ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2013

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845152-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarigen door pleegvader

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 21 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met minderjarigen die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De verdachte, geboren in 1946, was pleegvader van meerdere kinderen en werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 1], die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] in de periode van 28 augustus 2003 tot en met 1 januari 2007. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €750,00 te betalen aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten, waaronder seksueel binnendringen bij [slachtoffer 1] en andere minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers niet altijd betrouwbaar waren, maar dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de vertrouwenspositie van de verdachte als pleegvader.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845152-10
Datum uitspraak: 21 april 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juli 2010, 4 oktober 2010, 16 december 2010 en 7 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 juni 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 augustus
2003 tot en met 03 maart 2009 te Mill en/of Langenboom, gemeente Mill en Sint
Hubert en/of Wanrooij, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1], die toen
de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en)
heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
zijn vinger(s) en/of tong in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of
gehouden;
[artikel 244 Wetboek van Strafrecht]
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 04 maart 2009
tot en met 02 juli 2009 te Langenboom, gemeente Mill en Sint Hubert en/of
Wanrooij, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd
van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn vinger(s) en/of tong in de vagina van die
[slachtoffer 1] gebracht en/of gehouden;
[artikel 245 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september
2003 tot en met 02 juli 2009 te Mill en/of Langenboom, gemeente Mill en Sint
Hubert, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van twaalf jaren
nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die (telkens)
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende hij, verdachte, (telkens) zijn penis
ontbloot en/of deze (vervolgens) in het broekje van die [slachtoffer 2] gebracht en/of
zijn ontblote penis tegen de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of geduwd en/of
gehouden en/of (daarbij/vervolgens) op en neergaande bewegingen gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 244 jo 45 Wetboek van Strafrecht]
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 augustus
2003 tot en met 02 juli 2009 te Mill en/of Langenboom, gemeente Mill en Sint
Hubert en/of Wanrooij, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft
gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1997) en/of [slachtoffer 2] (geboren
op [geboortedatum] 2003) immers heeft hij (telkens) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan/bij/over de (al dan niet ontblote) billen en/of vagina en/of
borsten betast en/of heeft hij, verdachte, de vagina van die [slachtoffer 1]
gelikt en/of zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en/of die [slachtoffer 1] op haar lichaam gekust;
[artikel 249 Wetboek van Strafrecht]
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2008
tot en met 13 februari 2009 te Langenboom, gemeente Mill en Sint Hubert, in
elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of
opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] (geboren op
[geboortedatum] 1999) en/of [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum] 2000), immers heeft
hij (telkens) die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] over/bij/aan de (al dan niet
ontblote) billen en/of borsten en/of vagina betast/gewreven;
[artikel 249 Wetboek van Strafrecht]
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft de verdediging gepleit tot niet-ontvankelijkheid in de vervolging om de volgende redenen:
- de woordelijke uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer 1] door de schrijftolk bevat misslagen die naar hun aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim waardoor doelbewust, althans met grove veronachtzaming van de rechten van verdachte, inbreuk is gemaakt op verdachtes recht op een eerlijk proces;
- tijdens het voorlezen van het proces-verbaal van het derde verhoor van verdachte hebben verbalisanten opmerkingen van verdachte niet willen opnemen in het proces-verbaal en hebben zij de verbaliseringsplicht van artikel 152 WvSv geschonden.
Ten aanzien van het eerste verweer overweegt de rechtbank het volgende.
