vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/889154-10
Datum uitspraak: 13 mei 2011
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
thans gedetineerd in de [P.I.].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2011 en 29 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 januari 2011.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2009 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) de handen van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] geboeid en/of hen de ogen afgetapet en/of hen opgesloten en/of hen belemmerd het pand te verlaten en/of heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) voormelde perso(o)n(en) geschopt en/of geslagen en/of heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) in de vinger(s) en/of hand(en) van [slachtoffer 5] geknipt en/of gesneden en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) [slachtoffer 2] meegevoerd uit de woning waarin hij verbleef, die [slachtoffer 2]
gedwongen in een auto geplaatst en/of hem vervolgens belemmerd die auto te verlaten en die [slachtoffer 2] naar een andere plaats gebracht, zulks met het oogmerk om die [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en) te dwingen tot afgifte van een bedrag aan geld en/of goederen (hennep);
art. 282a Wetboek van strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
De bewijsmiddelen.
I een proces-verbaal met registratienummer 20100804.0730.20222, opgemaakt door de Regio Politie Brabant Zuid-Oost, Divisie Recherche, afgesloten op 3 augustus 2010, in totaal 4297 pagina's.
II een (ongenummerd) aanvullend proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar van de Regio Politie Brabant Zuid-Oost, opgemaakt 28 maart 2011 naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
8 februari 2011.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op basis van de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verweten gijzeling heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de betrokkenheid van verdachte bij de gijzeling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verdachte zijn betrokkenheid ontkent.
Het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft aangevoerd dat de resultaten van het technisch sporenonderzoek onvoldoende betrouwbaar zijn. De getuigenverklaringen van resp. [slachtoffer 5] en [medeverdachte] acht de verdediging om uiteenlopende redenen eveneens niet betrouwbaar.
De rechtbank zal hierna de beide bewijsmiddelen bespreken. De verdediging heeft aangevoerd dat de resultaten van het DNA-onderzoek niet gebruikt mogen worden als bewijsmiddel. De rechtbank volgt de verdediging hier niet in. Uit het proces-verbaal en aanvullend proces-verbaal van [naam verbalisant] d.d. 28 maart 2011 (m.n. p. 2 en 3 , beantwoording vragen 6, 9 en 10) volgt dat bij het veiligstellen van de DNA-sporen is gehandeld in overeenstemming met de geldende regels en normen. Voor zover er op die regels aanvullend is gehandeld (gebruik van onderzoekslaken), is dat juist gebeurd om contaminatie van sporen te voorkomen. Op welke wijze het DNA-profiel op de witte overall gecontamineerd zou moeten zijn geraakt met DNA dat qua profiel overeenkomt met dat van verdachte is niet aangevoerd door de verdediging. Evenmin is iets dergelijks op een andere manier aannemelijk geworden. Verdachte was ten tijde van het veiligstellen van het betreffende DNA-sporenmateriaal volstrekt niet in beeld als verdachte, en pas (veel) later is zijn DNA-profiel vergeleken het aangetroffen sporenmateriaal. Het DNA-sporenonderzoek is daarom bruikbaar als bewijsmiddel. Het dactyloscopisch onderzoek aan de sporendrager is uitgevoerd in overeenstemming met de geldende regels. Daarbij is een vingerspoor aangetroffen van verdachte. Gelet op het aanvullend proces-verbaal van [naam verbalisant] d.d. 30 maart 2011, m.n. p. 6, antwoord op vraag 14, volgt dat het dactyloscopisch onderzoek in overeenstemming met de regels is uitgevoerd. Indien een vingerspoor te weinig specifiek is, kan er geen inhoudelijk (vergelijkend) onderzoek op plaats vinden.
De rechtbank leidt dit af uit genoemd aanvullend proces-verbaal. Maar zelfs indien er op
de sporendrager zeer partiële vingersporen van een derde waren aangetroffen, betekent dat nog niet dat het vingerspoor van verdachte geen bewijswaarde meer zou hebben.
De rechtbank betrekt hierbij tevens dat verdachte zich tijdens een eerdere zitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen toen hem de vraag werd gesteld of hij op 10 november 2009 in
de [naam bouwmarkt] aanwezig is geweest.
