ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ3941
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming voor geslachtsnaamwijziging van minderjarige
In deze zaak verzoekt de moeder vervangende toestemming voor het indienen van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging van haar minderjarige kind bij de Koning. De rechtbank oordeelt dat dit verzoek moet worden aangemerkt als een geschil in de gezagsuitoefening, zoals bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt vast dat de geslachtsnaam van een minderjarig kind, op verzoek van diens wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning kan worden gewijzigd, maar dat hiervoor de toestemming van beide ouders vereist is, tenzij er sprake is van een geschil. De moeder stelt dat de wijziging in het belang van het kind is, omdat het kind de naam van de nieuwe partner van de moeder gebruikt en dat dit de eenheid binnen het gezin bevordert. De vader verzet zich tegen de wijziging en stelt dat de geslachtsnaam een belangrijk onderdeel van de identiteit van het kind is en dat de wijziging niet in het belang van het kind is.
De rechtbank overweegt dat, hoewel de wens van de moeder begrijpelijk is, de geslachtsnaam van het kind een essentieel onderdeel van zijn identiteit vormt. De rechtbank wijst erop dat de geslachtsnaam van de vader, vooral in de puberteit, een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van het kind. Bovendien is er sprake van spanningen tussen de ouders, wat de situatie voor het kind kan verergeren. De rechtbank concludeert dat het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de geslachtsnaamwijziging niet in het belang van het kind is en wijst het verzoek af. De beslissing is genomen door de rechtbank op 22 april 2011, waarbij de rechter ook de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming heeft meegenomen.