De schrijftolk heeft het verbatim verslag geschreven aan de hand van een geluidsopname van het studioverhoor. Op deze geluidsopname is [slachtoffer 1] soms slecht of niet te verstaan. Dat geldt ook voor passages waar [slachtoffer 1] een voorzetsel gebruikt bij het woord vagina. In enkele gevallen is wel goed te verstaan dat ze "in" de vagina zegt. De raadsman stelt zelf dat dit twee keer is te horen (pleitnota, p.19), de rechtbank heeft dit ook waargenomen bij een door de raadsman betwiste passage (p. 575, 11:31:15 ). Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat bij andere passages de schrijftolk "in heeft opgeschreven waar dit niet goed is te verstaan. Een enkele keer is dit gebeurd wanneer de verhoorder het woord "in" gebruikt als ze herhaalt wat [slachtoffer 1] heeft gezegd (p. 576, 11:31:55). Een aantal keren is echter ook zonder meer het woord "in"opgeschreven, waar dit niet goed is te verstaan. De rechtbank is van oordeel dat de schrijftolk in die laatste gevallen onzorgvuldig heeft gehandeld, te meer daar zij blijkbaar het voor verdachte meest belastende voorzetsel heeft ingevuld. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit echter niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Daartoe overweegt de rechtbank dat de schrijftolk alleen onzorgvuldig is geweest bij een aantal slecht verstaanbare passages. Daar waar [slachtoffer 1] duidelijk hoorbaar niet 'in', maar 'bij' of 'op' de vagina zegt, heeft de schrijftolk dit ook zo opgeschreven. Ook waar [slachtoffer 1] zegt dat ze het niet precies weet (b.v. de passages op p. 551), heeft de schrijftolk dit zo genoteerd. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat de schrijftolk welbewust woorden van [slachtoffer 1] heeft verdraaid en duidelijk hoorbare passages opzettelijk anders heeft opgeschreven dan zij waarnam. Er is derhalve geen sprake van een welbewuste en zo grove schending van de beginselen van behoorlijke procesorde, dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van het tweede verweer overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat bij het verbaliseren van het derde verhoor van verdachte op 1 april 2010 is gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafrecht. Hij is nadien nog meermalen gehoord, waaronder de volgende dag in aanwezigheid van zijn raadsman tijdens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris en op 15 april 2010 bij de politie. Hij had dus alle gelegenheid om daar te herhalen wat hij op 1 april heeft gezegd en wat toen niet is gerelateerd in een proces-verbaal.
Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat verdachte door de wijze waarop zijn verhoor van 1 april 2010 is geverbaliseerd in zijn verdedigingsbelangen is geschaad.
Op grond van de voorgaande overwegingen verwerpt de rechtbank de beide ontvankelijkheidsverweren. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van gronden voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Vaststaande feiten
Verdachte was in de ten laste gelegde periode voorzitter van [naam stichting]. Deze stichting bood hulp aan kinderen in het kader van crisisopvang en overbruggingszorg. De stichting was geen erkende jeugdzorgaanbieder in de zin van de Wet op de Jeugdzorg. De kinderen werden opgevangen in de woning van verdachte, van 2001 tot december 2006 in Mill, daarna in Langenboom. Er was capaciteit voor ongeveer 15 kinderen. Zij werden geplaatst op verzoek van onder meer Bureau Jeugdzorg en Stichting Nidos. De werkzaamheden werden verricht door verdachte, zijn echtgenote en zijn dochter. Verdachte en zijn echtgenote hadden geen sociaal-pedagogische opleiding, hun dochter wel. Geregeld volgden MBO-SPW studenten hun stage bij de stichting.1
De tenlastelegging heeft betrekking op vijf kinderen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] werden op 28 augustus 2003 geplaatst in Mill, hun halfzusje [slachtoffer 2] op 2 september 2003.2 [slachtoffer 1] is geboren op [geboortedatum] 1997, [slachtoffer 5] in 2000 en [slachtoffer 2] in 2003.3 In 2006 kreeg de echtgenote van verdachte de voogdij over de drie kinderen. In april 2008 werden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] geplaatst in Langenboom. In februari 2009 werden zij van daaruit geplaatst in een pleeggezin. [slachtoffer 3] is geboren in 1999, [slachtoffer 4] in 2000.
In haar rapport van juni 2009 heeft de Inspectie Jeugdzorg gerapporteerd dat de stichting onvoldoende deskundigheid in huis had om zorg van voldoende kwaliteit te leveren aan kinderen met een complexe problematiek. Naar aanleiding van klachten van stagiaires heeft de Raad voor de Kinderbescherming in 2009 een kritisch rapport uitgebracht over de stichting. Er zou sprake zijn van fysieke mishandeling, het onder druk zetten van de kinderen en onverantwoorde medicatieverstrekking.4 Bij beschikking van 27 augustus 2009 heeft de rechtbank de echtgenote van verdachte van de voogdij over [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] ontzet.5 De voogdij is overgenomen door een medewerker van Bureau Jeugdzorg, [medewerker jeugdzorg].
Op 2 juli 2009 zijn [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] uit huis geplaatst en in pleeggezinnen opgenomen. De nieuwe pleegouders hebben melding gemaakt van signalen van seksueel misbruik door verdachte en van mishandeling door diens echtgenote. Dit is voor de Raad van de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg aanleiding geweest aangifte te doen van seksueel misbruik en mishandeling.6 Verdachte is met zijn echtgenote op 30 maart 2010 aangehouden.
