ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ1680

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
690118
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter bij publiekrechtelijke vorderingen en de mogelijkheid tot inning via privaatrechtelijke weg

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 april 2011, staat de bevoegdheid van de burgerlijke rechter centraal in het kader van een publiekrechtelijke vordering. De eiseres, een zelfstandig bestuursorgaan, heeft een controle uitgevoerd bij de gedaagde en vordert betaling van controlekosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen civielrechtelijke grondslag is voor de opgelegde heffing, aangezien deze een eenzijdig opgelegde heffing betreft zonder wettelijke basis. De gedaagde en de gevoegde partij, een beroepsorganisatie, voeren aan dat de controlekosten niet doorberekend mogen worden aan de burger en dat er geen overeenkomst is die de betalingsverplichting rechtvaardigt.

De kantonrechter oordeelt dat de eiseres, op basis van de Landbouwkwaliteitswet, gerechtigd is om haar vordering via de civielrechtelijke weg te innen. De rechter stelt vast dat de eiseres een formeelwettelijke grondslag heeft voor het in rekening brengen van de controlekosten en dat de hoogte van het bedrag niet buitenproportioneel is. De kantonrechter wijst de vordering van de gedaagde af en veroordeelt hem tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor publiekrechtelijke organen om hun vorderingen civielrechtelijk te innen, mits er een wettelijke basis voorhanden is.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de bevoegdheid van de burgerlijke rechter in het kader van publiekrechtelijke vorderingen verduidelijkt en de voorwaarden waaronder controlekosten door een bestuursorgaan in rekening kunnen worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie Eindhoven
In de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
gemachtigden: gerechtsdeurwaarders A.J. Scherpenzeel, J. Hubers en H.J.M. van der
Manden,
t e g e n :
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.W.O. Croockewit,
met als gevoegde partij
[gevoegde partij],
gevestigd te [plaats],
gemachtigde: mr. J.W.O. Croockewit,
hierna verder te noemen: [eiseres], [gedaagde] en [gevoegde partij].
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
a.de inleidende dagvaarding,
b.de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie
c.de incidentele conclusie tot voeging
d.de conclusie van antwoord in het incident tot voeging
e.de akte uitlating in het incident tot voeging
f.het incidentele tussenvonnis van 26 augustus 2010
g.de conclusie van antwoord na incident tot voeging van [gevoegde partij]
h.de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie
i.de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
j.de conclusie van dupliek in reconventie.
De inhoud van deze stukken, met inbegrip van de daarbij overgelegde bescheiden, wordt als hier ingevoegd beschouwd.
2. Het geschil
In conventie:
2.1. [eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen tot betaling van € 111,41, vermeerderd met rente en kosten.
2.2. Zij legt daaraan het volgende ten grondslag:
[eiseres] is een zelfstandig bestuursorgaan als bedoeld in de Kaderwet ZBO. Zij is in het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 aangewezen als inspectiedienst die belast is met het toezicht op de naleving van de EU-Handelsnormenverordeningen voor eieren. Op basis van die verordeningen moeten controles worden uitgevoerd bij alle marktdeelnemers, waaronder de detailhandel. De Landbouwkwaliteitswet geeft [eiseres] de bevoegdheid de kosten van de controle bij de gecontroleerde marktdeelnemer in rekening te brengen.
[eiseres] heeft op 23 juni 2009 een controle uitgevoerd bij [gedaagde] en de kosten daarvan ad € 65,00 gefactureerd. [gedaagde] moet dat bedrag betalen.
Daarnaast moet [gedaagde] de kosten vergoeden die [eiseres] heeft gemaakt bij haar pogingen om [gedaagde] buiten rechte tot betaling te bewegen en die op € 44,03 worden begroot. En tot slot is [gedaagde] wegens verzuim de wettelijke rente verschuldigd, die tot aan de dagvaarding
€ 2,38 bedraagt.
