ECLI:NL:RBSHE:2011:BP7148

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
665852
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij ongeval met schuifdeur in productieomgeving

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de werkgevers Randstad Groep Nederland B.V. en Heineken Nederland Supply B.V. voor de schade die eiser heeft geleden na een ongeval op de werkvloer. Eiser, die als Productiemedewerker bij Heineken was tewerkgesteld via Randstad, raakte op 10 november 2008 gewond toen een schuifdeur van een machine tegen zijn hoofd kwam. De rechtbank moest beoordelen of de werkgevers aansprakelijk waren op grond van artikel 7:658 BW, dat werkgevers verplicht om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving.

De rechtbank oordeelde dat het ongeval niet het gevolg was van een gebrekkige inrichting of onderhoud van de machine. Eiser had bij indiensttreding veiligheidsinstructies ontvangen, maar er was geen specifieke instructie gegeven over het openen van de schuifdeur. De rechtbank concludeerde dat het gevaar van de schuifdeur een algemeen bekend risico is en dat de werkgevers niet tekortgeschoten waren in hun zorgplicht. De rechtbank verwierp ook de aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW, omdat er geen sprake was van een situatie die buiten de werkplek viel of waarbij de werkgever niet de nodige instructies kon geven.

De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de veiligheid op de werkvloer en de grenzen van aansprakelijkheid in geval van ongevallen die voortkomen uit algemeen bekende risico's.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 665852
Rolnummer : 09-12644
Uitspraak : 27 januari 2011
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procederend met rechtsbijstand ingevolge toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 19.8.2009, nr. 1ES7300,
gemachtigde: mr. T.G.M. Gersjes,
t e g e n :
1. de besloten vennootschap Randstad Groep Nederland B.V.,
gevestigd te Diemen,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. M. Verbruggen-Aalberts,
2. de besloten vennootschap Heineken Nederland Supply B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde sub 2,
gemachtigden: mr. W.A.M. Rupert en mr. B.N. Vlasman;
als vervolg van het tussen partijen gewezen vonnis van 15 april 2010.
1. Het vervolg van de procedure
Bij voormeld vonnis is de vordering in het vrijwaringsincident toegewezen en is de hoofdzaak verwezen naar de rol voor antwoord aan de zijde van Randstad. Randstad heeft daarop geantwoord in de hoofdzaak. Een dagvaarding in vrijwaring is niet aangebracht.
Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2010. Tot besluit van de zitting zijn gedaagden in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen. Randstad heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Heineken heeft een akte na comparitie tevens houdende overlegging producties genomen. [eiser] heeft daarop een antwoordakte na comparitie, tevens vermeerdering van eis en overlegging van producties genomen. Ten slotte heeft Heineken een akte uitlating producties/wijziging van eis genomen. Daarna is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1. [eiser] heeft bij zijn akte zijn eis vermeerderd, in die zin dat hij thans tevens subsidiair een verklaring voor recht vordert dat Heineken op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden schade.
2.2. Randstad heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om een akte na comparitie te nemen. Kennelijk - zo kan ook worden afgeleid uit het door Randstad in de conclusie van antwoord gevoerde verweer - sluit zij zich aan bij hetgeen Heineken in deze procedure als verweer naar voren brengt.
2.3. Heineken heeft aangevoerd dat [eiser] geen schade heeft geleden als gevolg van het ongeval, zodat de vordering om die reden reeds behoort te worden afgewezen.
Dat standpunt kan niet worden aanvaard. Gevorderd wordt een verklaring voor recht en een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat. Als de aansprakelijkheid van (een van) gedaagden komt vast te staan volstaat voor toewijzing van deze vordering dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Vaststaat dat, op 10 november 2008, de schuifdeur van de machine waar [eiser] die dag bij Heineken aan werkte tegen zijn hoofd is aangekomen. Voorts staat vast - gelijk door Heineken in haar conclusie van antwoord aangegeven - dat [eiser] als gevolg daarvan een schaafwond aan zijn hoofd had. Aldus moet - minst genomen - de mogelijkheid van schade aannemelijk worden geoordeeld.