1. Feit 1 seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] onder 12 jaar en tussen 12 en 16 jaar.
1.1. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring en hij heeft zich gebaseerd op - kort gezegd - de verklaring van de nieuwe pleegmoeder [getuige 1] aan wie [slachtoffer 1] verteld heeft door verdachte misbruikt te zijn, het studioverhoor van [slachtoffer 1] dat de officier van justitie betrouwbaar acht en de gedeeltelijk bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie heeft daarnaast gewezen op de omstandigheid dat de Hoge Raad minder belang hecht aan de technisch-anatomische uitleg van het begrip binnendringen maar meer aan de strekking van de zedenbepalingen, namelijk het beschermen van de seksuele integriteit. De officier van justitie acht het met een vinger ronddraaien op de vagina volgens deze uitleg binnendringen.
1.2. Standpunt verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat de verklaring (studioverhoor) van [slachtoffer 1] niet betrouwbaar is te achten en dat verdachte het binnendringen stellig heeft ontkend. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1].
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het betasten van de vagina volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad niet te kwalificeren is als binnendringen.
1.3 Oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen bij de bespreking van het eerste ontvankelijkheidsverweer heeft [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor enkele keren verklaard dat verdachte met zijn vingers in haar vagina is geweest. De vraag is of deze verklaringen kunnen dienen als bewijs voor het ten laste gelegde seksueel binnendringen.
De rechtbank stelt daarbij voorop, dat haar niet is gebleken dat de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor in zijn geheel als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. De rechtbank onderschrijft de conclusie van deskundige Bullens op dit punt. In zijn rapport van 17 november 2010 concludeert hij over de studioverhoren van alle 4 kinderen die zijn gehoord: "Er is een flink aantal elementen binnen de verklaringen van de kinderen die maken dat in ieder geval delen van hun verklaringen betrouwbaar zijn te achten" (p. 57 van het rapport van Bullens).
Juist ten aanzien van [slachtoffer 1]'s verklaring over het seksueel binnendringen is er echter naar het oordeel van de rechtbank reden voor twijfel aan de betrouwbaarheid ervan.
Allereerst wijst de rechtbank erop dat [slachtoffer 1] niet duidelijk en consistent heeft verklaard om welke seksuele handelingen van verdachte het zou gaan.
Op de vraag van de verhoorder wat verdachte deed bij haar vagina antwoordt ze: "Ja, heb ik niet echt opgelet of zo, maar had-ie overal aan zitten likken daar en zo en kietelen weet ik veel wat hij daar allemaal aan ging doen. (...) Die gaat dan in mijn vagina, gaat ie allemaal dingen doen enzo. Wat weet ik ook niet precies" (p. 551). En op de vraag hoe ze weet dat hij met zijn tong in haar vagina gaat, antwoordt ze: "Ja, weet ik eigenlijk niet. Maar dat denk ik dan gewoon omdat hij dan rond gaat en dan denk ik dat hij er ook wel in gaat" (p. 552). Een aantal keren spreekt zij ook over handelingen van verdachte "bij mijn vagina" (p. 559, p. 564, p. 569 en p. 580). En als de verhoorder vraagt of het in, op of aan haar vagina is, antwoordt [slachtoffer 1]: "Erop meer" (p. 577).
Ten tweede wijst de rechtbank op hetgeen deskundige in dit verband heeft gesteld in zijn rapport van 17 november 2010. Volgens Bullens (p. 58) is "het grootste probleem voor de betrouwbaarheid van de verklaringen in deze zaak de mate van waargenomen ruis". Onder ruis verstaat hij het verschil tussen werkelijke en niet werkelijke feiten. In dat verband wijst hij ook op de periode die ligt tussen de eerste onthulling door [slachtoffer 1] van misbruik in het pleeggezin en de datum van het studioverhoor, in haar geval een periode van 3 maanden. In die periode heeft zij met volwassenen en andere bij [naam stichting] geplaatste meisjes ook gesproken over misbruik, zoals [slachtoffer 1] zelf heeft verklaard in het studioverhoor (p. 568 en 569).
