ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ3594

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201841 / FA RK 09-5959-1
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemeenschappelijke eigendom van duiven en de kwalificatie als inboedel in het kader van de verrekening van vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 maart 2011 uitspraak gedaan over de vraag of duiven als gemeenschappelijk eigendom kunnen worden aangemerkt en of zij onder het begrip inboedel vallen. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw die samenwoonden en later huwden. De man stelde dat hij de duiven al voor het huwelijk bezat en dat deze duiven zijn verkregen door eigen kweek, ruiling of schenking. De vrouw betwistte dit en stelde dat de duiven gedurende het huwelijk mede-eigendom zijn geworden. De rechtbank oordeelde dat de duiven eigendom zijn van de man, omdat niet is aangetoond dat de duiven aan de vrouw zijn geleverd.

De rechtbank heeft verder onderzocht of de duiven tot het te verrekenen vermogen behoren. De man diende te bewijzen dat de duiven niet zijn aangeschaft met verrekenbaar inkomen en dat de kosten voor de duiven niet zijn betaald uit overgespaard inkomen. De rechtbank concludeerde dat de duiven niet onder de inboedel vallen, omdat zij niet voldoen aan de wettelijke omschrijving van inboedel volgens het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor zijn stellingen, waaronder het horen van getuigen.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de man moet aantonen dat de duiven die op de peildatum aanwezig waren, niet zijn aangeschaft met verrekenbaar inkomen en dat de kosten voor de duiven als huishoudelijke kosten kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het bewijs dat de man moet leveren.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 201841 / FA RK 09-5959-1
Uitspraak : 14 maart 2011
Beschikking in de zaak van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. H.G. Sijtsma,
tegen:
[verweerder]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.Th.J.M. de Vocht,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
Deze beschikking is een vervolg op de beschikking van deze rechtbank van 05 oktober 2010 waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelezen moet worden beschouwd.
De verdere procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken zoals vermeld in de beschikking van 05 oktober 2010, alsmede van de navolgende nadien ontvangen stukken:
- de brief van mr. De Vocht, gedateerd 15 november 2010;
- de brief van mr. Sijtsma, gedateerd 08 december 2010.
De verdere beoordeling
Bij brief van 06 augustus 2010 heeft de vrouw aanvullend gevorderd dat de waarde van de duiven van de man in de verrekening moet worden betrokken, nu vermoed wordt dat ter zake sprake is van (investering van) verrekenbaar inkomen. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid om zich over dit aanvullend verzoek uit te laten. Namens de man is de rechtbank bij brief van 15 november 2010 bericht. Namens de vrouw is bij brief van 08 december 2010 gereageerd.
Tussen partijen staat nog ter beoordeling de vraag of de duiven tot het te verrekenen vermogen behoren en zo ja, op welke wijze de waarde van de duiven moet worden vastgesteld.
De rechtbank zal vooreerst de vraag beantwoorden of ten aanzien van de duiven sprake is van een eenvoudige gemeenschap van goederen dan wel van privé-eigendom van de man, aangezien het antwoord daarop van belang is voor de verdere beoordeling.
Door de man is gesteld dat hij op het moment dat partijen gingen samenwonen al duiven had, dat hij op het moment van huwelijk nog steeds duiven had en dat de op de peildatum aanwezige duiven zijn verkregen door eigen kweek, ruiling of schenking.
Door de vrouw wordt niet betwist dat de man ten tijde van het huwelijk al duiven bezat, zij betwist slechts dat gedurende het verrekentijdvak de duiven uitsluitend door eigen kweek, ruiling of schenking zijn verkregen.
Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de man op het moment van huwelijk duiven in eigendom had. Dit sluit evenwel niet uit dat partijen gedurende het verrekentijdvak duiven in mede-eigendom hebben verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank worden duiven in eigendom verkregen onder bijzondere titel door overdracht. Vereist voor overdracht is levering krachtens een geldige titel. Wil er derhalve sprake zijn van mede-eigendom dan moeten de duiven mede aan de vrouw zijn geleverd. Een gezamenlijk lidmaatschap van een vereniging, noch een partijbedoeling, zoals door de vrouw gesteld, heeft ter zake een goederenrechtelijk effect. Nu gesteld noch gebleken is dat de duiven mede aan de vrouw zijn geleverd, is de rechtbank van oordeel dat de duiven eigendom zijn van de man.
