ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ1090

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/994071-08 RK-nummer: 10/1355
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoeker, die vrijgesproken was van valsheid in geschrift, oplichting, computervredebreuk en poging tot omkoping van ambtenaren. Verzoeker vroeg een vergoeding van € 48.581,86 voor de kosten van rechtsbijstand, die aanvankelijk door een bedrijf waren betaald. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij deze kosten zelf had gedragen, en wees het verzoek af. De rechtbank constateerde dat de kosten van rechtsbijstand alleen voor vergoeding in aanmerking komen als deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen. De rechtbank kende verzoeker wel een forfaitaire vergoeding van € 540,00 toe uit 's Rijkskas, omdat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De beslissing is genomen na een openbare zitting waarin de standpunten van zowel verzoeker als de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank concludeerde dat de kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze door de rechtspersoon waren betaald en niet door verzoeker zelf. De rechter benadrukte dat de gemaakte kosten niet als voorschot, maar als eigen kosten door de rechtspersoon waren geboekt, wat de afwijzing van het verzoek verder onderstreepte.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/994071-08
RK-nummer: 10/1355
Beslissing ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering
Deze beslissing heeft betrekking op een op 13 augustus 2010 ter griffie van deze rechtbank ingediend verzoekschrift, als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats], [adres].
Inleiding.
Verzoeker is door de officier van justitie gedagvaard om op 15 april 2010 voor de meervoudige kamer in deze rechtbank te verschijnen, teneinde terecht te staan op verdenking van overtreding van de artikelen 225, 326, 138a en 177 van het Wetboek van Strafrecht.
Verzoeker heeft, nu de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, verzocht een vergoeding toe te kennen. Het verzoekschrift strekt tot vergoeding van een totaal bedrag ad € 49.863,23. Dit bedrag bestaat uit de kosten van rechtskundige bijstand ad € 48.581,86 en de kosten voor het indienen van het verzoekschrift ad € 1.281,37.
De rechter heeft kennisgenomen van de betrekkelijke stukken en van hetgeen door of namens verzoeker alsmede door de officier van justitie in openbare raadkamer van 18 februari 2011 naar voren is gebracht.
Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
De ontvankelijkheid van het verzoekschrift.
Het verzoekschrift is tijdig ingediend, immers binnen drie maanden na beëindiging van de onderhavige strafzaak.
De rechter constateert dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Derhalve is voldaan aan de voorwaarden voor het kunnen toekennen van een vergoeding als verzocht.
Standpunt van verzoeker.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de kosten voor de rechtskundige bijstand aanvankelijk zijn betaald door [bedrijf], waarbij de afspraak is gemaakt dat verzoeker deze kosten aan de rechtspersoon terugbetaalt. Deze afspraak is aanvankelijk mondeling gemaakt en op 13 augustus 2010 op schrift gesteld. De genoemde kosten zijn later daadwerkelijk met verzoeker zijn verrekend.
Ten aanzien van de kosten voor het indienen van het verzoekschrift dienen de werkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking te komen. De raadsman heeft ter zitting het verzoek op dit punt uitgebreid met een vergoeding voor de werkelijk gemaakte kosten van de raadsman nà het indienen van het verzoekschrift, te weten met een bedrag van € 1.634,21.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de kosten voor rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat deze daadwerkelijk ten laste van verzoeker zijn gekomen. In het geval dat de rechter aanleiding ziet een deel van de verzochte vergoeding voor rechtsbijstand toe te kennen, dient dit te worden gematigd ten aanzien van het uurtarief van de raadsman. Aansluiting moet daarbij worden gezocht met het door de Orde van Advocaten jaarlijks vastgestelde basisuurtarief. Ten aanzien van de vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift dient te worden volstaan met het hiervoor vastgestelde forfaitaire bedrag.
De beoordeling.
De kosten van de rechtsbijstand komen slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen.
In deze zaak zijn de rekeningen voor de rechtskundige bijstand in het begin aan [advocaat 1] en daarna telkens aan [advocaat 2] voldaan door [bedrijf]. Steeds wanneer een eerdere betaling niet meer toereikend was, heeft deze vennootschap een nieuwe betaling aan het kantoor van [advocaat 2] gedaan na toezending van een daartoe opgestelde nota. De laatste storting heeft zij gedaan op 19 mei 2010, met als omschrijving 'aanvullend depot in verband met hoger beroep'.