Deskundige Bullens is in zijn rapport van 17 november 2010 ook nader ingegaan op de verklaringen van [slachtoffer 1] over seksueel binnendringen. Hij merkt daarover het volgende op: "[slachtoffer 1] kan niet duidelijk aangeven of verdachte wel of niet met zijn vingers of tong in haar vagina is geweest. (...) Uit onderzoek (...) blijkt dat zowel kinderen als volwassenen vaak slecht kunnen rapporteren over in hoeverre penetratie heeft plaatsgevonden. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van pijn (11:44), maar dat wil niet direct zeggen dat er daarom sprake is geweest van penetratie. Andersom geldt echter: dat [slachtoffer 1] heeft aangegeven het niet zeker te weten, wil niet zeggen dat verdachte niet met zijn vinger in haar vagina kan zijn geweest. Maar haar verklaring hierover is niet betrouwbaar te noemen" (p. 33). De rechtbank ziet geen gronden om deze bevindingen van de deskundige in twijfel te trekken.
Op grond van de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] over het seksueel binnendringen niet voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen dienen. Daaraan doet niet af dat [getuige 1], haar pleegmoeder na de uithuisplaatsing uit de woning van [naam stichting], heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar heeft verteld over het seksueel misbruik. Dan gaat het immers nog steeds over wat [slachtoffer 1] zelf heeft verklaard.
Ook de verklaring van verdachte kan niet dienen als bewijs, omdat hij steeds stellig heeft ontkend dat hij met zijn vingers of tong in de vagina van [slachtoffer 1] is geweest.
Er is, concluderend, naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende wettig bewijs voor het onder feit 1 ten laste gelegde. De rechtbank zal dus verdachte hiervan vrijspreken.
2. Feit 2 poging seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] onder 12 jaar.
2.1. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring en hij heeft zich gebaseerd op - kort gezegd - het studioverhoor van [slachtoffer 2] die hij betrouwbaar acht, de verklaringen van de latere pleegmoeders [getuige 2] en [getuige 3] en stagaire [getuige 4] aan wie [slachtoffer 2] ontboezemingen heeft gedaan.
2.2. Standpunt verdediging
Namens verdachte is vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft de betrouwbaarheid van het studioverhoor van [slachtoffer 2] betwist.
2.3. Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft in haar studioverhoor verklaard dat verdachte, kort gezegd, de ten laste gelegde seksuele handelingen heeft verricht. Ten aanzien van de vraag of haar verklaring als betrouwbaar kan worden aangemerkt, verwijst de rechtbank allereerst naar de overwegingen hierover bij het studioverhoor van [slachtoffer 1] (feit 1), waaronder met name de bevindingen van deskundige Bullens. Met Bullens concludeert de rechtbank dat in ieder geval delen van de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn te achten, maar dat met name de mogelijkheid van ruis het grootste probleem voor de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] is. Dit laatste temeer, omdat er een periode van ongeveer 5 maanden zit tussen haar eerste spontane onthulling van seksueel misbruik en het studioverhoor. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter, mede gelet op de bevindingen van deskundige Bullens inzake [slachtoffer 2] (p. 57), onvoldoende aanwijzingen dat [slachtoffer 2] niet naar waarheid heeft verklaard over het seksueel misbruik van verdachte.
Ervan uitgaande dat verklaring van [slachtoffer 2] voldoende betrouwbaar is om tot het bewijs te dienen, dan dient er steunbewijs voor die verklaring te zijn om tot bewezenverklaring te kunnen komen. De belastende getuigenverklaringen van [getuige 4], [getuige 2], [medewerker jeugdzorg] en [getuige 4] gaan over wat [slachtoffer 2] zelf hen heeft verteld. In feite gaat het dan nog steeds om dezelfde bron van informatie, [slachtoffer 2] zelf. De overige getuigenverklaringen, van de stagiaires [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7] en van de vrouw en dochter van verdachte, zijn niet belastend voor verdachte. Verdachte zelf ontkent ontucht met [slachtoffer 2] te hebben gepleegd.
Al met al vindt de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dat verband op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad over de 'één getuige is geen getuige'- regel uit het bewijsrecht (Hoge Raad 26 januari 2010, LJN BK2094 en Hoge Raad 13 juli 2010, LJN: BM2452).
3. Feit 3 ontucht plegen met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
3.1. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verwijst voor de bewijsvoering naar zijn opmerkingen onder 1.1 en 2.1. Volgens de officier van justitie gaat het om dezelfde ontuchtige handelingen met een ander juridisch etiket en is sprake van eendaadse samenloop.
