ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ0069
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Toekenning van vergoeding voor advocaatkosten in strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 15 maart 2011 uitspraak gedaan over de toekenning van een vergoeding voor advocaatkosten aan verzoekster, die betrokken was in een strafzaak die eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is beëindigd op 1 december 2009, en dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtskundige bijstand op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoekster heeft een vergoeding van in totaal 301.490,08 euro gevraagd, maar heeft dit bedrag verlaagd naar 203.787,06 euro na het uitsluiten van gederfde rente.
De rechtbank heeft de ingediende declaraties van de raadsman beoordeeld en vastgesteld dat de kosten die zijn gemaakt vanaf 13 september 2002 voor vergoeding in aanmerking komen. Het openbaar ministerie had betoogd dat alleen kosten vanaf 9 september 2004 vergoed konden worden, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat de normen van het Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand 2000 niet leidend zijn bij het vaststellen van de hoogte van de gevraagde vergoeding, en dat de gemaakte kosten redelijk waren, gezien de omstandigheden van de zaak.
Na beoordeling van verschillende posten, waaronder reiskosten, wachttijd en kosten voor het opstellen van pleitnota's, heeft de rechtbank besloten om de gevraagde vergoeding te matigen met een totaalbedrag van 37.656,07 euro. Uiteindelijk heeft de rechtbank een bedrag van 166.130,99 euro aan verzoekster toegewezen als vergoeding voor de gemaakte advocaatkosten. De beslissing is genomen in het kader van de billijkheid en de specifieke omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank de belangen van verzoekster en de redelijkheid van de gemaakte kosten in overweging heeft genomen.