Alvorens te oordelen over de vraag of de duiven tot het te verrekenen vermogen behoren, zal de rechtbank beoordelen of ter zake van de duiven een verdeling heeft plaatsgevonden, zoals door de man gesteld, en of de vrouw om die reden haar rechten heeft verwerkt. Daartoe merkt de rechtbank op dat niet uitgesloten is, gelet op artikel 1:137 Burgerlijk Wetboek (BW), dat verrekening anders dan in geld plaats heeft.
De man verwijst naar een schriftelijk stuk, gedateerd 23 juli 2008 en ondertekend door beide partijen, waarop een aantal goederen staan vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat deze lijst een weergave is van wat aan de vrouw is toebedeeld ter zake van gemeenschappelijke goederen. De rechtbank is van oordeel dat uit deze lijst niet blijkt dat bij die verdeling de duiven zijn betrokken. Gelet op de op de lijst genoemde goederen gaat het om goederen die zijn te beschouwen als inboedel. Artikel 3:5 BW bepaalt dat inboedel het geheel is van tot huisraad en tot stoffering en meubilering van de woning behorende zaken. Naar het oordeel van de rechtbank "voldoen" duiven niet aan de omschrijving van het begrip inboedel volgens de wet. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is aangetoond dat de duiven betrokken zijn bij de verdeling van de inboedel zoals vermeld op de overgelegde lijst. Derhalve heeft de vrouw haar rechten ten aanzien van de duiven niet verwerkt.
Nu de duiven eigendom zijn van de man brengt dit met zich dat de duiven die op of omstreeks de peildatum, 24 april 2007, aanwezig waren tot het vermogen van de man behoren. Aldus dient de vraag te worden beantwoord of ter zake van de duiven sprake is van verrekenbaar vermogen. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW wordt in casu het op de peildatum aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. Het ligt op de weg van de man aan te tonen dat zulks niet het geval is. Door de man worden een aantal argumenten genoemd die er naar zijn mening toe leiden dat geen sprake is van verrekenbaar vermogen.
Bij de beoordeling van die argumenten dient naar het oordeel van de rechtbank een onderscheid te worden gemaakt.
Enerzijds is van belang wat gedurende het verrekentijdvak is geschied met de duiven die per datum huwelijk, 16 september 1988, aanwezig waren. Deze duiven vormen voorhuwelijks vermogen. Aldus moet worden vastgesteld of tijdens het verrekentijdvak overgespaard inkomen in deze duiven is geïnvesteerd.
Anderzijds moet de status worden beoordeeld van de duiven die per peildatum aanwezig waren. Daarbij is van belang of deze duiven door de man onder aanwending van verrekenbaar vermogen in eigendom zijn verkregen en of verrekenbaar inkomen is geïnvesteerd in die duiven.
Daarbij speelt tevens een rol dat niet in geschil is tussen partijen dat met de duiven prijzen zijn gewonnen. Dit maakt de duiven, aldus de vrouw, tot een belegging. Voorts speelt een rol de vraag of de kosten die gemaakt worden voor de duiven al dan niet kunnen worden beschouwd als huishoudelijke kosten, samenhangend met de vraag of de duiven een hobby zijn.
De rechtbank zal zich eerst uitlaten over de vraag of het houden van duiven om daarmee prijzen te behalen kan worden beschouwd als een hobby, waarvan de kosten, anders dan de aanschafkosten, kosten van de huishouding zijn. Een hobby wordt door Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal omschreven als een liefhebberij. Het enkele feit dat met die liefhebberij op momenten geld wordt verkregen door het winnen van prijzen of door verkoop van zaken dienstbaar aan die liefhebberij, maakt niet dat de liefhebberij kan worden aangemerkt als een belegging. Naar het oordeel van de rechtbank dient daarvoor sprake te zijn van enig beroepsmatig belang, in die zin dat het geldelijk gewin als doel op zich kan worden aangemerkt en waarbij het verlies van geldelijk gewin de voortzetting van dat belang in de weg zou staan.
Uit de stellingen van de man en de vrouw volgt echter dat zij het houden van duiven als liefhebberij uitoefenden en dat het winnen van prijzen daarmee geen op zichzelf staand doel was, maar mede een aspect dat bijdroeg aan een persoonlijk welbevinden door het uitoefenen van de liefhebberij. De rechtbank merkt daarbij op dat gesteld noch gebleken is dat de inkomsten werden aangemerkt als inkomen in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 1964 / 2001.
De kosten voor de duiven die gepaard gaan met het uitoefenen van de liefhebberij zijn derhalve op grond van het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als huishoudelijke kosten. Dat partijen in artikel 3 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen zijn dat prijzengeld niet is te beschouwen als inkomen is niet relevant. Het begrip inkomen is in de huwelijkse voorwaarden niet nader gedefinieerd. Genoemd artikellid is opgenomen in het artikel dat de huishoudelijke kosten regelt. De tekst van de huwelijkse voorwaarden laten in zoverre geen andere conclusie mogelijk dan dat prijzengeld geen bron van inkomen is waaruit huishoudelijke kosten worden bestreden. Dat brengt niet met zich dat de kosten van de liefhebberij geen huishoudelijke kosten zijn.
Ten aanzien van de duiven aanwezig per datum huwelijk, als voorhuwelijks vermogen, kan alleen sprake zijn van een verrekening indien kan worden geoordeeld dat overgespaard inkomen is aangewend voor die duiven anders dan inkomsten die zijn gebruikt ter bestrijding van de huishoudelijke kosten. Gelet op de overgelegde stukken en de stellingen van partijen is de rechtbank van oordeel dat zulks thans niet kan worden bepaald. De man heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden van zijn stellingen ter zake, zodat de rechtbank de man daartoe in de gelegenheid zal stellen.
Dit is anders ten aanzien van de duiven aanwezig op de peildatum. Al het voorgaande sluit niet uit dat in het verrekentijdvak, 18 september 1988 tot en met 24 april 2007, duiven zijn verkregen met aanwending van overgespaard inkomen. De stelling van de man dat de duiven aanwezig per 24 april 2007 het resultaat zijn van eigen kweek, ruiling en schenking is door de vrouw betwist, zodat op de man de bewijslast rust van het tegendeel. De man heeft daarvoor gespecificeerd bewijs aangeboden, zodat de rechtbank de man zal toelaten tot het leveren van het bewijs.
Eveneens valt niet uit te sluiten dat overgespaard inkomen, anders dan uitgaven die worden aangemerkt als huishoudelijke kosten, is aangewend voor de duiven die op de peildatum aanwezig waren, hetgeen de man eveneens dient te bewijzen.
Gelet op al het voorgaande zal de man in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen met alle middelen rechtens:
- dat ten aanzien van de duiven aanwezig op de datum van het huwelijk gedurende het verrekentijdvak geen kosten zijn voldaan uit overgespaard inkomen anders dan de kosten die zijn te beschouwen als huishoudelijke kosten;
- dat de duiven aanwezig op of omstreeks 24 april 2007 niet zijn aangeschaft met verrekenbaar inkomen;
- dat ten aanzien van de duiven op of omstreeks 24 april 2007 aanwezig gedurende het verrekentijdvak geen kosten zijn voldaan uit overgespaard inkomen anders dan de kosten die zijn te beschouwen als huishoudelijke kosten;
De rechtbank zal de verdere behandeling en beslissing aanhouden zoals hierna te melden.
De beslissing
laat de man toe door alle middelen rechtens, meer in het bijzonder door het horen van getuigen, tot het bewijs van de stellingen dat:
- ten aanzien van deze duiven aanwezig op de datum van het huwelijk gedurende het verrekentijdvak geen kosten zijn voldaan uit overgespaard inkomen anders dan de kosten die zijn te beschouwen als huishoudelijke kosten;
- de duiven aanwezig op of omstreeks 24 april 2007 niet zijn aangeschaft met verrekenbaar inkomen;
- ten aanzien van de duiven op of omstreeks 24 april 2007 aanwezig gedurende het verrekentijdvak geen kosten zijn voldaan uit overgespaard inkomen anders dan de kosten die zijn te beschouwen als huishoudelijke kosten;
beveelt dat, indien de man dit bewijs mede door het horen van getuigen wil leveren, hij de rechtbank daartoe uiterlijk 26 maart 2011 dient te informeren onder opgave van het aantal getuigen en onder opgave van de verhinderdata van alle partijen, waarna de rechtbank datum en tijdstip zal bepalen waarop het getuigenverhoor zal plaatsvinden;
wijst de man er op dat de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste 7 dagen voor de datum van verhoren aan de wederpartij en de griffier dienen te worden opgegeven;
beveelt de man dat indien hij het bewijs niet alleen door het horen van getuigen wil leveren maar ook op andere wijze, hij al de beschikbare bewijsmiddelen aan de rechtbank uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor bij de rechtbank dient in te dienen onder gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
beveelt de man dat indien hij bewijs uitsluitend op andere wijze dan het horen van getuigen wil leveren dat hij de bewijsmiddelen daartoe uiterlijk 08 april 2011 aan de rechtbank doet toekomen onder gelijktijdige toezending aan de wederpartij;
bepaalt dat de verdere behandeling en beslissing pro forma wordt aangehouden tot 15 april 2011 in afwachting van bericht van de man;
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Heijerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.