3.2. Standpunt verdediging
Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de raadsman verwezen naar hetgeen hij onder 2.2. heeft aangevoerd.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij acht de verklaring van [slachtoffer 1] in het studioverhoor onbetrouwbaar. Ook de deels bekennende verklaring van verdachte dient van het bewijs te worden uitgesloten. De raadsman doelt daarbij op het verhoor van 1 april 2010, waar verdachte voor het eerst een bekennende verklaring aflegt. De raadsman stelt zich - onder verwijzing naar het rapport van deskundige Israëls - op het standpunt dat de tijdens dat verhoor op verdachte uitgeoefende druk onrechtmatig was. Bovendien is deze verklaring niet betrouwbaar, omdat verdachte tijdens dat verhoor een te lage suikerspiegel had en daardoor mogelijk in een verwarde toestand was.
Bij gebrek aan wettig bewijs dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 3.
3.3 Oordeel van de rechtbank met betrekking tot [slachtoffer 1]
3.3.1. De deels bekennende verklaring van verdachte.
Deskundige Israëls heeft de mogelijkheid onderzocht dat de deels bekennende verklaring vals zou zijn. In zijn rapport van 30 november 2011 heeft hij geconcludeerd dat er geen reden is de bekentenis als vals aan te merken. "De bekentenis past binnen geen van de drie soorten valse bekentenissen die in de literatuur bekend zijn", aldus Israëls (p. 5 van diens rapport). Wel is er volgens hem sprake geweest van "aanzienlijke druk" op verdachte tijdens het verhoor waarin hij heeft bekend. "Ik kan niet zonder meer uitsluiten dat sommige onschuldige verdachten hieronder zouden bezwijken. (...) Het is duidelijk dat hij alleen heeft bekend omdat hij niet langer bestand was tegen de krachtige en langdurige aandrang van de verhoorders. Onder iets andere condities zou hij misschien wel in staat zijn geweest zijn mond te houden," aldus Israëls (p. 6-7). De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusie van Israëls dat de druk tijdens het verhoor aanzienlijk was. Aanzienlijke druk waaronder verdachten 'bezwijken' die anders zouden zwijgen of ontkennen, is op zich echter nog geen ontoelaatbare druk. Van ontoelaatbare en daarmee onrechtmatige druk is de rechtbank echter niet gebleken. De deskundige Israëls geeft voorts aan dat het kenmerkend is voor een afgedwongen valse bekentenis dat deze wordt ingetrokken zodra de druk is weggevallen.
De rechtbank constateert dat verdachte meermalen de gelegenheid heeft gehad zijn bekennende verklaring in te trekken. De dag na het bewuste verhoor werd hij in aanwezigheid van zijn raadsman voorgeleid bij de rechter-commissaris. Daar heeft hij in detail zijn bekennende verklaring herhaald. Bij zijn politieverhoor op 15 april 2010 (p. 225) heeft hij verklaard dat hij bij zijn eerdere verklaringen blijft. In het kader van de Pro Justitia Rapportage heeft verdachte in zijn gesprek met de psycholoog nog eens in detail zijn bekennende verklaring herhaald. Als verdachte al op 1 april 2010 onder druk een valse bekentenis had afgelegd of verward zou zijn geweest door een te lage suikerspiegel en daarom niet naar waarheid zou hebben verklaard, dan was hij wel nadien op die verklaring teruggekomen. Omdat hij meermalen zijn bekennende verklaring heeft herhaald, ziet de rechtbank geen grond voor twijfel aan de betrouwbaarheid van die verklaring. De rechtbank verwerpt dan ook het betrouwbaarheidsverweer.
3.3.2. De belastende verklaring van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens haar studioverhoor verwijst de rechtbank allereerst naar hetgeen zij hierover heeft overwogen onder 1.3. Met deskundige Bullens concludeert de rechtbank dat het "niet mogelijk [is] een eenduidige uitspraak te doen over de betrouwbaarheid van de verklaringen", maar dat "in ieder geval delen van hun verklaringen betrouwbaar zijn te achten" (p. 57). Op grond van die conclusie acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] op z'n minst betrouwbaar voor zover zij worden bevestigd door de deels bekennende verklaring van verdachte zelf.