Het staat vast dat de raadsman aan de rechtspersoon [bedrijf] in de periode van 22 mei 2007 tot en met 19 mei 2009 diverse facturen heeft verzonden tot een totaal bedrag van € 142.271,90. Deze facturen zijn door voornoemde rechtspersoon betaald, laatstelijk op 28 mei 2010. Op 12 augustus 2010 wordt door [advocaat 2] een creditnota, met declaratienummer P10.0858 en debiteurennummer M101440 over de periode 10 mei 2007 tot en met 9 juni 2010 verzonden aan voornoemde rechtspersoon groot € 131.312,79. Deze creditnota vermeldt tevens dat het bedrag is te verrekenen met de declaraties P10.0854 - P10.0855 - P10.0856 - P10.0857, zijnde de declaraties gericht aan de gewezen verdachten in de onderhavige strafzaak, alle gedateerd 12 augustus 2010. Eén van deze laatste te verrekenen declaraties betreft de declaratie van de veroordeelde verdachte [naam verdachte], die hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis van de rechtbank.
Het verzoekschrift in deze zaak is ingediend op 13 augustus 2010.
Uit het verhandelde ter zitting van 18 februari 2011 is naar het oordeel van de rechter niet aannemelijk geworden dat verzoeker (een deel van) de in rekening gebrachte kosten van rechtsbijstand zelf heeft voldaan. De declaraties zijn gericht aan [bedrijf] en deze rechtspersoon heeft de declaraties betaald. De door verzoeker gestelde afspraak tot terugbetaling van de voorgeschoten kosten voor de rechtsbijstand aan de rechtspersoon blijkt niet ondubbelzinnig uit enig voor de datum van de vrijspraak opgesteld schriftelijk stuk.
Voor de keuze van de wijze waarop de kosten voor de rechtskundige bijstand worden voldaan is die datum maatgevend. Een andere keuze zou de mogelijkheid voor vergoeding van rechtsbijstand afhankelijk maken van de keuze van de (gewezen) verdachte nadat hij kennis draagt van de inhoud van de rechterlijke beslissing. Een dergelijke optie past niet in het systeem van de wet en sluit evenmin aan bij het wettelijk criterium, namelijk kosten die daadwerkelijk ten laste van verdachte zijn gekomen.
Voorts is de in de declaraties begrepen btw door de rechtspersoon verrekend. Daaruit leidt de rechter af dat de rechtspersoon de kosten van rechtsbijstand niet als voorschot, maar als eigen kosten heeft geboekt. Dat dit btw-bedrag nadien weer aan de Belastingdienst is afgedragen maakt dit niet anders. Het vormt een extra aanwijzing dat de kosten werden gedragen door de rechtspersoon en niet door verzoeker. Verder zijn de kosten van rechtsbijstand geenszins ten onrechte ten laste van de rechtspersoon gebracht. Deze rechtspersoon is aanvankelijk ook als verdachte aangemerkt en de vervolging van verzoeker heeft onder meer plaatsgehad ter zake van zijn activiteiten in het kader van de bedrijfsvoering van deze rechtspersoon. Van een afspraak met de rechtspersoon ten aanzien van terugbetaling van de advocaatkosten van [advocaat 1] is in het geheel niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat de kosten van rechtsbijstand daadwerkelijk ten laste van verzoeker zijn gekomen. De opgevoerde kosten voor rechtskundige bijstand komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van het indienen van het verzoekschrift is naar het oordeel van de rechter een vergoeding ter hoogte van het op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding vastgestelde forfaitaire bedrag van € 540,00 aan de orde. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt en ook overigens is niet gebleken van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat de vergoeding van de werkelijke kosten dient te worden toegewezen. Bij het bepalen van het forfaitaire bedrag is juist in aanmerking genomen wat een redelijke en billijke vergoeding is voor het indienen van een verzoekschrift als het onderhavige. Daarbij is eveneens rekening gehouden met het feit dat sommige verzoeken heel weinig werk omvatten, terwijl sommige andere verzoeken een grotere tijdsinvestering vergen. Dit betekent dat een verzoeker feitelijk hogere kosten kan hebben gehad dan het forfaitaire bedrag, maar ook dat een andere verzoeker feitelijk minder kosten heeft gemaakt.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, zijn er gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding als na te melden.
Bij de beslissing is gelet op de artikelen 90, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering.
DE BESLISSING.
De rechtbank kent aan verzoeker een vergoeding uit 's Rijkskas toe ten bedrage van
€ 540,00 (zegge: vijfhonderdveertig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. drs. W.A.F. Damen, rechter,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier
en is uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 25 maart 2011.
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing en gelast de griffier van deze rechtbank om € 540,00 (zegge: vijfhonderdveertig euro) uit te betalen aan [verzoeker] op rekeningnummer ***.
Dit bevel is gegeven door mr. *** voornoemd op ***.
UITSPRAAK PROCES-VERBAAL
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare raadkamer van de rechtbank voornoemd van 25 maart 2011.
In de raadkamer zijn aanwezig
mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechter,
mr. J.F. Le Fever, officier van justitie,
en L.F.M. Schulte-van Amelsvoort, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
Verzoeker is niet in raadkamer aanwezig.
De rechter spreekt de beslissing uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
6
Parketnummer: 01/994071-08
RK-nummer: 10/1355
[verzoeker]