ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ0081

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825079-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor brandstichtingen en diefstallen in de regio 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere brandstichtingen en diefstallen. De verdachte werd beschuldigd van drie brandstichtingen in leegstaande panden en twee inbraken in een (sport)kantine en cafetaria. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de ernst van de feiten, er bijzondere omstandigheden waren die meebrachten dat er geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf werd opgelegd. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van goederen uit een horecazaak en brandstichting in een defensiegebouw, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen was te duchten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten, maar matigde de straf vanwege de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 348 dagen geëist, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en de rechtbank volgde deze eis grotendeels. De verdachte werd ook verplicht tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De rechtbank benadrukte dat brandstichting een ernstig delict is, maar dat de mate van gevaarzetting en de omstandigheden van de verdachte in de strafmaat zijn meegewogen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825079-10
Datum uitspraak: 05 april 2011
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart en 22 maart 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 april 2010.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 maart 2011 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 9 januari 2010 tot en met
10 januari 2010 te Veldhoven tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in /
uit een pand (te weten [naam horecazaak], [adres])
heeft weggenomen een partij frisdrank en/of snoepgoed en/of rookwaren en/of
etenswaren en/of een compressor en/of een navigatiesysteem, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij
verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren)
onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking;
[artikel 311 Wetboek van Strafrecht];
[incident 2, pag. 250 e.v. proces-verbaal];
2.
hij op of omstreeks 7 januari 2010 te Overpelt (België), althans in België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer
van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk in een pand (gelegen aan de
[adres]), een hoeveelheid afval en/of isolatiemateriaal en/of deuren, in
elk geval brandbaar materiaal, overgoten met benzine, althans een
brandversnellende of brandbare vloeistof, en/of vervolgens een hoeveelheid
vuurwerk aangestoken en/of vervolgens (brandend) vuurwerk in/tegen dat
materiaal en/of die benzine/vloeistof gegooid/geplaatst,
in elk geval dat materiaal en/of die bezine/vloeistof met open vuur in brand
gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de
inventaris van dat pand en/of dat pand en/of belendende panden of percelen te
duchten was;
[artikel 157 Wetboek van Strafrecht];
[incident 37, pag. 705 e.v. proces-verbaal];
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 28 december 2009 tot en met
29 december 2009 te Valkenswaard tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in / uit een clubhuis heeft weggenomen een
racefiets en/of twee douchekoppen en/of een krat inhoudende flesjes bier en/of
twee flessen cola,
in elk geval (telkens) enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde partij 2], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan
verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn
mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft /
hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren)
(telkens) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
[artikel 311 Wetboek van Strafrecht];
[incident 44, pag. 829 e.v. proces-verbaal];
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2009
tot en met 21 januari 2010 te Vessem, gemeente Eersel,, althans in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, en/althans alleen, (telkens) opzettelijk brand heeft/hebben gesticht
in een pand van het M.O.B.-complex van het ministerie van Defensie, immers
heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar
(telkens) opzettelijk door middel van open vuur een of meer zich in voornoemd
pand bevindende goederen/voorwerpen in brand gestoken,
terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen (te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2]) en/of
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een of meer zich in dat pand
bevindende goederen/voorwerpen en/of dat pand en/of een of meer zich in de
(directe) nabijheid van dat pand gelegen panden en/of percelen te duchten was;
[artikel 157 Wetboek van Strafrecht];
[incident 45, pag. 841 e.v. proces-verbaal];
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in de zevende regel (feit 1) "[benadeelde partij 1]" vermeld in plaats van "[benadeelde partij 1]". De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 2 en feit 4:
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake was van gemeen gevaar voor goederen, aangezien zowel in het geval van de vrijstaande villa in België (de tweede zaak op de dagvaarding) als in het defensiegebouw (de vierde zaak op de dagvaarding) brand is gesticht in één leegstaand pand. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het op dit punt summiere dossier bevat geen informatie omtrent eventueel in beide leegstaande panden ten tijde van de brandstichtingen nog aanwezige inventaris, zodat vrijspraak dient te volgen voor het tenlastegelegde gevaar voor goederen ín het pand. Datzelfde geldt voor het eventuele gevaar voor belendende panden/percelen. Ook daarover bevat het dossier onvoldoende informatie. Wel acht de rechtbank bewezen dat het in brand steken van het in beide panden verzameld materiaal gevaar opleverde voor de villa, respectievelijk voor het defensiegebouw. Een dergelijk gebouw behoort naar zijn aard uit een groot samenstel van onderdelen, waaronder bijvoorbeeld het dak, vloerbedekking en deuren. Het in brand steken van een brandhaard in een dergelijk gebouw levert naar het oordeel van de rechtbank gemeen gevaar voor goederen op, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de tweede brand in het defensiegebouw weliswaar levensgevaar voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft opgeleverd, maar dat deze jongens medeplegers van de brandstichting zijn en dat er dus geen sprake is van levensgevaar voor een ander of anderen als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt het verweer, aangezien [betrokkene 1] en [betrokkene 2] anderen dan verdachte zijn. Bij de overwegingen over de strafbaarheid zal de rechtbank ingaan op de vraag of het bij een brandstichting veroorzaken van levensgevaar voor medeplegers wel of niet strafbaar is.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 9 januari 2010 tot en met 10 januari 2010 te Veldhoven tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een pand te weten [naam horecazaak], [adres], heeft weggenomen een partij frisdrank en etenswaren en een compressor toebehorende aan [benadeelde partij 1]
2.