2.3. [gedaagde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het een eenzijdig opgelegde heffing betreft zonder civielrechtelijke grondslag en dat de kantonrechter [eiseres] gelet op het publiekrechtelijke karakter van het geschil niet-ontvankelijk moet verklaren.
Voorts stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan het vereiste dat dergelijke heffingen niet kunnen worden opgelegd dan uit kracht van formele wetgeving. Er is geen wettelijke grondslag voor het opleggen van de heffing.
Daarnaast is er, aldus [gedaagde], sprake van een buitenproportionele stijging van de tarieven die niet in verhouding staat tot de inspanningen voor het toezicht; het controletarief is ruim verdubbeld.
2.4. [gevoegde partij ] heeft het navolgende naar voren gebracht:
[gevoegde partij ] behartigt als beroepsorganisatie van de zelfstandige levensmiddelendetaillist een gezamenlijk belang van haar leden, die met identieke controles en heffingen als [gedaagde] worden geconfronteerd.
In de Europese regelgeving ontbreekt een regeling over de controlekosten en de mogelijkheid die door te berekenen. Er is geen overeenkomst die aan een betalingsverplichting ten grondslag ligt. Artikel 11 van de Landbouwkwaliteitswet vormt geen grondslag voor het in rekening brengen van de onderhavige controlekosten omdat iedere concretisering omtrent het feit waarvoor geheven wordt en de methodiek van de heffing en het te hanteren tarief ontbreekt.
Daar komt bij dat preventieve handhaving door de overheid in beginsel niet aan de burger wordt doorberekend, op grond van het rapport Maat houden.
In reconventie:
2.5. In reconventie vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat [eiseres] ten onrechte betaling van een bijdrage "controlekosten LBK 2007" verschuldigd stelt en over te gaan tot inning van die betaling door incasso c.q. dagvaarding voor uw kantonrechter. [gedaagde] vraagt te dien aanzien een verklaring voor recht. Dit alles met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
2.6. Hij legt daaraan ten grondslag hetgeen hij als verweer tegen de conventionele vordering heeft gevoerd. Daaraan voegt hij nog toe dat er geen sprake is van een risico in de schakel detailhandel omdat de eieren reeds bij de leverancier worden opgeslagen en verpakt. Bij de distributiecentra en detailhandel worden zij niet herverpakt of opnieuw gelabeld. Daarom is een controle bij de detailhandel niet nuttig of noodzakelijk. De hoogte van het bedrag en de frequentie van de controles bij de supermarkt houdt kennelijk verband met het verrekenen van eerdere verliezen in de begroting van [eiseres].
2.7 [gevoegde partij ] heeft zich wat de vordering in reconventie betreft aangesloten bij het standpunt van [gedaagde].
2.8 [eiseres] heeft in reconventie het volgende aangevoerd:
Het staat een lidstaat vrij om de kosten van het toezicht door te berekenen. Er is geen sprake van een belastingheffing; [eiseres] verricht een prestatie en brengt de kosten daarvoor aan de onderneming in rekening. Dit gebeurt al zo sinds 1988, al werden de kosten tot 28 september 2007 alleen in rekening gebracht bij aangesloten producenten en bij pakstationhouders. Op grond van de Europese verordening moet bij elke groep van marktdeelnemers, dus ook bij de retail, gecontroleerd worden. Het bepalen van de controlefrequentie behoort tot het domein van [eiseres] en de tarieven voor de controles worden berekend op basis van de jaarlijks gemaakte begroting die integraal ter toetsing en goedkeuring aan de minister wordt gezonden. Het rapport Maat houden is verouderd en niet meer als zodanig van toepassing.
2.9. Op hetgeen partijen verder in conventie en in reconventie hebben aangevoerd wordt, voorzover van belang, onder de beoordeling ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Alvorens inhoudelijk op de zaak in te kunnen gaan, dient de kantonrechter ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is in de onderhavige zaak te beslissen. [eiseres] baseert haar vordering op de Landbouwkwaliteitswet. Daarmee legt zij een publiekrechtelijke wet aan haar vordering ten grondslag. Dat wil echter niet zeggen dat zij niet gerechtigd zou zijn haar vordering op civielrechtelijke wijze te innen en dus ook niet dat de burgerlijke rechter niet bevoegd zou zijn. Daarom acht de kantonrechter zich bevoegd over deze zaak te beslissen.