3.3.3. Bewijsmiddelen.
Tijdens het studioverhoor van 18 februari 2010 heeft [slachtoffer 1] onder meer het volgende verklaard:
De gezinsmoeder ging een keer 's avonds bingoën. En toen ben ik naar beneden gelopen voor een snoepje en toen zei die: "trek je broek eens uit" (...) Omdat ik alles wil zien. Toen begon het eigenlijk. Toen deed hij het bijna elke avond. De laatste keer was een keer op de camping op de Wanroyse Bergen.7
Toen zei die van: "Ja doe maar weer uit". Toen heeft hij me mee naar de kamer genomen, toen was het weer zover.8
[verdachte], de gezinsvader, komt dan naar mij toe.9
Dan moet ik op de bank gaan liggen en dan gaat hij overal aan zitten. Ging hij overal aan likken, aan zitten en zo.10
Met zijn vinger overal aan zitten.11
(Vraag: Hoeveel keer is er iets gebeurd met die gezinsvader en jou?)
Iets meer als 10 keer. Toen ik ongeveer 8 jaar was. Het was begonnen in het oude huis in Mill. En de laatste keer was op de camping op de Wanroyse Bergen. In Langenboom is niets gebeurd.12
In Mill een stuk of 7 keer.13
Verdachte heeft bij de politie het volgende verklaard14:
Met [slachtoffer 1] heb ik een soort liefdesrelatie gehad. Ik heb haar nooit misbruikt of gepenetreerd. Ik heb haar misschien gestreeld, betast. (p. 209) De laatste jaren in Langenboom is er niets meer gebeurd. Het is misschien 1 of 2 keer gebeurd. En misschien ook een keer op de stichting in 2004. (p. 210) Ik heb haar gestreeld. Ik heb haar aangeraakt. Toen het verder ging raakte ik in opwinding. (p. 211) We vrijden een beetje. Ik bedoel hiermee een kus op haar wangen, strelen. Ze had toen de leeftijd van 6 of 7. Ik ben niet binnengedrongen. (p. 212) Ik heb haar op tafel gelegd. Heb over haar heen gehangen. Heb haar op de wangen gekust of zo. Het is niet dat ik dat kind alle kleren heb uitgetrokken. Ik heb niet op haar vagina gekust. Ik denk dat ik misschien haar vagina heb aangeraakt. Niet met mijn vingers naar binnen ben gegaan. (p. 213) Ik denk dat het strelen een paar minuten was. Ze heeft mijn penis toen niet gezien. Ik had misschien wel een erectie. Het kan zijn dat ik met mijn erectie bewegingen tegen haar lichaam heb gemaakt. Ik denk het wel. (p. 214)
Op de camping (camping Helden-Panningen) in 2004 is zo'n beetje hetzelfde gebeurd. [slachtoffer 1] lag op bed. (p. 215) Gewoon liefkozingen. Strelen. (p. 216) Toen heb ik wel haar vagina aangeraakt. Maar ik ben niet met mijn vinger in de vagina geweest. Ik voelde haar op de kleding. Het kan zijn dat ik in haar pyjamabroekje, haar onderbroekje, ben gegaan. Ik heb mijn excuses aangeboden en er met [slachtoffer 1] over gepraat. Ik heb later gezegd: als papa iets doet wat niet kan, dan zeg je papa stop. Dan doe ik dat niet. In Langenboom is er nooit meer wat gebeurd. (p. 217) We waren op de camping en toen ik begon zei ze dat ze dat niet wilde. Nou en toen heb ik het niet gedaan.
Ik denk dat ik in Mill toen in mijn broek een zaadlozing heb gehad. Op dat punt had ik misschien een zwak voor [slachtoffer 1]. (p. 218) Ik heb met [slachtoffer 1] wel gesproken over het naar de gevangenis gaan. (p. 221)
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris op 2 april 2010 verklaard dat hij [slachtoffer 1] twee keer heeft gestreeld bij de vagina. Hij meent dat dit in 2005 was, een keer op de camping in Helden Panningen en een keer bij de oude stichting in Mill. De eerste keer zegt hij haar op tafel te hebben gelegd en met zijn hand in haar broekje te zijn gegaan. Hi weet niet of hij dit gedaan heeft uit seksuele opwinding. Hij weet dat hij fout is geweest. Hij denkt een erectie te hebben gehad. Het was in eerste instantie om haar te liefkozen, maar toen is het verder gegaan.15
[getuige 1] heeft verklaard16:
[slachtoffer 1] is door Jeugdzorg bij ons geplaatst van 7 september 2009 tot 25 november 2009. [slachtoffer 1] vertelde dat ze mishandeld en verwaarloosd was door de [verdachte] en [medeverdachte]. Ze zei: "Ik ben door mijn gezinshuisvader misbruikt". [slachtoffer 1] vertelde verder: "mijn moeder ging dan weg, naar een bingo-avond en dan kwam [verdachte] naar haar slaapkamer toe en lokte haar met snoep en dan moest ze mee naar de woonkamer of het kantoor. En dan werd ze seksueel misbruikt". Ze zei: "het ging maar door".