2.4. [eiser] heeft, in de dagvaarding, gesteld dat de schuifdeur bij het openen ervan door de heer [VdL] tegen zijn hoofd is gebotst. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser] een kopie van het van het ongeval opgemaakte ongevalsrapport overgelegd. Onder het kopje "oorzaak en toedracht volgens getroffene" is, kennelijk door de heer [VdL], vermeld:
"Bij de vakverdeler inzetten, waren we met een storing bezig. om dit te kunnen zien moesten we de schuifdeur openen om de storing te annuliseren. Helaas stond hij te dicht bij de schuifdeur zodat deze tijdens het open schuifen tegen zijn hoofd aan kwam."
Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat de machine waar hij aan werkte een storing vertoonde, dat hij door de glazen wand stond te kijken waar de fout kon zitten, dat [VdL] (kennelijk be[VdL] [eiser] '[VdL]') op de storingsmelding afkwam, dat deze [VdL] ook door de glazen wand keek, dat hij vermoedelijk iets zag waarom hij snel moest handelen en vervolgens de deur openschoof, waarbij zijn hoofd werd geraakt.
2.5. [eiser] heeft echter ook een verklaring d.d. 28 juli 2010 in het geding gebracht van ene [B], die daarin verklaart - geparafraseerd - dat hij in 2008 bij Heineken werkte, dat hij bij de storing aanwezig was, dat [VdL] en [eiser] beiden met hun hoofd en armen in de machine bezig waren en dat [VdL] plotseling de deur dicht deed, waarop de deur met een doffe klap tegen het hoofd van [eiser] kwam.
Deze verklaring strookt niet met hetgeen [eiser] heeft verklaard over de toedracht van het ongeval. In de akte waarbij de verklaring van [B] is overgelegd, heeft [eiser] ook vastgehouden aan zijn verklaring dat hij dicht bij de deur stond om goed te kunnen zien wat er aan de hand was en dat [VdL] de deur opende, waarbij deze tegen zijn hoofd kwam.
Kennelijk moet geen waarde worden gehecht aan de verklaring van [B] waar deze heeft verklaard dat de deur tegen het hoofd van [eiser] kwam toen [VdL] de deur dicht deed.
2.6. In zijn door Heineken overgelegde verklaring heeft de heer [VdL] de toedracht zoals weergegeven in het ongevalsrapport bevestigd. Hij heeft onder meer verklaard:
"Ik ben naar de machine gegaan omdat hij al enige tijd stilstond ± 10 min.
Toen ik aankwam zag ik [eiser] (kennelijk: [eiser]; ktr.) en dhr [K].
Ze stonden voor de machine.
Ik vroeg wat er aan de hand was.
De vakverdelers werden niet goed uitgepakt.
We zijn toen voor de machine gaan staan om te kijken wat er gebeurde.
Dhr [K] stond achter mijn.
De machine stond in storing, dit betekend dat hij stil staat. Ik moest om te kijken wat de fout in het proces was de machine starten om te kijken wat er fout ging door de deur open te trekken kan je zien in welke positie hij staat.
Bij dit soort storingen trek ik altijd de deur open.
Omdat dhr [eiser] al eenige tijd in de andere ploeg gewerkt heeft, hadt hij best veel ervaring.
Ik neem aan dat hij weet dat deze deur tijdens een storing deze dan zo open gaat.
Ik heb hem niet met zijn hoofd tegen de deur aan zien staan, anders hadt ik dit niet gedaan. Ik denk dat hij zelf niet goed heeft opgelet dat de deur open gaat.
De deur kwam rechts tegen zijn hoofd boven zijn wenkbrauw. (...)"
2.7. Als enerzijds aangevoerd en anderzijds niet weersproken, en gelet op de verklaringen van [eiser] en de heer [VdL], kunnen dan de volgende feiten als vaststaand worden aangenomen:
[eiser] is van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 7:690 BW in dienst geweest van Randstad. Randstad heeft hem te werk gesteld bij Heineken in de functie van Productiemedewerker.
[eiser] werkte op 10 november 2008 bij Heineken in de (feitelijke) functie van Taakteammedewerker A op de afdeling Verpakken. Hij werkte aan de interieurinzetmachine. Deze machine is beveiligd met een beschermdeur. Deze beschermdeur moet worden geopend wanneer de machine in storing treedt. Deze deur is een schuifdeur, welke bestaat uit twee doorzichtige delen die over elkaar kunnen worden geschoven. De randen van de deurgedeelten zijn voorzien van een aluminium beslag. De deur kan slechts van één kant worden opengeschoven.
In zijn functie had [eiser] de bevoegdheid om eenvoudige storingen zelf op te lossen. Wanneer zich een storing voordoet, wordt er eerst door het raam van de deur van de machine gekeken. Om te kunnen vaststellen waar de storing zich precies voordoet wordt de machine weer gestart en wordt vervolgens de deur geopend.
Op 10 november 2008 deed zich een storing aan de machine voor. Enkele minuten na aanvang van de storing is de heer [VdL] naar de machine toegegaan. De heer [VdL] heeft bij Heineken de functie Taakteammedewerker C. In die functie is hij verantwoordelijk voor het onderhoud aan de machines en het draaiende houden/voorkomen van storingen in de productielijn. Toen [VdL] bij de machine kwam is hij samen met [eiser] voor de deur gaan staan om te kijken waar het probleem zich voordeed. [VdL] heeft de machine herstart en heeft vervolgens de schuifdeur geopend. Toen hij de schuifdeur openschoof heeft hij niet gezien dat [eiser] zich met zijn hoofd in het traject van de openschuivende deur bevond, zodat [eiser] de deur tegen zijn hoofd geschoven kreeg.
2.8. Geconcludeerd moet worden dat er sprake is van (mogelijke) schade die [eiser] lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Aan de orde is de vraag of Heineken dan wel Randstad voor deze schade aansprakelijk is op de voet van artikel 7:658 BW dan wel artikel 7:611 BW. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
2.9. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Mogelijk is Randstad aansprakelijk jegens [eiser] op grond van deze bepaling.
Op grond van artikel 7:658 lid 4 BW is hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Mogelijk is Heineken aansprakelijk op grond van deze bepaling.
2.10. Gedaagden hebben weliswaar aangevoerd dat het aan de eigen onvoorzichtigheid van [eiser] te wijten is dat hem het ongeval is overkomen, maar geen van beiden heeft gesteld dat de (mogelijk) door hem geleden schade het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
De vraag ligt derhalve voor of gedaagden hun verplichtingen uit hoofde van artikel 7:658 lid 1 BW zijn nagekomen. Beiden hebben aangevoerd dat zij deze zijn nagekomen.
2.11. Artikel 7:658 lid 1 BW luidt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
In dit verband staat, als niet weersproken, het volgende vast.
Toen [eiser] als uitzendkracht bij Heineken aan het werk ging, heeft hij een zogenaamde poortinstructie gehad, heeft hij kennis genomen van de veiligheidsinstructies en een veiligheidstest met goed gevolg heeft afgelegd, en heeft hij het boekje "veiligheidswenken", de bedrijfsregels van Heineken, de klokkenluidersregeling en de veiligheids- en huisregels "aan de slag bij Heineken van Capac" ontvangen. Voor de ontvangst en het daadwerkelijk lezen van deze instructies heeft [eiser] op 4 oktober 2007 een verklaring ondertekend. Tevens heeft [eiser] met betrekking tot de onderhavige interieurinzetmachine kennis genomen van het Handboek voor gebruik en onderhoud. In dit Handboek zijn onder meer de gevarentekens die in de handleiding zijn gebruikt en de grafische symbolen welke op de machine zijn aangebracht om de operator tegen gevaren en mogelijke gevarenbronnen te waarschuwen, aangegeven met een verklaring van hun betekenis.
