktober 2010 tot en met 23 oktober 2010
te 's-Hertogenbosch en/of Maastricht en/of Voerendaal en/of Heerlen, in elk
geval Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een
samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van
- misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, te
weten het verkopen en/of afleveren e/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
en/of
misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten
het plegen voorbereidingshandelingen zoals genoemd in laatstgenoemd artikel;
[artikel 11a Opiumwet]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
Aan verdachte is onder feit 3 ten laste gelegd dat hij in de periode van 17 oktober 2010 tot en met 23 oktober 2010 deelgenomen zou hebben aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
De rechtbank is evenals als de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deelname aan een dergelijk gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband door verdachte niet kan worden afgeleid uit de inhoud van het procesdossier of uit het verhandelde ter terechtzitting, zodat voor dit feit vrijspraak moet volgen.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de productie van synthetische drugs. Het gaat daarbij om in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde hoeveelheden, met uitzondering van de 75 milliliter PMK.
De officier van justitie acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan waarbij het dan gaat om dezelfde stoffen als genoemd in feit 1.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit vordert de officier van justitie vrijspraak wegens gebrek aan bewijs dat sprake zou zijn van een gestructureerd samenwerkingsverband.
Het standpunt van de verdediging.
* Ten aanzien van de Safrol:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van de 19 liter Safrol wél, maar niet ten aanzien van de 5 liter Safrol een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
* Ten aanzien van de 18 liter BMK:
De verdediging refereert zich ten aanzien van de hoeveelheid BMK, maar is van mening dat beoordeeld moet worden of verdachte weet had van de inhoud van de jerrycan die hij in een vuilniszak van de Fiat 500 naar de Peugeot droeg, of hij (voorwaardelijk) opzet had op de inhoud van de vuilniszak en de inhoud van de jerrycan en voorts of hij de criminele bestemming daarvan kende.
* Ten aanzien van de 4 liter BMK:
Naar de mening van de verdediging kan slechts aangetoond worden dat verdachte één van beide in de Peugeot Partner aangetroffen jerrycans (óf met 18 liter BMK, óf met 4 liter BMK) in handen kan hebben gehad.
* Ten aanzien van het maggiepotje met daarin 25 milliliter BMK:
Ten aanzien van deze hoeveelheid BMK stelt de verdediging de vraag of vastgesteld kan worden dat verdachte hierbij betrokken is en of deze betrokkenheid zich laat vertalen naar een strafbare voorbereidingshandeling zoals ten laste gelegd in feit 1.
* Ten aanzien van het mosterdpotje met daarin 75 milliliter PMK:
Met de officier van jusititie is de verdediging van oordeel dat verdachte ten aanzien van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde vrij dient te worden gesproken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
* Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Ten aanzien van hetgeen onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd, is de verdediging van mening dat twee keer hetzelfde feitencomplex is ten laste gelegd en dat bovendien beoordeeld moet worden of verdachte marktdeelnemer is in de zin van de Verordening nr. 273/2004. Nu naar het oordeel van de verdediging elk bewijs ontbreekt dat verdachte de 19 liter Safrol bij zich had met het doel deze te leveren aan een ander, zal de rechtbank het ervoor moeten houden dat de 19 liter Safrol voor eigen gebruik was. Verdachte dient derhalve te worden vrijsproken nu hij geen marktdeelnemer is in de zin van de Verordening 273/2004. Het voorhanden hebben in het kader van het eigen gebruik wordt vervolgens aan verdachte verweten onder feit 1, aldus de verdediging.
* Ten aanzien van hetgeen onder 3 ten laste is gelegd:
Allereerst merkt de verdediging op dat de huidige tenlastelegging geen namen bevat waarmee verdachte een criminele organisatie zou vormen. Ook het dossier bevat geen apart 140Sr/11a OW dossier. Bij gebreke van iedere nadere, concrete en gedocumenteerde onderbouwing, is naar het oordeel van de verdediging volstrekt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor feit 3 aanwezig, meer specifiek - en op die grond met de officier van justitie - omdat geen sprake zou zijn van (deelname aan) een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank stelt voorop dat verdachte slechts veroordeeld kan worden ten aanzien van het voorhanden hebben van stoffen genoemd in artikel 10a van de Opiumwet, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat het hier om stoffen ging bestemd voor het vervaardigen van stoffen genoemd op lijst I van de Opiumwet.