[slachtoffer 1] vertelde later in een gesprek met de voogd dat [verdachte] haar betastte op plekken waar ze dat niet wilde. Over het betasten zei ze dat [verdachte] achter haar zat en dan dingen deed. Ze mocht er niet over praten, omdat hij anders naar de gevangenis zou gaan. Dit gesprek vond plaats in november 2009, aldus [getuige 1].
3.3.4. Conclusie.
Op grond van de hierboven weergegeven bekennende verklaring van verdachte, de verklaring
[slachtoffer 1] en van [getuige 1] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
verdachte twee maal de vagina van [slachtoffer 1] heeft betast. De rechtbank merkt daarbij op dat zij bovengenoemde verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] voor het bewijs heeft gebruikt voor zover deze steun vinden in de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank het volgende. [slachtoffer 1] heeft zelf verklaard dat het is gebeurd toen ze ongeveer 8 jaar was. Gelet op haar geboortejaar (1997) moet dat dan omstreeks het jaar 2005 zijn geweest. Ze heeft ook verklaard dat er in Langenboom niets is gebeurd. [naam stichting] is eind december 2006 verhuisd van Mill naar Langenboom. Verdachte heeft bekend dat hij de ontuchtige handelingen heeft gepleegd in 2004 of 2005. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de ontucht is gepleegd op tijdstippen in de periode van 28 augustus 2003 (de dag dat [slachtoffer 1] in Mill is geplaatst) tot
1 januari 2007.
3.4. Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot [slachtoffer 2].
De rechtbank herhaalt hier haar overwegingen als weergegeven onder 2.3. en spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feit 3 met betrekking tot [slachtoffer 2] is ten laste gelegd.
4. Feit 4 ontucht plegen met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3].
4.1. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht in de weging van de verklaringen de studioverhoren van beide meisjes te licht en heeft daarbij gelet op hetgeen professor Bullens heeft gerapporteerd. Daarmee is volgens de officier van justitie niet gezegd dat zij niet de waarheid hebben gesproken, maar volgens hem is de betrekkelijk hoge drempel van het strafrechtelijk oordeel 'wettig en overtuigend bewezen' niet gehaald.
4.2. Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit tot vrijspraak.
4.3 Oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de feiten onder 4 niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven onder 3.3.3. uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
3.
op tijdstippen in de periode van 28 augustus 2003 tot en met 01 januari 2007
in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde
minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1997), immers heeft hij
telkens die [slachtoffer 1] aan/bij/over de ontblote vagina betast en heeft hij,
verdachte, [slachtoffer 1] op haar lichaam gekust.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 de oplegging van een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onthoudt van alle activiteiten die te maken hebben met het opvangen, verzorgen, begeleiden, onderdak bieden en trainen van minderjarigen, niet zijnde de kleinkinderen van verdachte, gedurende de proeftijd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie toewijzing tot een bedrag van € 10.000,- gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie toewijzing tot een bedrag van € 10.000,- gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie afwijzingen van hun vorderingen gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank niet tot vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten komen dan heeft de verdediging verzocht om oplegging van een straf gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf en/of taakstraf. De door de raadsman geconstateerde vormverzuimen dienen te worden gecompenseerd met strafvermindering, voor zover ze al niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsman heeft voorts gewezen op de gevolgen van de strafzaken tegen verdachte en zijn echtgenote en de uithuisplaatsingen van de kinderen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het onder 3 bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, als mede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien zij verdachte vrij spreekt van het onder feit 1, feit 2, feit 3 ten aanzien van [slachtoffer 2] en feit 4 tenlastegelegde.
Verdachte is van 28 augustus 2003 tot 2 juli 2009 pleegvader geweest van [slachtoffer 1], een kwetsbaar kind dat als 6-jarig meisje in het gezin van verdachte is gekomen omdat haar moeder niet voor haar kon zorgen, zoals verdachte dat zelf heeft verklaard.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen ontuchtig bejegend toen zij ongeveer 8 jaar was. Zij bevond zich in een afhankelijke positie ten opzichte van verdachte en was weinig weerbaar. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het in hem als pleegvader gestelde vertrouwen. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het meisje ernstig aangetast en het is algemeen bekend dat dergelijke ontuchtige gedragingen gedurende lange tijd ernstige schade toe kunnen brengen aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden als hierna in de beslissing aangegeven. Zij beoogt daarmee om een gevaar voor herhaling in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Om die reden zal de rechtbank de proeftijd ook bepalen op een periode van vijf jaar.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte zich voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot strafvermindering af. De rechtbank legt dit verzoek uit als een verzoek ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en neemt aan dat de raadsman daarbij doelt op de onjuiste weergave van het studioverhoor van [slachtoffer 1] in het verbatim verslag daarvan. Artikel 359a Sv heeft betrekking op onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de - ook door de rechtbank geconstateerde - onjuistheden in het verbatim verslag echter geen vormverzuimen welke onherstelbaar waren. Dat blijkt reeds uit het feit dat enkele zedenrechercheurs op verzoek van de verdediging de dvd-opnames van het verhoor hebben beluisterd en bij proces-verbaal van 17 augustus 2010 hebben aangegeven waar volgens hen het verbatim verslag het verhoor onjuist weergeeft. Bovendien heeft de rechtbank door feitelijke waarneming zelf ook kunnen vaststellen, waar het verbatim verslag naar haar oordeel onjuistheden bevatte.
Het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit 3toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Dit bedrag ligt aanzienlijk lager dan de gevorderde € 14.500,00 omdat de rechtbank vrijspreekt van feit 1.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, voor zover deze het bedrag van € 750,00 te boven gaat. Niet alleen zou de rechtbank zich moeten verdiepen in de aard van de schade (posttraumatische stressstoornis en hechtingsstoornis), maar zij zou ook de vraag moeten beantwoorden of deze schade een gevolg is van de onrechtmatige gedraging. Het beantwoorden van deze onderzoeksvragen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De benadeelde partij kan de vordering voor het meer gevorderde slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking hebben.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
Compensatie van kosten.
De rechtbank zal de kosten van de benadeelde partijen en verdachte compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 249.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 3:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen
gepleegd;
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 9 maanden, niet zal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond
dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 5 (vijf) jaren aan
een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen
van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of
meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna
te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte zich gedurende de proeftijd onthoudt van alle activiteiten die te
maken hebben met het opvangen, verzorgen, begeleiden, onderdak bieden en
trainen van minderjarigen, niet zijnde de kleinkinderen van verdachte.
T.a.v. feit 3:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 750,00
(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 15 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 750,00 immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te weten EUR 750,00 immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3].
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 4 oktober 2010 reeds
geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. van Dellen, voorzitter,
mr. P.P.M. Rousseau en mr. S.J.O. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 21 april 2011.
1 Rapport van de Inspectie Jeugdzorg, juni 2009, eind proces-verbaal, p. 363-379. Daar waar in tekst enkel wordt verwezen naar een paginanummer, wordt gedoeld op een pagina uit het eind proces-verbaal
2 Aangifte Raad voor de Kinderbescherming, 3 december 2009, p. 490.
3 Geboorte-aktes van de 5 kinderen, p. 96-100.
4 Rapportage Raadsonderzoek civiele zaken, d.d. 11 augustus 2009, p. 36-66.
5 Beschikking rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 27 augustus 2009, p. 86-93.
6 Aangifte [slachtoffer 1] p. 490, aangifte [slachtoffer 2] p. 381, aangifte [slachtoffer 5] p. 592, alle drie d.d. 3 december 2009 door de Raad voor de Kinderbescherming; aangifte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] d.d. 26 februari 2009 door hun gezinsvoogd vanuit Bureau Jeugdzorg, p. 318.
7 Verklaring [slachtoffer 1], studioverhoor 18 februari 2010, p. 545.
8 Verklaring [slachtoffer 1], studioverhoor 18 februari 2010, p. 546.
9 Verklaring [slachtoffer 1], studioverhoor 18 februari 2010, p. 547.
10 Verklaring [slachtoffer 1], studioverhoor 18 februari 2010, p. 548.
11 Verklaring [slachtoffer 1], studioverhoor 18 februari 2010, p. 549.
12 Verklaring [slachtoffer 1], studioverhoor 18 februari 2010, p. 573.
13 Verklaring [slachtoffer 1], studioverhoor 18 februari 2010, p. 574.
14 Verklaring van verdachte, p. 183-223.
15 Verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 april 2010.
16 Verklaring van [getuige 1] 6 januari 2010, p. 503 ev.
17
Parketnummer: 01/845152-10
[verdachte]