op 7 januari 2010 te Overpelt België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk in een pand (gelegen aan de [adres]), een hoeveelheid afval en/of isolatiemateriaal en deuren, overgoten met benzine en vervolgens vuurwerk aangestoken en vervolgens brandend vuurwerk in/tegen dat materiaal en die benzine gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand te duchten was
3.
in de periode van 28 december 2009 tot en met 29 december 2009 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een clubhuis heeft weggenomen een racefiets en twee douchekoppen en een krat inhoudende flesjes bier en twee flessen cola, toebehorende aan [benadeelde partij 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak
4.
in de periode van 1 december 2009 tot en met 21 januari 2010 te Vessem, gemeente Eersel, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk brand heeft gesticht
in een pand van het M.O.B.-complex van het ministerie van Defensie, immers
hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur zich in voornoemd pand bevindende goederen/voorwerpen in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand, te duchten was
en
in de periode van 1 december 2009 tot en met 21 januari 2010 te Vessem, gemeente Eersel, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht
in een pand van het M.O.B.-complex van het ministerie van Defensie, immers
hebben verdachte en een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk door middel van open vuur zich in voornoemd pand bevindende goederen/voorwerpen in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen (te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) te duchten was
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Ten aanzien van feit 4
De verdediging heeft erop gewezen dat de personen voor wie de brand levensgevaar opleverde, medeplegers van de brandstichting zijn. Voor zover de verdediging daarmee heeft willen bepleiten dat het feit daarom niet strafbaar is, overweegt de rechtbank het volgende. Als iemand door brandstichting uitsluitend gevaar voor zijn eigen goederen veroorzaakt, is dat niet strafbaar. Dat geldt ook als alleen gevaar bestaat voor goederen van iemand die daarvoor toestemming heeft gegeven. De rechtbank merkt daarbij volledigheidshalve op dat hiervan, gelet op de grilligheid van een brand en het gevaar voor andere goederen dat daardoor al gauw ontstaat, niet snel sprake zal zijn. De straffeloosheid gaat echter niet op als iemand - zoals in deze zaak is gebeurd - door het stichten van brand een ander in levensgevaar brengt die ook een rol heeft gespeeld bij de brandstichting. Een ieder dient te worden beschermd tegen de gevaren van brandstichting. Van die door de wet beoogde bescherming van het lichaam en het leven kan de ander geen afstand doen.
Het verweer wordt dus verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie deelt mede dat bij de hierna te noemen vordering rekening is gehouden met de ad informandum op de dagvaarding genoemde feiten. Voor deze feiten is of zal tegen verdachte geen afzonderlijke strafvervolging worden ingesteld.
De officier van justitie eist:
* Bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 (m.u.v. braak), 2, 3 en 4 is tenlastegelegd.
* Een gevangenisstraf voor de duur van 348 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden van toezicht door de reclassering en het betalen van schadevergoeding aan [benadeelde partij 3], te weten EUR 923,30.
* Het opleggen van een werkstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
* Niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering omdat deze niet is onderbouwd.
* Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten gunste van [benadeelde partij 3] tot een bedrag van EUR 923,30 gelet op het feit dat het delict waar de vordering op ziet ad informandum op de tenlastelegging van verdachte is opgenomen.
* Niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in de vordering omdat niet bewezen wordt geacht de tenlastegelegde braakhandeling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met het feit dat brandstichting een van de ernstigste delicten is die het Wetboek van Strafrecht kent. De maximale strafdreiging geeft dit al aan, met name indien een brandstichting leidt tot ernstig gevaar voor personen. Bij de bepaling van de straf voor dit delict is het opleggen van een aanmerkelijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan ook uitgangspunt voor de rechtbank. Brandstichting kent echter een veelheid aan verschijningsvormen, waarbij de wijze van uitvoering, maar vooral ook de mate waarin de gevaarzetting voor andere goederen en/of personen optreedt sterk wisselend is. Bij de thans bewezen verklaarde feiten kan vanwege een gebrek aan informatie op dit punt in het dossier niet worden vastgesteld of, en zo ja en in welke mate, er door de brandstichtingen een gevaar voor (eventueel) nabijgelegen panden/goederen en/of personen is ontstaan of zou zijn ontstaan indien ingrijpen door de brandweer achterwege was gebleven. In essentie betreft het (telkens) een brandstichting in een al langer leegstaand ongebruikt pand. Het levensgevaar dat is ontstaan bij de brandstichting in een pand van het MOB-complex in Vessem betreft gevaar voor medeplegers bij dit feit, niet is gebleken van gevaar voor andere willekeurige derden.
Deze bijzondere omstandigheden leiden tot aanzienlijke matiging van de op te leggen straf.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten die "ad informandum" zijn vermeld op de inleidende dagvaarding, met uitzondering van het eerste ad informandum genoemde feit onder parketnummer 01/825079-10 (gekwalificeerde diefstal van computers), voor welke feiten verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
De rechtbank zal hier bij het bepalen van de strafmaat rekening mee houden.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door drs. J.J.M. Kampkes, gezondheidszorgpsycholoog, van 27 april 2010 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten, waarbij verdachte een neven- of ondergeschikte rol had, aan hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Gelet op de pleegdatum van de delicten is in deze zaak het oude recht op het punt van de (niet)toepasbaarheid van de schadevergoedingsmaatregel toepasselijk, zoals dit gold tot 1 januari 2011. Toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel is op basis van die rechtsregels slechts mogelijk indien de maatregel betrekking had op schade van een bewezen verklaard strafbaar feit. Bij een strafbaar feit dat ad informandum is gevoegd is daar geen sprake van.
De rechtbank heeft overwogen om aan verdachte een bijzondere voorwaarde schadevergoeding op te leggen voor de zaken die ad informandum zijn gevoegd en waarin een benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend.
De rechtbank ziet daar van af. Door toewijzing van de vordering van de benadeelde partij bij (tenminste) een van de mededaders krijgt de benadeelde het volledig door de rechtbank toewijsbaar geachte bedrag toegekend. Verder zorgt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel er voor dat de toegewezen schadevergoeding zonder kosten voor de benadeelde wordt geïnd door de Staat.
Voor mededaders die op deze voet aan een benadeelde een meer dan evenredig deel van de totale schadevergoeding moeten betalen, bestaat de mogelijkheid om op grond van art. 6:166 van het Burgerlijk Wetboek de schadebetaling gedeeltelijk te verhalen op mededaders.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft.
De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank acht daarnaast een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 1).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de braakschade, omdat deze is aangericht tijdens de eerste inbraak in cafetaria [naam horecazaak] te Veldhoven, en verdachte niet heeft deelgenomen aan die (eerste) inbraak, maar wel aan de latere diefstal in vereniging. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1).
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten materiële schadevergoeding (post diefstal luchtcompressor € 250,- en gedeelte van de post diefstal frisdrank € 48,-).
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in (de hierna te noemen onderdelen van) de vordering, omdat niet bewezen is dat verdachte bij de diefstal van die goederen betrokken is geweest, te weten de posten kasgeld, navigatiesysteem, gedeelte post frisdrank, gereedschappen en sigaretten).
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor dat deel van de (diefstal-)schade.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 47, 57, 157, 310, 311.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is
T.a.v. feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
T.a.v. feit 4:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Gevangenisstraf voor de duur van 348 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenis straf, groot 180 dagen, niet zal
worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op
grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren
aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het
vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan
wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de
aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze
instelling zulks noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling bij de GGzE of een daarmee gelijk te stellen instelling.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 298,00 subsidiair 5 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 298,- (zegge:
tweehonderdachtennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 5 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van
EUR 298,- materiële schade (post diefstal luchtcompressor en gedeelte van post
diefstal frisdrank).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 298,-
(zegge: tweehonderdachtennegentig euro), te weten EUR 298,- materiële schade
(post diefstal luchtcompressor en gedeelte van post diefstal frisdrank).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft/hebben voldaan aan een van de
hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 27 juli 2010 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. C.B.M. Bruens en mr. J.F.M. Pols, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 5 april 2011.
12
Parketnummer: 01/825079-10
[verdachte]