Meer specifiek ten aanzien van de 19 liter Safrol:
Uit observaties1, in combinatie met tapgesprekken2, blijkt dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]3 op 23 oktober 2010 gezamenlijk naar de [naam winkel] te Heerlen rijden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (bestuurder) rijden in een Mercedes voorzien van het kenteken [kenteken] en [verdachte] rijdt in een Peugeot 207 met kenteken [kenteken].Men maakt onderweg een stop bij [naam tankstation] aan de A67 ter hoogte van Liessel.4
Door het observatieteam wordt gezien dat rond 15:11 uur op het parkeerterrein van de [naam winkel] te Heerlen een ontmoeting tussen meerdere mensen plaatsvindt, waaronder ook een man die in eerste instantie nog NN2 wordt genoemd.
[verdachte] stapt uit de Peugeot 207 en maakt contact met NN2. Man NN2 stapt vervolgens in de Peugeot en rijdt - als enige inzittende - naar het [adres] te Voerendaal en gaat op [huisnummer] naar binnen5. Dit betreft de woning van [medeverdachte 3]6. NN2 komt na enkele minuten de woning van [medeverdachte 3] weer uit en draagt, gezien zijn houding, iets in zijn handen, wat lijkt op een op een donkergrijze jerrycan alsmede een gemêleerde wit-blauwe plastic tas met een onbekende inhoud. Hij plaatst deze spullen op de achterbank dan wel tussen de bestuurdersstoel en de achterbank.
NN2 rijdt vervolgens in de Peugeot terug naar het parkeerterrein bij de [naam winkel], stapt uit en loopt weg richting doorgaande weg vanwaar [verdachte] komt. [verdachte] loopt versneld naar de Peugeot, stapt in en rijdt weg in de richting van de A2. De Mercedes, met [medeverdachte 2] als bestuurder en [medeverdachte 1] als passagier, rijdt achter de Peugeot 207 aan. 7
Op de A2, nabij knooppunt Kerensheide, rijdt de Peugeot richting Antwerpen terwijl de Mercedes zijn weg vervolgt richting Eindhoven. De Peugeot 207 passeert de grens en neemt om 15:52 de afrit Genk-Oost, keert om en rijdt terug in de richting van Nederland over de A2 richting Eindhoven.8 Omstreeks 16:10 uur wordt [verdachte] op het terrein van het [naam tankstation] aan de A2 aangehouden door leden van het arrestatieteam Zuid9. Achter de bestuurdersstoel van de Peugeot 207 worden onder andere 2 jerrycans aangetroffen. Één 10-literjerrycan is gevuld met circa 9 liter lichtgele vloeistof (sinnummer AAAU9211NL) en één 10-liter jerrycan is geheel gevuld met een lichtgele vloeistof (sinnummer AAAU9210NL).10 Voornoemde vloeistoffen bevatten aldus het NFI11 de stof Safrol, welke stof onder andere kan worden omgezet in de drugsprecursor PMK en het op lijst I van de Opiumwet vermelde MDMA.
Gezien wordt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om 16:51 uur arriveren aan de [adres medeverdachte 1] te 's-Hertogenbosch, zijnde de woning van [medeverdachte 1].12
De mobiele telefoon van [medeverdachte 1] is getapt. De tap levert onder meer de volgende gegegevens op. [medeverdachte 1] heeft op 23 oktober 2010 veelvuldig contact met een anonieme man, NN-Chinees, genoemd. Om 11.47 uur vraagt de NN-Chinees of [medeverdachte 1] om 14.00 uur hier kan zijn.13 In het contact om 14.27 uur zegt [medeverdachte 1] dat hij vertraagd is vanwege een file. De NN-Chinees spreekt met [medeverdachte 1] af bij [naam winkel] Heerlen.14 Om 15.07 zegt de NN-Chinees dat de kale gewoon instapt en dan meteen weggaat met de auto.15 Om 19.07 zegt [medeverdachte 1] tegen de NN-Chinees dat zijn maat, die vanmiddag naar Heerlen is gereden, niet terug is.16 [medeverdachte 1] probeert van 18.21 tot 18.29 tevergeefs contact te krijgen met [verdachte].17
De rechtbank acht, mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de 19 liter Safrol voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft medegepleegd.
Ten aanzien van de in de Peugeot Partner aangetroffen goederen:
In het dossier bevindt zich een DVD met daarop camerabeelden van o.a. de oprit van de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres medeverdachte 1] te 's-Hertogenbosch18. De raadsman heeft ter zitting aangegeven er geen behoefte aan te hebben deze beelden ter zitting te bekijken. De rechtbank heeft de DVD in raadkamer bekeken.
Op 23 oktober 2010 omstreeks 23:46 uur werd [medeverdachte 1] aangehouden, waarna een doorzoeking plaatsvond.19 Bij de doorzoeking van de woning en de aanwezige voertuigen werd in de personenauto van het merk Peugeot, type Partner, kenteken [kenteken] aangetroffen 1 rode jerrycan van 5 liter met daarin 5 liter Safrol (V.1.3. en sinnumer AABB9884NL20), 1 witte jerrycan van 5 liter met daarin 4 liter BMK (V.1.2 en sinnummer AABB9883NL21), 1 witte jerrycan van 25 liter met daarin 18 liter BMK (V.1.4 en sinnummer AABB9882NL22) en 1 maggipotje met daarin 4-methoxyfenylaceton, 4-methoxy-BMK, zijnde een precursor voor PMA en PMMA (V.1.1 en sinnummer AAAU9102NL23).24 BMK is de grondstof voor amfetamine.
De rechtbank heeft op de in raadkamer bekeken camerabeelden waargenomen dat er op 17 oktober 2010 op de oprit [adres medeverdachte 1] te 's-Hertogenbosch 3 auto's geparkeerd staan, met als voorste auto een Peugeot Partner. Voorts heeft de rechtbank aan de hand van de beelden waargenomen, dat [verdachte], de partner van de dochter van [medeverdachte 1], rond het tijdstip 15:21:41 uur een verpakt, groot rechthoekig voorwerp in de Peugeot Partner tilt. Dat dit voorwerp zwaar was stelt de rechtbank vast aan de wijze waarop [verdachte] hiermee loopt en de wijze waarop hij dit voorwerp in de Peugeot Partner tilt.
Voorts heeft de rechtbank waargenomen dat [verdachte] rond het tijdstip 15:22:02 uur eveneens een kleine witte, niet volledig gevulde jerrycan in de Peugeot Partner plaatst.
De politie heeft alle verdere beelden uitgekeken en vastgesteld dat tussen het moment van het door [verdachte] plaatsen van voornoemde voorwerpen in de Peugeot Partner op 17 oktober 2010 en het moment van inbeslagname van de harddiskrecorder tijdens eerder genoemde doorzoeking, er niets meer uit het voertuig is gehaald en dat er niets meer in het voertuig is geplaatst.25
De rechtbank heeft op de camerabeelden niet gezien dat [verdachte] een rode 5 liter jerrycan dan wel een maggipotje in de Peugeot Partner heeft geplaatst.
De rechtbank acht, op grond van het bovenstaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] 5 liter Safrol en 25 milliliter BMK voorhanden heeft gehad zoals onder feit 1 ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, vast dat het niet anders kan zijn dan dat het door [verdachte] verpakte, grote, zware rechthoekige voorwerp, de in de Peugeot Partner aangetroffen 25 liter jerrycan gevuld met 18 liter BMK betreft en dat de witte jerrycan die [verdachte] in de auto plaatst, de 5 liter jerrycan met daarin 4 liter BMK betreft.
De rechtbank acht echter, op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting, niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de door hem in de Peugeot Partner geplaatste jerrycans stoffen bevatten bestemd tot het vervaardigen van een stof genoemd op lijst I van de Opiumwet. De rechtbank zal [verdachte] hier dan ook van vrijspreken.
Ten aanzien van het mosterdpotje met daarin 75 milliliter PMK:
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat enige betrokkenheid van verdachte bij de 75 milliliter PMK niet kan worden afgeleid uit de inhoud van het procesdossier of uit het verhandelde ter terechtzitting, zodat voor dit deel vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën door zonder vergunning Safrol, BMK en/of PMK in zijn bezit te hebben.
Door de verdediging is, kort gezegd, betoogd dat verdachte niet als marktdeelnemer in de zin van de relevante regelgeving kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën bepaalt dat het verboden is om te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens ondermeer artikel 3, tweede en derde lid van de Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PbEU L 47) (hierna te noemen: Verordening nr. 273/2004).
Artikel 3, lid 2, van Verordening nr. 273/2004 houdt in dat marktdeelnemers alvorens zij geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I in hun bezit mogen houden of in de handel mogen brengen, zij een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning dienen te verkrijgen. Door de bevoegde instanties kunnen speciale vergunningen worden afgegeven aan apotheken, verkooppunten voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, bepaalde typen overheidsinstanties of aan de strijdkrachten. Dergelijke speciale vergunningen zijn enkel geldig voor het gebruik van precursoren op het gebied waarop betrokken marktdeelnemers hun officiële taken verrichten.