Gelet op het bovendstaande komt de rechtbank tot het volgende oordeel over het bewijs.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op 10 november 2011 in de [naam bouwmarkt] is geweest met twee mannen die later die dag als dader betrokken zijn bij de gijzeling in een pand aan de [adres] te Eindhoven. In de [naam bouwmarkt] zijn door [medeverdachte] en die twee mannen die dag rond 12 uur o.a. witte overalls gekocht en afbreekmesjes. De slachtoffers van de gijzeling verklaren dat een aantal daders gekleed was in een witte overall. Na de gijzeling heeft de politie bij onderzoek in de woning [adres] op een verpakking van afbreekmesjes een vingerafdruk aangetroffen van [verdachte]. Nabij deze woning heeft de politie in een vuilnisbak een witte overall aangetroffen. Bij DNA-onderzoek aan deze overall is in de kraag een DNA-hoofdprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. In een andere bemonstering van deze overall (nr. AAAW8380NL#04, afkomstig van de rechter manchet) is een DNA-mengprofiel aangetroffen met celmateriaal dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer 5] en verdachte [verdachte]. [slachtoffer 5] heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [verdachte] tijdens een eerdere behandeling van de zaak ter zitting heeft herkend als de persoon die hem, [slachtoffer 5], mishandelde bij het begin van de gijzeling.
In essentie worden deze beide verklaringen bevestigd door het omschreven technisch bewijs dat direct te linken is aan het plegen van de gijzeling. De onderlinge samenhang tussen de bewijsmiddelen verstrekt de bewijswaarde verder en maakt een andere (deel)verklaring voor een technisch spoor volstrekt onwaarschijnlijk.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 10 november 2009 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk personen, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) de handen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] geboeid en hen de ogen afgetapet en hen belemmerd het pand te verlaten en heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) voormelde perso(o)n(en) geschopt en/of geslagen en heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) in de vinger van [slachtoffer 5] gesneden en hebben verdachte en/of zijn mededader(s) [slachtoffer 2] meegevoerd uit de woning waarin hij verbleef, die [slachtoffer 2] gedwongen in een auto geplaatst en hem vervolgens belemmerd die auto te
verlaten en die [slachtoffer 2] naar een andere plaats gebracht, zulks met het oogmerk om die [slachtoffer 2] en (een) ander(en) te dwingen tot afgifte van een bedrag aan geld.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenis- straf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen jas, vordert de officier van justitie de
teruggave aan verdachte.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen, de hoogte van de gevorderde bedragen gematigd dienen te worden tot een bedrag dat als eenvoudig is aan te merken. Toewijzing van € 3.500,- voor de bewoners en voor de overigen een bedrag van € 2.500,-, met oplegging van de schademaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voor het overige deel van de vordering dienen de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleitte vrijspraak, geen oplegging van straf en of maatregel.
De benadeelde partijen dienen niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank rekent verdachte het zeer gewelddadige karakter van de door hem gepleegde strafbare feiten zwaar aan. Deze gewelddadige handelwijze betekent een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Dit soort delicten heeft niet zelden psychische klachten tot gevolg. Verdachte heeft zich kennelijk om het lot van de slachtoffers volstrekt niet bekommerd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De rechtbank ziet, met name door het feit dat alle benadeelden door de gijzeling een traumatische ervaring hebben ondergaan, geen aanleiding de gevorderde bedragen voor immateriële schade te matigen en acht de vorderingen geheel toewijsbaar, vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag
der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Ten aanzien van het beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder verdachte inbeslaggenomen jas, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 47, 57 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
medeplegen van gijzeling, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel
27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregelen.
1. Maatregel van schadevergoeding van € 5730,-, subsidiair 63 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 5.730,- immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 63 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het
delict tot aan de dag der algehele voldoening.
2. Maatregel van schadevergoeding van € 5730,-, subsidiair 63 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve
van het slachtoffer [slachtoffer 6] van een bedrag van € 5.730,- immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het
delict tot aan de dag der algehele voldoening.
3. Maatregel van schadevergoeding van € 6000,-, subsidiair 65 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve
van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 6.000,- immateriële schade- vergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het
delict tot aan de dag der algehele voldoening.
4. Maatregel van schadevergoeding van € 6000,-, subsidiair 65 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 6.000,- immateriële schadevergoeding,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
5. Maatregel van schadevergoeding van € 5730,-, subsidiair 63 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] van een bedrag van € 5.730,- immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 5.730,- immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 5.730,- immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 6.000,- immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 6.000,- immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 5.730,- immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
- gelast de teruggave aan verdachte van 1 jas, merk Quicksilver.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 13 mei 2011.