ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2707

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845285-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling door inconsistentie in verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak was aanhangig gemaakt na een aangifte van de aangever op 23 juni 2009, die stelde dat hij op 8 april 2009 in 's-Hertogenbosch door de verdachte met een mes was verwond. De rechtbank heeft tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data, de verklaringen van de aangever en getuigen zorgvuldig onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de aangever inconsistent was en niet voldoende steun vond in de verklaringen van de getuigen. De getuigenverklaringen verschilden op essentiële punten van de verklaring van de aangever, wat de geloofwaardigheid van de aangifte ondermijnde. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat de aangifte en de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs boden voor een veroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de dader was van de verwondingen aan de aangever. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845285-09
Datum uitspraak: 27 april 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te '[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2009, 14 december 2009, 3 november 2010, 12 november 2010 en
13 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 september 2009.
Aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 april 2009 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (in het lichaam) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover partijen uit zijn gegaan van de concept tenlastelegging van 5 oktober 2010 merkt de rechtbank op dat nimmer een wijziging tenlastelegging aan de orde is geweest, zodat uitgegaan dient te worden van de tekst van de tenlastelegging van de dagvaarding van 7 september 2009.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsoverweging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de aangifte en de nadere verklaringen van [slachtoffer], in samenhang bezien met de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 8 april 2009 met een mes heeft verwond. Gelet op de geringe verwonding en omdat het mes niet teruggevonden is, waardoor de grootte daarvan niet vastgesteld is kunnen worden, dient er volgens de officier van justitie vanuit te worden gegaan dat er geen kans is geweest dat verdachte [slachtoffer] dodelijk zou raken. De officier van justitie concludeert daarom tot vrijspraak van de onder 1 (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot doodslag. Wel is zij van mening dat het steken met een mes in de okselstreek, dus in de nabijheid van vitale organen, een aanmerkelijke kans in het leven roept dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Op grond hiervan acht de officier van justitie de onder 1 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van de getuigen niet overeenkomen met hetgeen aangever [slachtoffer] heeft verklaard. Voorts heeft hij erop gewezen dat verklaringen die aangever ten overstaan van de verbalisanten en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd niet consistent en innerlijk tegenstrijdig zijn. Volgens hem kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] met een mes of een scherp/puntig voorwerp heeft verwond. Voor zover de rechtbank dit wel wettig en overtuigend bewezen acht, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er gelet op de aard van de verwonding hooguit sprake is van een eenvoudige mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank
Op 23 juni 2009 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van een poging tot zware mishandeling gepleegd op 8 april 2009 tussen 22.30 uur en 23.30 uur in de Egbert Kortenaerstraat te 's-Hertogenbosch. Hij heeft daarover als volgt verklaard. Een jongen met wie hij een discussie had stond op dat moment tegenover hem. Hij zag niet dat die iets in zijn handen had. De jongen riep iets in het Berbers. Vertaald riep hij 'ik scheur je moeder open'. Direct daarna zag hij dat de jongen met zijn rechterhand om hem heen kwam en met zijn hand onder zijn linkerschouder terecht kwam. Hij gaf de jongen een duw, waarna die vervolgens wegrende. Hij voelde iets branderigs, waarna hij zag en constateerde dat zijn jas en trui kapot waren. Ook zag hij een snee onder zijn schouder. Omdat het maar een schrammetje was heeft hij zich niet eerder bij de politie gemeld. Hij kende de dader niet. Hij heeft niet van anderen gehoord wie de dader is.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring niet valt te rijmen met hetgeen aangever op 24 juni 2009 bij de politie heeft verklaard, namelijk dat hij direct na het incident heeft geroepen dat [bijnaam verdachte], waarmee verdachte wordt bedoeld, hem heeft gestoken en dat hij 100% zeker wist dat het [bijnaam verdachte] was. Verder acht de rechtbank het opmerkelijk dat aangever op 30 juni 2009 bij de politie heeft verklaard dat hij de dader herkent van een aan hem getoonde foto van verdachte, maar dat hij op 5 juli 2009 via een sms-bericht aan de verbalisant [verbalisant] laat weten dat hij de persoon kent die door de politie is opgepakt, namelijk [naam] (waarmee verdachte wordt bedoeld) en dat deze persoon niet de dader is.
Op 6 juli 2009 heeft aangever dit telefonisch aan de verbalisant [verbalisant] bevestigd, waarbij hij heeft opgemerkt dat de aangehouden persoon, die hij op foto heeft aangewezen, wel veel op de dader leek. Vervolgens heeft aangever op 5 februari 2010 bij de rechter-commissaris verklaard dat de persoon op de hem door de politie getoonde foto de dader is; dat hij op 8 april 2009 vaag wist dat de persoon die hem gestoken heeft [bijnaam verdachte] heette en dat hij dat van horen zeggen had.
De verklaringen van aangever over de persoon van de dader zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig inconsistent dat een eventuele bewezenverklaring daarop niet in belangrijke mate kan steunen. De rechtbank betrekt hierbij dat aangever eerst op 23 juni 2009 aangifte heeft gedaan terwijl het incident op 8 april 2009 heeft plaatsgevonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen de aangifte onvoldoende ondersteunen. Zo heeft de getuige [getuige 2] bij de politie verklaard dat verdachte een steekbeweging maakte in de richting van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] direct daarop met zijn linkervuist een slaande beweging maakte in de richting van verdachte. Dit komt niet overeen met hetgeen aangever [slachtoffer] zelf heeft verklaard. Bovendien past een steekbeweging niet bij de aard van de geconstateerde verwonding, namelijk een oppervlakkige snee. Aangezien de verklaring van [getuige 2] op essentiële onderdelen afwijkt van hetgeen aangever en de overige getuigen hebben verklaard, acht de rechtbank zijn verklaring dat verdachte de dader is niet overtuigend.
Ook de getuige [getuige 1] heeft bij de politie anders verklaard dan aangever [slachtoffer]. Volgens deze getuige kwam een jongen met een mes op [slachtoffer] aflopen en maakte deze jongen een stekende beweging. Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 5 februari 2010 komt [getuige 1] hierop terug door te verklaren dat hij geen mes heeft gezien, maar wel een glimmend voorwerp. Hij verklaart dat hij het gezicht van de dader niet heeft gezien. Getuige [getuige 6] heeft bij de politie verklaard dat hij de jongen, die riep 'ik steek je' of 'ik prik je' en die bovenop aangever sprong, niet goed heeft gezien en dat hij pas later heeft gehoord dat het [bijnaam verdachte], oftewel verdachte was. Ook heeft hij, anders dan aangever, verklaard dat hij deze jongen direct heeft weggetrokken. De overige gehoorde getuigen, onder wie [getuige 7], [getuige 4], [getuige 8], [getuige 9], [getuige 10] en [getuige 11], verklaren over een incident waarbij [slachtoffer] gewond is geraakt, maar zij hebben het incident zelf niet waargenomen. Zij hebben dus ook niet gezien wie de dader is.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer] heeft verwond. De verdachte behoort daarom vrijgesproken te worden van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. P.J. Appelhof, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek en mr. I.J.M. Weemers, griffiers,
en is uitgesproken op 27 april 2011.