Voorts vindt bij Heineken periodiek een Risico- Inventarisatie- en Evaluatie plaats, worden (bijna)ongevallen centraal geregistreerd en geëvalueerd, wordt daarvan melding gemaakt op een speciaal bord dat geplaatst is bij elke afzonderlijke ruimte teneinde bij de medewerkers (nog meer) bewustzijn te creëren c.q. te onderhouden.
2.12. Vaststaat dat het ongeval niet is veroorzaakt door een gebrekkige inrichting of een gebrek aan onderhoud van de interieurinzetmachine, of een gebrekkige inrichting of een gebrek aan onderhoud aan een lokaal of een (ander) werktuig of gereedschap waarmee [eiser] zijn arbeid moest verrichten.
[eiser] heeft aangevoerd dat noch Heineken noch Randstad hem hebben gewaarschuwd tegen het gevaar dat ontstaat bij het openen van de schuifdeur en dat hij, bij aanvang van zijn werkzaamheden, geen instructie heeft gekregen met betrekking tot het handelen bij het openen van de schuifdeur.
Op zich genomen staat dat, als niet weersproken, vast. Gedaagden hebben echter gewezen op de instructies die aan [eiser] zijn gegeven bij de aanvang van de werkzaamheden (en waarvoor hij heeft getekend) en hebben aangevoerd dat de onderhavige situatie een situatie betreft die zich ook privé kan voordoen, dat wil zeggen dat het niet gaat om een risico dat specifiek is verbonden aan de uitvoering van de werkzaamheden, zodat zij niet aansprakelijk zijn.
2.13. De onderhavige schuifdeur loopt in een rails en schuift direct, op een afstand van enkele centimeters, langs een ander paneel van de wand van de interieurmachine. Het is derhalve niet een deur die bij het openschuiven uitsteekt in de werkruimte en dan een gevaar zou kunnen vormen voor mensen die zich daar in de buurt bevinden. Mede gelet op deze omstandigheden heeft het niet tot de zorgplicht van gedaagden uit hoofde van artikel 7:658 lid 1 BW behoord om [eiser] (tevoren) te waarschuwen voor het gevaar dat ontstaat bij het openen van de schuifdeur van de machine, namelijk dat deze deur tegen zijn hoofd kan komen als zijn hoofd zich bevindt in het traject van de deur als deze wordt opengeschoven. Het gaat hierbij om een gevaar dat aan een ieder voldoende bekend is, ook zonder dat daartegen is gewaarschuwd. Evenmin heeft het - om dezelfde redenen - tot de zorgplicht van (een van) gedaagden ex artikel 7:658 lid 1 BW behoord om aan [eiser], bij aanvang van zijn werkzaamheden, een instructie te geven met betrekking tot het handelen bij het openen van de schuifdeur, noch kon in redelijkheid van (een van) gedaagden worden verlangd om een andere maatregel te treffen tegen het gevaar zoals zich dat heeft gerealiseerd.
2.14. [eiser] heeft tevens aangevoerd dat hij ook niet door Heineken of Randstad is gewaarschuwd toen de schuifdeur werd geopend. Het heeft echter, om de redenen zoals hiervoor weergegeven, evenmin tot de zorgplicht van gedaagden op grond van artikel 7:658 lid 1 BW behoord, om [eiser] te waarschuwen toen de schuifdeur werd geopend. Het had, gelet op de vaststaande feiten, wellicht op de weg van de heer [VdL] gelegen om voldoende op te letten toen hij de schuifdeur opende dan wel [eiser] te waarschuwen toen hij de schuifdeur opende, doch het niet voldoende opletten en niet waarschuwen door de heer [VdL] toen hij de schuifdeur opende kan niet in het kader van de zorgplicht die op grond van artikel 7:658 lid 1 BW op gedaagden rust aan een van hen worden toegerekend. Het heeft niet op de weg van (een van) gedaagden gelegen om de heer [VdL] te instrueren dat hij dient op te letten of zich niet iemand (met een lichaamsdeel) in het traject van de schuifdeur bevindt als hij de schuifdeur opent dan wel dient te waarschuwen bij het openen van de schuifdeur als zich een lichaamsdeel van iemand in het traject van de schuifdeur bevindt, aangezien het aan een ieder voldoende bekend is, ook zonder dat een zodanige instructie is gegeven, dat bij het openen van een schuifdeur, indien en voor zover de situatie daarom vraagt, opgelet moet worden dat er zich niet (een lichaamsdeel van) een persoon in het schuiftraject bevindt. Aan het openschuiven van de onderhavige schuifdeur was niet een zodanig risico van een ongeval (zoals zich dat heeft voorgedaan) verbonden dat (een van) gedaagden, op grond van haar zorgplicht uit hoofde van artikel 7:658 lid 1 BW, de heer [VdL] daarvoor een instructie had behoren te geven dan wel andere maatregelen had behoren te nemen teneinde dit risico te beperken.
2.15. De conclusie is dat gedaagden niet zijn tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 7:658 lid 1 BW en dat zij derhalve niet jegens [eiser] aansprakelijk zijn uit hoofde van artikel 7:658 lid 2 BW respectievelijk artikel 7:658 lid 4 BW.
2.16. [eiser] heeft subsidiair gesteld dat Heineken op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Nog daargelaten dat Heineken niet de (formele) werkgever van [eiser] was, heeft echter het volgende te gelden.
Zoals hiervoor overwogen zijn gedaagden niet tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 7:658 lid 1 BW. Met een beroep op artikel 7:611 BW kan niet de aansprakelijkheid die op de werkgever rust uit hoofde van artikel 7:658 BW worden uitgebreid tot een risico-aansprakelijkheid. In beginsel zijn gedaagden dan ook niet aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW.
Dat zou - zo blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad - slechts anders zijn indien er sprake is van een arbeidsgerelateerd verkeersongeval althans een arbeidsgerelateerd ongeval dat zich heeft voorgedaan buiten de sfeer van de werkplek waarover de werkgever zeggenschap heeft en buiten de sfeer waarbinnen hij bevoegd is de werknemer aanwijzingen te geven. Daarvan is echter geen sprake. Evenmin kan worden aanvaard de stelling van [eiser] dat Heineken (althans een van gedaagden) niet heeft voldaan aan de uit artikel 7:611 BW voortvloeiende normen van redelijkheid en billijkheid door niet een verzekering af te sluiten voor het geval [eiser] letselschade zou oplopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
2.17. [eiser] voert nog aan dat Heineken aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW omdat zij hem niet goed heeft begeleid, met name door een aan haar onwelgevallige bedrijfsarts door een andere bedrijfsarts te laten vervangen, en omdat zij hem ontslag heeft gegeven.
Heineken heeft betwist dat zij [eiser] niet goed begeleid heeft en een haar onwelgevallige bedrijfsarts heeft laten vervangen en dat zij hem heeft ontslagen - zijn arbeidscontract liep van rechtswege af.
Doch ook indien het door [eiser] gestelde juist is leidt dat niet, op grond van artikel 7:611 BW, tot aansprakelijkheid van (een van) gedaagden voor de gevolgen van het ongeval.
2.18. De vorderingen dienen daarom te worden afgewezen.
2.19. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Randstad zal worden veroordeeld in de kosten van het incident.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Randstad begroot op € 600,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast) en aan de zijde van Heineken begroot op € 1.050,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
veroordeelt Randstad in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] begroot op € 60,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).
Aldus gewezen door mr. J.H. Wiggers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2011.