ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ7102

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-3300
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing drempelbedrag bij planschade en risicoaanvaarding door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de heffing van een drempelbedrag bij planschade. Eiser, eigenaar van een perceel in Sint Anthonis, had een verzoek om planschade ingediend na de wijziging van het bestemmingsplan. De gemeenteraad had een recht van € 500,00 geheven, terwijl volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) slechts een recht van € 300,00 was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad in strijd met de wet had gehandeld door het bedrag te verhogen zonder de juiste verordening. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het door eiser verschuldigde recht vastgesteld op € 300,00.

De rechtbank heeft ook de vraag behandeld of eiser risicoaanvaarding had aanvaard door geen gebruik te maken van de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden. Eiser had in de periode van terinzagelegging van het bestemmingsplan geen concrete pogingen ondernomen om zijn rechten te benutten. De rechtbank concludeerde dat eiser het risico had aanvaard dat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zouden vervallen, omdat hij geen actieve stappen had ondernomen om zijn belangen te beschermen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de gemeente en herstelde het recht van eiser op een schadevergoeding van € 300,00.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de WRO en de noodzaak voor gemeentelijke instanties om zich aan de wettelijke kaders te houden bij het heffen van rechten. Tevens wordt duidelijk dat passieve risicoaanvaarding kan leiden tot verlies van aanspraken op schadevergoeding, indien de betrokken partij geen adequate actie onderneemt.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/3300
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2011
inzake
[eiser],
te Sint Anthonis,
eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis,
verweerder,
gemachtigde G. Kusters.
Procesverloop en feitenoverzicht
Op 26 juni 2001 is eiser eigenaar geworden van een graansilo met ondergrond en erf, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend gemeente Oploo, sectie [...], nummer [...]. Op dat moment rustte ingevolge het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Sint Anthonis Centrum 1991” op het voornoemde perceel de bestemming “dorpscentrum”. Eiser heeft vervolgens op 18 april 2002 een bouwvergunning verkregen voor het verbouwen van de voormalige graansilo tot een woonhuis, welke verbouwing in de periode 2001 – 2006 is gerealiseerd.
Op 15 oktober 2001 is het voorontwerp bestemmingsplan “Sint Anthonis Centrum 2001” ter inzage gelegd. Er gold destijds geen voorbereidingsbesluit.
Op 23 juni 2003 is het ontwerp bestemmingplan “Sint Anthonis Centrum 2003” ter inzage gelegd. Dit ontwerp is vastgesteld op 27 oktober 2003, door Gedeputeerde Staten op 1 juni 2004 goedgekeurd, inwerking getreden op 29 juli 2004 en onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 februari 2005. Op grond van dit bestemmingsplan rusten thans op het perceel van eiser de bestemmingen “Wonen” en “Verkeersdoeleinden/pleinen”.
Eiser heeft op 25 juni 2008 een verzoek om planschade ingediend.
Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder het verzoek om planschade van eiser, onder verwijzing naar een daartoe uitgebracht advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van maart 2009, afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 11 augustus 2009 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 maart 2011, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Wettelijk kader ten tijde hier van belang
1. Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: Invoeringswet Wro) in werking getreden.
2. Ingevolge artikel 9.1.18 van Invoeringswet Wro, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de WRO (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend.
3. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
4. Ingevolge artikel 49, derde lid van de WRO, voor zover hier relevant, heffen burgemeester en wethouders van de aanvrager een recht ten bedrage van € 300, welk bedrag bij verordening van de gemeenteraad met ten hoogste twee derde deel kan worden verhoogd of verlaagd.
5. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a van de Procedureregeling planschadevergoeding van de gemeente Sint Anthonis 2005 (hierna: de Verordening) verstaat de regeling onder drempelbedrag: recht als bedoeld in artikel 49, derde lid WRO.
6. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Verordening, wijst het college de aanvrager in de mededeling van ontvangst erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag verschuldigd is en deelt hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort.
Standpunten van partijen
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar het advies van de SAOZ van maart 2009 en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften gemeente Sint Anthonis van 14 juli 2009 - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat sprake is van een passieve risicoaanvaarding door eiser. Op basis hiervan komt eiser niet in aanmerking voor een vergoeding van de planologische verslechtering die is opgetreden.
8. Eiser heeft zich in beroep - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat verweerder heeft miskend dat sprake is van een precontractuele fase, omdat al vanaf 2001 sprake is van onderhandelingen tussen hem en de gemeente over de aankoop van (een deel van) het noordelijke deel van zijn perceel. Voorts is eiser van mening dat, juist omdat sprake was van onderhandelingen, niet van hem had kunnen worden verwacht dat hij door het realiseren van een bouwwerk de kosten van een voorgenomen aankoop nodeloos zou verhogen. Bovendien is het volgens eiser opmerkelijk dat door verweerder wordt gesteld dat eiser door het indienen van een bouwaanvraag de ruimere planlogische mogelijkheden had dienen te benutten, terwijl niet wordt gesteld dat hij deze ook diende te realiseren. Overigens heeft eiser aangevoerd dat verweerder zijn standpunt ten onrechte heeft onderbouwd met jurisprudentie die enkel is gericht op het beperken van bouw- en gebruiksmogelijkheden en niet op het geheel niet in lijn bestemmen met de bestemming die je zou mogen verwachten. Tot slot is eiser van mening dat verweerder ten onrechte een recht ter hoogte van € 500,00 heeft geheven, omdat de wet slechts een recht ter hoogte van € 300,00 toestaat.
