ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ1323

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-82
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mandatering en bevoegdheid van de Raad voor Rechtsbijstand in het kader van de Wet beëdigde tolken en vertalers

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 april 2011, met zaaknummer AWB 10/82, staat de mandatering van de Raad voor Rechtsbijstand centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.A.J.M. Snijders, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek tot inschrijving in het register van beëdigde tolken en vertalers. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet vernietigd hoeft te worden, ondanks de schending van artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank stelt vast dat de Raad voor Rechtsbijstand de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing heeft uitgeoefend op basis van mandaat van verweerder, de Minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij.

De rechtbank gaat verder in op de vraag of de Raad voor Rechtsbijstand bevoegd was om beleidsregels op te stellen. De rechtbank concludeert dat er geen expliciete mandatering was voor deze specifieke bevoegdheid ten tijde van het bestreden besluit, wat leidt tot de conclusie dat het besluit, dat mede op deze beleidsregels is gebaseerd, een deugdelijke motivering ontbeert en voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank wijst erop dat de mandatering met terugwerkende kracht niet kan helen wat betreft de bevoegdheid tot het opstellen van beleidsregels, omdat dit in strijd zou zijn met het legaliteitsbeginsel.

De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de beleidsregels bekrachtigd heeft, maar dat deze bekrachtiging het bevoegdheidsgebrek van de Raad voor Rechtsbijstand niet kan herstellen. De rechtbank concludeert dat de Raad voor Rechtsbijstand beleidsregels nodig heeft voor de uitoefening van zijn beslissingsbevoegdheid, maar dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand kunnen blijven. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/82
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2011.
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.A.J.M. Snijders,
tegen
de Minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de Minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. D.E.S. Tomeij, van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch,
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2009 heeft verweerder het verzoek van eiser tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers als tolk Nederlands-Arabisch (Marokkaans) en Nederlands-Berber (Tarafit) afgewezen. Verweerder heeft voorts bepaald dat eiser niet op de zogenaamde Uitwijklijst wordt geplaatst.
Tegen dit besluit heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 3 december 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit tijdig beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 maart 2011, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat het al om die reden dient te worden vernietigd. Eiser voert in dit verband aan dat in het bestreden besluit niet is vermeld dat de Raad voor Rechtsbijstand door verweerder is gemandateerd om dit besluit te nemen.
2. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niet is vermeld dat de Raad voor Rechtsbijstand door verweerder gemandateerd is om de bevoegdheid van verweerder uit te oefenen. Dit is strijdig met het bepaalde in artikel 10:10 van de Awb. Deze strijdigheid leidt evenwel niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
3. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers, is de Raad voor Rechtsbijstand bevoegd om de bevoegdheden van verweerder die in dit geding aan de orde zijn in mandaat uit te oefenen.
Op grond van artikel 4 van deze Regeling wordt aan de Raad voor Rechtsbijstand mandaat verleend om bezwaar en beroep te behandelen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat laatstgenoemde bevoegdheid kan worden doorgegeven aan onder de Raad ressorterende functionarissen. Op grond van artikel 2 van het Besluit ondermandatering Raad voor Rechtsbijstand in het kader van de Wet beëdigde tolken en vertalers aan functionarissen van de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch, is de bevoegdheid om op bezwaarschriften te beslissen gemandateerd aan het hoofd Bureau beëdigde tolken en vertalers. Het bestreden besluit is genomen namens de Raad voor Rechtsbijstand door het hoofd Bureau beëdigde tolken en vertalers.
4. Gelet op het samenstel van voornoemde regelgeving kan het niet anders dan dat de Raad voor Rechtsbijstand de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing in dezen krachtens mandaat van verweerder heeft uitgeoefend. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in zijn belangen geschaad door het feit dat het bestreden besluit van deze mandatering geen melding maakt. Mitsdien zal de rechtbank de schending van dit vormvoorschrift met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
5. In de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 juli 2010, AWB 10/719, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank Dordrecht was in die zaak tot een vernietiging gekomen, omdat het bestreden besluit, naast de schending van artikel 10:10 van de Awb, aan nog enkele andere formele gebreken leed. Een dergelijke situatie doet zich in de onderhavige zaak niet voor.
6. Ook de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 april 2010, AWB 09/2880, brengt de rechtbank niet tot een vernietiging van het onderhavige bestreden besluit. Weliswaar was in die zaak ook een schending van artikel 10:10 van de Awb aan de orde, maar uit rechtsoverweging 3 van die uitspraak blijkt dat de vernietiging van het bestreden besluit gelegen was in het feit dat dit genomen was namens de Minister van Justitie, terwijl de Staatssecretaris van Justitie indertijd het bevoegde gezag was. Het bestreden besluit was dus primair vernietigd, omdat het genomen was namens een onbevoegd bestuursorgaan en niet zozeer in verband met een schending van artikel 10:10 van de Awb. Een dergelijke situatie doet zich in de onderhavige zaak niet voor.