In artikel 2, onderdeel d, van Verordening nr. 273/2004 is marktdeelnemer gedefinieerd als elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen. In onderdeel c van deze bepaling is in de handel brengen omschreven als elke levering, al dan niet tegen betaling, van geregistreerde stoffen in de Gemeenschap, dan wel, met het oog op de levering ervan in de Gemeenschap, de opslag, vervaardiging, productieverwerking, de handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als marktdeelnemer in de zin van Verordening nr. 273/2004. Voor het zijn van marktdeelnemer is vereist dat men betrokken is bij ofwel de levering van geregistreerde stoffen, ofwel de opslag, vervaardiging, productieverwerking, handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen. Ten aanzien van de tweede genoemde mogelijkheid geldt dat deze handelingen moeten zijn verricht met het oog op de levering van geregistreerde stoffen, zo leest de rechtbank deze definitie.
In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 1994-1995, 23.779, nr. 5) is overwogen dat de wet, anders dan de Opiumwet, niet ziet op verboden (eind)producten, maar op grondstoffen. De regulering van de fabricage en de verhandeling van deze stoffen maakt het mogelijk om in te grijpen voordat het komt tot misbruik ervan. Verder is in de Memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 329, nr. 3) vermeld dat een systeem noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de stoffen die nodig zijn om verdovende middelen te vervaardigen, niet in handen komen van personen die zich bezighouden met de illegale productie ervan. De rechtbank leidt hieruit af dat de Wet voorkoming misbruik chemicaliën ten doel heeft om te voorkomen dat grondstoffen terecht komen bij personen die zich bezighouden met de vervaardiging van verdovende middelen uit deze grondstoffen.
Mede gelet op het doel van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën is de rechtbank van oordeel dat met de levering van geregistreerde stoffen in Verordening nr. 273/2004 wordt gedoeld op het afleveren van geregistreerde stoffen aan een ander (handelaars, leveranciers, vervoerders). Om te kunnen worden aangemerkt als marktdeelnemer is dan ook vereist dat men betrokken is bij het afleveren van geregistreerde stoffen aan een ander dan wel bij de opslag, vervaardiging, productieverwerking, handel, distributie of handelsbemiddeling in geregistreerde stoffen met het oog op het afleveren van geregistreerde stoffen aan een ander.
Bij de bespreking van feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte, gelet op de hierboven nader omschreven uiterlijke verschijningsvorm en het feit dat in de Peugeot waarin verdachte reed, chemicaliën, te weten 19 liter Safrol, zijn aangetroffen, voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet heeft medegepleegd. Safrol wordt gebruikt bij de productie van MDMA, het belangrijkste bestanddeel van zogeheten XTC-pillen. Safrol behoort tot de stoffen van categorie I op de bijlage I bij de Verordening.26 De rechtbank neemt aan dat de in de Peugeot aangetroffen chemicaliën bestemd waren om te worden afgeleverd aan een ander, nu er zich in het dossier geen enkele aanwijzing bevindt dat verdachte betrokken is geweest bij de productie van MDMA.
Dit betekent dat verdachte als marktdeelnemer in de zin van Verordening nr. 273/2004 kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, met anderen, als marktdeelnemer zonder vergunning de geregistreerde stof Safrol in zijn bezit heeft gehad en vervoerd.
Inherent aan de bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1, voor wat betreft de 5 liter Safrol, de 22 liter BMK, de 25 milliliter BMK en de 75 milliliter PMK, zal de rechtbank verdachte vrij spreken van hetgeen hem daaromtrent onder feit 2 ten laste is gelegd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 23 oktober 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging
met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden een stof voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- 19 liter safrol
bestemd tot het vervaardigen van MDMA en/of methamfetamine genoemd op lijst 1 van de Opiumwet;
2.
hij, als marktdeelnemer, op 23 oktober 2010 in Nederland,tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de
Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten
- 19 liter safrol
zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit heeft gehad
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid van de feiten.
De rechtbank overweegt ambtshalve het navolgende.
In de tenlastelegging onder feit 1 is in de zevende regel opgenomen de passage "heeft vervoerd".
De rechtbank acht, onder meer, het onderdeel van de tenlastelegging, -kortgezegd- het medeplegen van het voorhanden hebben en/of vervoer van 19 liter Safrol, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de in de tenlastelegging genoemde feit(en) bewezen. Nu de handeling "vervoeren" echter niet strafbaar is gesteld in artikel 10a van de Opiumwet, zal de rechtbank verdachte ten aanzien van voornoemd onderdeel van de bewezenverklaring ontslaan van alle rechtsvervolging (OVAR).