Overwegingen
9. Tussen partijen is niet in geschil dat ten behoeve van de vraag of sprake is van planschade een planologische vergelijking dient te worden gemaakt tussen het regime van het bestemmingsplan “Sint Anthonis Centrum 1991” en dat van het bestemmingsplan “Sint Anthonis Centrum 2003”. Evenmin is tussen partijen in geschil dat op basis van de voormelde vergelijking, sprake is van een planologische verslechtering ten aanzien van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op het perceel van eiser. Verder zijn partijen het erover eens dat vanaf 23 juni 2003, het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan “Sint Anthonis Centrum 2003”, een aanhoudingsplicht gold ingevolge artikel 50 van de Woningwet gold.
10. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of sprake is van risicoaanvaarding door eiser, op grond waarvan de schade redelijkerwijs geheel ten laste van eiser dient te blijven.
11. Volgens vaste jurisprudentie is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van aanvaarding door eiser van het risico dat de bouwmogelijkheden op zijn perceel zouden vervallen, van belang of de voortekenen van de voor hem nadelige planwijziging al enige tijd zichtbaar waren. Om risicoaanvaarding te mogen aannemen, is het voldoende dat er bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel in een voor hem negatieve zin zouden veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt, maar is niet vereist dat deze beleidsvoornemens al een formele status hebben.
12. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd, leidt de rechtbank af dat hij ageert tegen de stelling van verweerder dat het voor eiser voorzienbaar was dat het noordelijke deel van zijn perceel zou worden bestemd tot “Verkeersdoeleinden/pleinen”. Volgens eiser kan hem niet worden tegengeworpen dat hij geen concrete pogingen heeft ondernomen om de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden te benutten. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder op 15 oktober 2001 het voorontwerp bestemmingsplan “Sint Anthonis Centrum 2001” ter inzage heeft gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hieruit al de verwachting kunnen afleiden dat de bestaande (ruimere) gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel zouden komen te vervallen. De beroepsgrond treft dan ook geen doel.
13. De rechtbank beoordeelt thans de stellingen van eiser dat hij concrete pogingen heeft ondernomen om de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden te benutten, omdat hij in onderhandeling met de gemeente was over de aankoop van zijn grond.
14. Vast staat dat eiser in de periode van de terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan op 15 oktober 2001 tot het ontstaan van de voorbereidingsbescherming op 23 juni 2003 geen concrete pogingen heeft ondernomen om de ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden van het voormalige bestemmingsplan te benutten. Uit de gedingstukken blijkt weliswaar dat eiser gedurende deze periode de bereidheid heeft geuit om over de verkoop van delen van de grond te praten, maar hieruit valt op geen enkele wijze af te leiden dat in deze periode sprake was van concrete onderhandelingen dan wel zodanig vergevorderde onderhandelingen met verweerder, op grond waarvan eiser de gerechtvaardigde verwachting kon hebben dat verweerder de grond zou aankopen. Door desondanks een afwachtende houding aan te nemen en geen concrete gebruiks- en/of bouwplannen kenbaar te maken, heeft eiser het risico aanvaard dat de toentertijd bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden door de wijziging van het planologische regime onmogelijk zouden worden. De stelling van eiser dat de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie ten onrechte de door eiser opgestelde verklaring van
19 juni 2009 niet bij de beoordeling heeft betrokken, leidt de rechtbank – wat van deze stelling ook zij – niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt voorts dat de periode van ruim 19 maanden, waarin eiser gebruik had kunnen maken van de toentertijd bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden, niet te kort is om te kunnen concluderen dat sprake is van een (passieve) risicoaanvaarding door eiser. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraken van de Afdeling van onder andere 16 april 2003, LJN: AF7338 en
29 oktober 2008, LJN: BG1835. De beroepsgronden falen mitsdien.
15. Ingevolge artikel 49, derde lid, van de WRO is verweerder bevoegd een recht ter hoogte van € 300,00 van eiser te heffen. Slechts bij verordening van de gemeenteraad kan dit recht met ten hoogste twee derde deel worden verhoogd. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de gemeenteraad bij raadsbesluit van 12 december 2005 weliswaar heeft besloten om het drempelbedrag voor het indienen van planschadeclaims vast te stellen op € 500,00, maar dat de gemeenteraad heeft nagelaten het wettelijke recht bij verordening te verhogen. Nu de verhoging enkel kan worden gelegitimeerd in een verordening, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met artikel 49, derde lid van de WRO van eiser een recht ter hoogte van € 500,00 geheven. Deze beroepsgrond slaagt derhalve en het bestreden besluit dient ten aanzien van dit onderdeel te worden vernietigd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het bezwaar voor wat betreft dit onderdeel gegrond verklaren en het primaire besluit van 14 april 2009 herroepen, in die zin dat het door eiser verschuldigde recht € 300,00 bedraagt. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
16. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en bezwaar. Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.
17. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 augustus 2009;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit van 14 april, in dier voege dat het door eiser verschuldigde recht € 300,00 bedraagt.
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van mr. G.J. Krens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.
?
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending
van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: