RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2011
[verzoekers],
te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde mr. drs. F.K. van den Akker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder,
gemachtigde mr. W.F.M. van Gurp- Steenbakkers en mr. C.L.J.H.M. van Baar.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen Adventure Sport Nederland, te 's-Hertogenbosch, vergunninghoudster.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft verweerder aan Adventure Sport Nederland te ’s-Hertogenbosch (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend voor het bouwen van een klimbos, opslagruimte en hekwerk op de locatie Kienehoef bos, plaatselijk bekend als [adres] en kadastraal bekend [kadastergegevens].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 maart 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van eveneens 23 maart 2011 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 april 2011, waar een aantal verzoekers is verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Namens vergunnighoudster is verschenen [...].
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. De voorzieningenrechter zal beoordelen of aanleiding bestaat verweerders besluit van 15 februari 2011, waarbij omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een klimbos, opslagruimte en hekwerk, te schorsen totdat door verweerder op het ingediende bezwaar is beslist.
4. Het wettelijk kader -voor zover hier relevant- luidt als volgt.
5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
6.Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
a. (…);
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
(…).
In het tweede lid van voormeld artikel is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
7. De toetsingsgronden die in het eerste lid van artikel 2.10 van de Wabo worden genoemd zijn dwingend. Dat betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer genoemde toetsingsgronden. Tegelijkertijd geldt dat als de bouwactiviteit in overeenstemming is met de in het eerste lid genoemde toetsingsgronden, de omgevingsvergunning moet worden verleend.
8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
9. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat hun bezwaren niet zijn gericht tegen het gedeelte van het bouwplan, waarop -vanwege de onthouden goedkeuring door gedeputeerde staten (GS)- het bestemmingsplan “Recreatiepark De Kienehoef” (1975) van toepassing is. Dat betekent dat in de eerste plaats aan de orde is de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Herziening Recreatiepark De Kienehoef” (1991), voor zover het in dat plangebied is gelegen.
10. De te bouwen bouwwerken zijn gelegen binnen de bestemming ‘Openbaar groen’.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften van het laatstgenoemde bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor de aanleg, onderhoud en beheer van recreatieve voorzieningen, zoals waterpartijen, speel-, zit- en wandelgelegenheid.
Door GS is goedkeuring onthouden aan het voorschrift onder e: de aanleg van een speelvoorziening uitsluitend binnen de daarvoor op de inrichtingsschets deelgebied openbaar groen aangeduide zone -S-.
11. Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften zijn toegelaten werken en bouwwerken welke passen in de in lid 1 omschreven doeleinden.
Door GS is goedkeuring onthouden aan het voorschrift onder b: een gebouwtje ten behoeve van de speelvoorziening binnen de op de inrichtingsschets als -S- aangeduide zone.
12. Ingevolge artikel 6, derde lid, onder a, van de planvoorschriften is de wijze waarop met het plan de toegekende doeleinden worden nagestreefd in hoofdlijnen beschreven in artikel 3; ter uitvoering en met inachtneming van die beschrijving wordt de wijze waarop de in lid 1 omschreven doeleinden worden nagestreefd, voor wat betreft de ontwikkeling van het plangebied als volgt gespecificeerd. Voor de onder ‘Openbaar groen’ vallende gronden wordt gestreefd naar het behoud van het bosachtige karakter. Daarin is plaats voor een dierenpark en een speelvoorziening.
Ten behoeve van de inrichting is door Burgemeester en Wethouders een inrichtingsschets als leidraad (deelgebied openbaar groen) opgesteld, waarin de hoofdlijnen als een mogelijk eindbeeld zijn gevisualiseerd. Bij de inrichting alsmede de indeling van het gebied wordt de inrichtingsschets als leidraad gehanteerd, waarbij de uitgangspunten en de randvoorwaarden zoals genoemd in hoofdstuk 4 onder 4 van toepassing zijn verklaard.
13. De voorzieningenrechter ziet zich geplaatst voor de vraag of een klimbos is aan te merken als een recreatieve voorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c van de planvoorschriften en meer specifiek als een speelvoorziening. Door de onthouding van goedkeuring door GS is er geen sprake meer van toetsing van het bouwplan aan de inrichtingsschets.
Noch van ‘recreatieve voorzieningen’ noch van ‘speelvoorzieningen’ is in artikel 1 (begripsbepalingen) van de planvoorschriften een definitie opgenomen. Dat brengt met zich dat aansluiting moet worden gezocht bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. De voorzieningenrechter neemt daarbij mede in aanmerking de beschrijving in hoofdlijnen en de toelichting op het bestemmingsplan.
14. Uit de toelichting op het bestemmingsplan is gebleken dat het plangebied wordt verdeeld in een recreatieverblijfsgedeelte (bungalows) en een gedeelte ten behoeve van dagrecreatie. Voor de dagrecreatie is een semi-openbaar gedeelte (het binnendijkse gebied) aangewezen en een openbaar gedeelte, gelegen aan de oostzijde van het plangebied. Dit laatste gedeelte betreft het onder de bestemming ‘openbaar groen’ vallende terrein. Hier is een speeldorp voorzien voor de jeugd tot 12 jaar waarin diverse speelmogelijkheden zijn geïntegreerd.
Voorts valt uit de beschrijving van het plangebied op te maken dat dit gedeelte is bedoeld als buffer tussen de woonwijk en het recreatiepark, als wandelbos en dat er een fietspad is gelegen. Het bosachtig karakter dient volgens de beschrijving in hoofdlijnen gewaarborgd te blijven.
15. Het onderhavige bouwplan omvat een aantal klimparcoursen in de bomen met een opslagruimte, dat bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd en bedoeld is voor (grotendeels) georganiseerd gebruik al dan niet in groepsverband. Voorts is er gelet op de activiteiten begeleiding aanwezig. Het geheel wordt omgeven door een hekwerk.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt een dergelijke recreatieve voorziening niet onder de in het bestemmingsplan bedoelde speelvoorzieningen/ speeldorp voor de jeugd tot 12 jaar. Door het geheel te omgeven door een hekwerk en commercieel te exploiteren wordt geen recht gedaan aan hetgeen de planwetgever voor ogen heeft gehad bij het gebruik van het bos als ‘openbaar groen’.
Dit leidt tot de conclusie dat het bouwplan, zoals het is aangevraagd, niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Herziening Recreatiepark De Kienehoef” en dat naar alle waarschijnlijkheid het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrechter merkt nog op dat waar in de plantoelichting is vermeld dat het recreatieve beleid voor het plangebied vernieuwend van aard is, dit voor verweerder bij de algehele heroverweging in bezwaar aanleiding kan vormen te bezien of voor het bouwplan mede een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1., eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) kan worden verleend.
17. Gelet op bovenstaande overwegingen zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen en het bestreden besluit schorsen.
18. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00
• wegingsfactor 1.
19. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder aan verzoekers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 152,00 dient te vergoeden.
20. Beslist wordt als volgt.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit van 15 februari 2011 wordt geschorst; tot en met zes weken na de bekendmaking van het besluit op het bezwaarschrift;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 152,00;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman- Gielen als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2011.
<HR>
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>