7. Voorts is aan de orde de vraag of de Raad voor Rechtsbijstand ten tijde van het bestreden besluit bevoegd is geweest om ter uitoefening van het mandaat beleidsregels op te stellen.
8. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de bevoegdheid tot het opstellen van beleidsregels lag besloten in de mandatering van de bevoegdheden op grond van de Wet beëdiging tolken en vertalers (hierna: Wbtv), zoals die ten tijde van het bestreden besluit was voorzien in de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers. Indien een specifieke bevoegdheid wordt gemandateerd, dan dient dit expliciet te zijn bepaald. Dit volgt uit de wetsgeschiedenis (NnavV, Kamerstukken II 1994/1995, 23 700, nr. 5, p.87). Ten aanzien van de bevoegdheid om beleidsregels op te stellen is van een dergelijke expliciete bepaling ten tijde van het bestreden besluit geen sprake geweest.
9. Dit leidt tot de conclusie dat de Raad voor Rechtsbijstand ten tijde van het bestreden besluit geen bevoegdheid gemandateerd had gekregen om beleidsregels op te stellen. Het bestreden besluit, dat mede op deze beleidsregels is gebaseerd, ontbeert aldus een deugdelijke motivering en komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking.
10. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft uitgevaardigd de Regeling van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 januari 2011, nr. 5682657/11, tot wijziging van de Regeling houdende aanwijzing tot bewerker en verlening van mandaat en machtiging van de Minister van Justitie aan de raad voor de rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch betreffende het register beëdigde tolken en vertalers (Stcrt. 2011, 1030). Door middel van deze regeling is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009 aan de Raad voor Rechtsbijstand mandaat verleend tot het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot de beslissingsbevoegdheden van de Raad voor Rechtsbijstand namens verweerder op basis van de Wbtv.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heelt de enkele mandatering met terugwerkende kracht van de bevoegdheid tot het opstellen van beleidsregels het geconstateerde gebrek niet. Het betreft hier immers een bevoegdheid waarvan de toepassing heeft geleid tot een belastende, want negatieve, beschikking voor eiser. Acceptatie van deze mandatering met terugwerkende kracht zou strijdig zijn met het legaliteitsbeginsel.
12. Tevens heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uitgevaardigd het Besluit d.d. 13 januari 2011, nr. 5682659/11, bekrachtiging beleidsregels van de raad voor de Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch inzake de uitvoering van de Wet en het Besluit beëdigde tolken en vertalers (Stcrt. 2011, 1030). Door middel van dit besluit heeft verweerder de beleidsregels die de Raad voor Rechtsbijstand in het kader van de taken die uit de Wbtv voortvloeien bekrachtigd. Hieronder vallen onder meer het Besluit inschrijving Register beëdigde tolken en vertalers (Besluit van 26 maart 2009, Stcrt. 2009, 68, hierna te noemen het BiRbtv) en het Besluit uitwijklijst Wbtv (Stcrt. 2009, 102).
13. Ook de bekrachtiging achteraf door verweerder van de beleidsregels die door de Raad voor Rechtsbijstand zijn opgesteld, heelt niet het bevoegdheidsgebrek van de Raad voor Rechtsbijstand tot het opstellen van die beleidsregels. Wel is de rechtbank van oordeel dat de Raad voor Rechtsbijstand ter uitoefening van zijn beslissingsbevoegdheid op grond van de Wbtv beleidsregels nodig heeft. In de bekrachtiging door verweerder van de door de Raad voor Rechtsbijstand opgestelde beleidsregels ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
14. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wbtv is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
15. Ingevolge artikel 3 van de Wbtv dient de tolk of de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de in dit artikel genoemde competenties.
16. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Wbtv wordt de aanvraag tot afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
17. Ingevolge artikel 37 van de Wbtv zijn de artikelen 3 en 5, onderdeel a, zijn gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
18. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen beëdigde vertaler is en dat hij een voorlopige registratie heeft. Dit maakt dat hij niet valt onder de overgangsbepalingen van artikel 37 van de Wbtv. De vervolgvraag die thans beantwoord moet worden, is of eiser voldoet aan de eisen die artikel 3 van de Wbtv stelt.
19. De in artikel 3 van de Wbtv bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv). Artikel 8 van het Bbtv luidt, voor zover van belang, aldus:
1. Een tolk of vertaler wordt in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
(…)
20. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan de eis als gesteld in artikel 8, eerste lid, onder a, van het Bbtv. Hieruit vloeit voort dat hij slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt, als hij anders dan door middel van een getuigschrift kan aantonen dat hij voldoet aan de wettelijke competenties (artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv). Bij deze beoordeling is het BiRbtv van belang.