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Rekening houdend met het strafblad van verdachte, de hoeveelheid aangetroffen grondstof, de hoeveelheden XTC-pillen en speed die hiervan te maken zijn, de gevaren voor de volksgezondheid en de opbrengsten die met deze handel gemoeid zijn alsmede de rol van verdachte, komt de officier van justitie tot een eis van 30 maanden gevangenisstraf waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaar.
De in beslag genomen voorwerpen met de nummers 1 en 2 kunnen geretourneerd worden aan de rechthebbende.
De in beslag genomen voorwerpen met nummer 3 dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De in beslag genomen voorwerpen met de nummers 4, 5, 6 en 7 dienen verbeurd te worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verwijst wat betreft de strafmaat naar de bepleite partiële en gehele vrijspraken, de marginale rol van verdachte, het feit dat verdachte inmiddels meer dan 8 maanden vast zit, het ontbreken van (relevante) documentatie, het in het reclasseringsrapport genoemde laag gemiddelde recidiverisico en het feit dat verdachte nimmer tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en verzoekt de rechtbank om een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan die door de officier van justitie is geëist.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank meegewogen de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte is op 23 oktober 2010 betrokken geweest bij de levering van 19 liter Safrol. Safrol is een grondstof voor MDMA, de werkzame stof in de zogeheten XTC-pillen. Verdachte is met medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in zijn auto meegereisd naar de parkeerplaats van [naam winkel] in Heerlen, waar de Safrol werd overgedragen. Verdachte heeft de Safrol in zijn auto geladen en vervoerd. De rechtbank is van oordeel dat hoewel het aandeel van verdachte voldoende veelomvattend is om van medeplegen te kunnen spreken, zijn aandeel beduidend minder groot is dan dat van medeverdachte [medeverdachte 1]. Dit zal tot uitdrukking komen in de op te leggen straf. Aan verdachte zal ook een lagere straf worden opgelegd als aan medeverdachte [medeverdachte 4], omdat bij [medeverdachte 4] voor meerdere feiten wordt veroordeeld. Bij hem thuis zijn andere drugsgerelateerde stoffen zijn aangetroffen.
MDMA (XTC) is een harddrugs waarvan algemeen bekend is dat zij schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers, met mogelijk blijvende schade bij intensief gebruik. Het verrichten van handelingen gericht op de productie van MDMA wordt daarom als een ernstig strafbaar feit beschouwd.
De rechtbank is van oordeel, dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van tien maanden.
De rechtbank zal bepalen dat een deel van die gevangenisstraf, twee maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van een proeftijd van twee jaar aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil daarmee enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Allereerst omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, maar ook omdat de rechtbank het bewezenverklaarde feit anders weegt. De rechtbank heeft daarbij bezien welke straffen in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist komt wel voor, maar dan betreft de bewezenverklaring vaak een grotere hoeveelheid stoffen en een langere periode.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 36d, 47, 55 en 91;
Opiumwet art. 2, 10, 10a, 13 en 14;
Wet voorkoming misbruik chemicaliën art. 2 en 25;
Wet op de economische delicten art. 1, 2, 6 en 87.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 3:
Vrijspraak.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft
begaan.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het in de bewezenverklaring onder feit 1 opgenomen onderdeel "vervoeren".
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
in eendaadse samenloop gepleegd met:
T.a.v. feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten de op de
aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde
voorwerpen met de nummers 3, 4, 6 en 7.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten de op de aan dit vonnis gehechte
lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen met de nummer 1, 2 en
5 aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers en mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffiers,
en is uitgesproken op 20 juli 2011.
1 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal van observeren p. 521-527
2 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 459 en 460
3 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal van observeren p. 522, camerabeelden tankstation p. 529 en aanvullend proces-verbaal p. 625-626
4 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal van observeren p. 523
5 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal van observeren p. 524
6 Dossier Impala, persoonsdossier, verklaring [medeverdachte 3] 24 oktober 2010, p. 187
7 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 524
8 Doessier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 525
9 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 28 juni 2011
10 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 592-593
11 NFI-rapportage d.d. 17 november 2010, p. 610-612
12 Dossier Impala, delict "Voerendaal", p. 525
13 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 459
14 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 465
15 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 4467
16 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 477
17 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 474
18 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 28 juni 2011
19 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 954-955
20 Rapport NFI d.d. 30 december 2010, p. 1011, 1013
21 Rapport NFI d.d. 30 december 2010, p. 1013
22 Rapport NFI d.d. 30 december 2010, p. 1013
23 Dossier Imapala, delict "Voerendaal", proces-verbaal p. 958 en Rapport NFI d.d. 2 februari 2011, p. 1009
24 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 955-956
25 Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 561
26 NFI-rapportage d.d. 17 november 2010, p. 610-612