3.2.1. Voorts dient de kantonrechter te beoordelen of [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering, nu door [gedaagde] is gesteld dat dat niet zo is. Dienaangaande overweegt de kantonrechter het volgende.
3.2.2. De vordering is gebaseerd op artikel 11 van de Landbouwkwaliteitswet. Ingevolge het zesde lid van dat artikel kan [eiseres] het verschuldigde bedrag invorderen bij dwangbevel en zijn de artikelen 4:114 tot en met 4:124 van de Algemene wet bestuursrecht daarop van toepassing.
3.2.3. In principe heeft te gelden dat een publiekrechtelijk orgaan gerechtigd is vorderingen met een publiekrechtelijke grondslag langs de civielrechtelijke weg te innen en dat dit slechts anders is indien uit een bijzondere wettelijke regeling voortvloeit dat voor de inning van een bepaalde publiekrechtelijke vordering een publiekrechtelijke weg met waarborgen voorhanden is. Omdat in dit geval een dergelijke publiekrechtelijke weg is aangewezen, zou dat betekenen dat voor de inning van de vordering die weg moet worden gevolgd. Echter, in artikel 4:124 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bestuursorgaan ten aanzien van de invordering ook over de bevoegdheden beschikt die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft. Gelet daarop mag [eiseres] haar vordering via een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter proberen te innen. Dat betekent dat zij ontvankelijk is in haar vordering en dat de kantonrechter tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak zal komen.
3.3.1. Het inhoudelijke verweer van [gedaagde] en [gevoegde partij] houdt voornamelijk in dat huns inziens niet is voldaan aan de vereisten van het legaliteitsbeginsel. De kantonrechter overweegt dienaangaande het volgende.
3.3.2. In de Landbouwkwaliteitswet zoals die van toepassing was op het moment van de controle bij [gedaagde] op 23 juni 2009, is in artikel 8 bepaald dat in het Landbouwkwaliteitsbesluit een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid kan worden belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens dat besluit gestelde regels.
In het Landbouwkwaliteitsbesluit dat op 23 juni 2009 van toepassing was is in artikel 13 bepaald dat [eiseres] onder andere is belast met het toezicht op de naleving van bij of krachtens dat besluit gestelde regels ten aanzien van onder andere eieren, en overige uitvoering van de die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de toepasselijke EU-verordeningen.
Vervolgens is in artikel 11 van de Landbouwkwaliteitswet bepaald dat de controle instelling tarieven kan vaststellen voor het toezicht en de keuring, alsmede dat die tarieven goedkeuring van de minister behoeven, een rechtstreeks verband hebben met de activiteiten en niet meer belopen dan nodig is ter dekking van de gemaakte kosten. Verder is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de oplegging en inning van die tarieven en dat [eiseres] de tarieven bij dwangbevel kan invorderen bij gebreke van betaling.
3.3.3. De kantonrechter is van oordeel dat een en ander voldoende formeelwettelijke grondslag vormt voor het in rekening brengen van de kosten van de controles door [eiseres] bij de marktdeelnemer waar zij controles uitvoert. Gelet daarop faalt het verweer van [gedaagde] en van [gevoegde partij].
3.4. De kantonrechter is ook van oordeel dat de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag niet buitenproportioneel is, zodat het verweer op dat punt ook niet slaagt.
3.5. Omdat niet is gebleken van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden die datgene waarvoor de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding pleegt in te houden te buiten gaan wordt de vordering terzake van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
3.6. [gedaagde] en [gevoegde partij] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 67,38, vermeerderd met de wettelijke rente over € 65,00 vanaf 26 april 2010 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] en [gevoegde partij] in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 97,93 aan dagvaardingskosten, € 90,00 aan griffierecht en € 90,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Kobussen, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2011.