21. Artikel 2 van het BiRbtv luidt als volgt:
Indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, kan hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
22. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertalersopleiding op minimaal bachelorniveau in de talencombinatie Nederlands-Arabisch (Marokkaans), terwijl er wel erkende tolk- en vertaalopleidingen in deze taalcombinatie worden aangeboden. Eiser kan zich niet beroepen op het feit dat hij de kennistoetsen tolken en vertalers van de Associatie Praktijkexamens heeft gehaald. Immers, voor het verkrijgen van het getuigschrift diende hij ook een voldoende te scoren voor de praktijktoets. Hierin is eiser echter niet geslaagd, als gevolg waarvan hij het getuigschrift dat benodigd is voor de inschrijving in het Rbtv niet heeft gekregen. Verweerder heeft daarom in redelijkheid kunnen weigeren om eiser in te schrijven in het Rbtv, daar waar het gaat om Nederlands-Arabisch (Marokkaans).
23. Voor tolken en vertalers in de talen Nederlands-Berber (Tarafit) is geen kader voor toetsen vastgesteld. Eiser heeft in deze talencombinatie dan ook geen toets kunnen afleggen. Op deze situatie is artikel 3 van het BiRbtv van toepassing. Dit artikel luidt als volgt:
Indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, kan de Raad voor Rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo- werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
24. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij beschikt over een hbo-werk- en denkniveau. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt verlaten en heeft hij aangevoerd dat eiser aan de hand van het afronden van de ITV basiscursus tolktechnieken wel degelijk heeft aangetoond dat hij dit niveau heeft.
25. In het bestreden besluit heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij het Berber beheerst op het vereiste niveau. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat eiser dienaangaande geen diploma’s van opleidingen op minimaal hbo-niveau heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze motivering onvoldoende steekhoudend om het besluit op dit punt te kunnen dragen. Hiertoe geldt ten eerste al dat er in het geheel geen opleidingen - en dus geen diploma’s - op het vereiste niveau in het Berber bestaan. Verder heeft eiser verklaard dat hij door rechtbanken, de politie en advocaten veelvuldig is opgeroepen voor tolk- en vertaalwerkzaamheden en dat hij nooit klachten heeft gehad over zijn werkzaamheden. Deze verklaring wordt grotendeels ondersteund door het getuigschrift van 16 april 2009, dat ten behoeve van eiser door het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVCN) is afgegeven. Hierin staat onder meer vermeld dat eiser sinds 1997 is ingeschreven in het bestand van TVCN als tolk Berber Noord (Rifa). Volgens het TVCN verricht eiser diensten in de specialisaties Algemene Gezondheidszorg, Geestelijke Gezondheidszorg, Rechtbank tolk en Tap tolk en voert hij zijn werk op betrouwbare en professionele wijze uit. Aan de hand van zijn verklaring in combinatie met het getuigschrift van TVCN heeft eiser op zijn minst een begin van bewijs geleverd dat hij het Berber op het vereiste niveau beheerst. Verweerder heeft hieraan niet ongemotiveerd voorbij kunnen gaan. Aldus heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen beslissen om het verzoek tot inschrijving niet voor te leggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers.
26. Ter zitting heeft verweerder, in afwijking van hetgeen in het bestreden besluit is aangevoerd, aan de weigering om een verzoek tot inschrijving voor te leggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers tevens ten grondslag gelegd het argument dat eiser niet heeft aangetoond dat hij minimaal vijf jaar ervaring heeft als beroepstolk of -vertaler in de talencombinatie Nederlands-Berber (Tarafit). De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende motivering ter toetsing voorligt. Dat verweerder ter zitting op dit onderdeel een ander standpunt inneemt dan is verwoord in het besluit, maakt de toets niet anders. Overigens is de rechtbank van oordeel dat de “nieuwe” motivering het besluit op dit onderdeel niet zal kunnen dragen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het getuigschrift van het TVCN niets zegt over de hoeveelheid en de regelmaat van de opdrachten die eiser heeft gehad, zodat niet is aangetoond dat hij voldoende werkzaamheden heeft verricht om aan vijf jaar beroepservaring te komen. Verweerder heeft er daarbij echter geen acht op geslagen dat uit het getuigschrift tevens blijkt dat eiser op basis van vastgestelde criteria in aanmerking komt voor de toevoeging “specialist”. Op die grond wordt hij bij voorrang ingezet, aldus het TVCN. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit voldoende indicatie op om aangetoond te achten dat eiser beschikt over de vereiste werkervaring. Ook ten aanzien van dit onderdeel zou verweerder niet in redelijkheid kunnen beslissen om het verzoek tot inschrijving niet voor te leggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers.
27. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverwegingen 25 en 26 bestaat er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Hetgeen partijen overigens verdeeld houdt, behoeft hierdoor geen bespreking meer.
28. Verweerder wordt geacht een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met name zal verweerder zich opnieuw moeten uitlaten over de vraag of hij het geval van eiser uitzonderlijk genoeg vindt om op basis van artikel 3 van het BiRbtv het verzoek tot inschrijving voor te leggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers.
29. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt
€ 437,00).
30. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.
31. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 december 2009;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit neemt op het door eiser gemaakte bezwaar;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 150,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2011.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: