ECLI:NL:RBSHE:2011:BP2593

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2656, 09/2657, 09/5802 en 10/1272
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op bijstand van een EU-onderdaan en de voorwaarden voor rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 januari 2011 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van het verblijf van een EU-onderdaan en haar recht op bijstandsuitkeringen. Eiseres, een Duitse nationaliteit, had in het verleden een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, maar deze was afgewezen. De rechtbank behandelde vier zaken, waarbij eiseres in beroep ging tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk. De rechtbank concludeerde dat eiseres tot 2 oktober 2009 geen rechtmatig verblijf had in Nederland, waardoor zij geen aanspraak kon maken op bijstand. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van verweerder om de aanvragen voor bijstand af te wijzen terecht waren, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank benadrukte dat het rechtmatig verblijf van een EU-onderdaan afhankelijk is van de geldende Europese regelgeving en dat er geen onvoorwaardelijk recht bestaat om in Nederland te verblijven. Eiseres had pas vanaf 2 oktober 2009 rechtmatig verblijf op basis van haar dienstverband, maar had geen recht op bijstand omdat zij vanaf die datum aanspraak had op loon. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de besluiten van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 09/2656, AWB 09/2657, AWB 09/5802 en AWB 10/1272
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2011
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. C.J. Driessen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk,
verweerder,
gemachtigde G.W.J. Heijsterman.
Procesverloop
AWB 09/2656
Op 24 december 2008 heeft eiseres een voorschot ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ten bedrage van € 40,00, vooruitlopend op de beslissing op haar aanvraag van 11 december 2008 voor een bijstandsuitkering. Bij besluit van 18 februari 2009 is deze aanvraag om bijstand afgewezen. Hiertegen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 april 2009 heeft verweerder het uitbetaalde voorschot in de vorm van een renteloze lening van € 40,00 teruggevorderd. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 28 juli 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
AWB 09/2657
Bij besluit van 24 maart 2009 is de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten afgewezen omdat zij niet tot de kring van rechthebbenden behoort. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 28 juli 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
AWB 09/5802
Bij besluit van 30 juli 2009 is de aanvraag van eiseres om bijstand ter voorziening in haar levensonderhoud afgewezen omdat eiseres niet tot de kring van rechthebbenden behoort. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 1 december 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
AWB 10/1272
Bij besluit van 9 oktober 2009 is de aanvraag van eiseres om bijstand ter voorziening in haar levensonderhoud afgewezen omdat eiseres niet tot de kring van rechthebbenden behoort. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 16 april 2010 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De vier zaken zijn gevoegd behandeld op de zitting van 7 december 2010, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
Eiseres heeft de Duitse nationaliteit en verbleef van 27 oktober 1998 tot 13 oktober 2005 in de gemeente Cuijk. Met ingang van 7 april 1999 had eiseres rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet (Vw).
Op 13 oktober 2005 is eiseres met onbekende bestemming uit Nederland vertrokken. Eiseres is bij rechterlijke uitspraak van 28 oktober 2005 door het ‘Agder Court of Appeal’ te Noorwegen onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. Eiseres verbleef van 7 februari 2006 tot 24 november 2008 in Noorwegen in detentie. Op 11 december 2008 heeft eiseres zich weer in de gemeente Cuijk gevestigd. Op 14 november 2007 heeft de IND het verblijfsrecht van eiseres beëindigd op grond van Richtlijn 2004/38/EG en is eiseres op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw ongewenst verklaard. Bij beschikking van 17 juli 2008 is het bezwaarschrift van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld. Op 17 februari 2009 heeft de IND de beschikking van 17 juli 2008 voor wat betreft de ongewenstverklaring ingetrokken. In de brief staat verder vermeld dat de beschikking van 17 juli 2008 voor wat betreft de verblijfsbeëindiging in stand blijft. Bij beschikking van 18 augustus 2009 heeft de IND de ongewenstverklaring van eiseres opgeheven. Eiseres heeft op 3 november 2009 het beroep tegen de beschikking van 17 juli 2008 ingetrokken.
2. Verweerder stelt zich in zaak 09/2656 op het standpunt dat het besluit tot afwijzing van de bijstand van 18 februari 2009 onherroepelijk is geworden. Nu de aanvraag om bijstand is afgewezen, dient ook het hieraan gerelateerde voorschot te worden teruggevorderd omdat dit onverschuldigd is betaald.
Verweerder stelt zich in de zaken 09/2657, 09/5802 en 10/1272 op het standpunt dat eiseres, gelet op de beschikking van de IND van 14 november 2007, geen rechtmatig verblijfsrecht heeft in Nederland. Pas vanaf 2 oktober 2009 heeft eiseres rechtmatig verblijf gekregen vanwege haar dienstverband via de IBN.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er op basis van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) geen onderscheid mag worden gemaakt tussen rechtmatig verblijf en verblijf met vergunning. Voorts voert eiseres aan dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel de zaak niet grondig heeft beoordeeld, via een specifieke individuele maatwerkbeoordeling. Bij de beschikking van de IND van 18 augustus 2009 is aan eiseres alsnog een verblijfsvergunning toegekend. Eiseres meent dat nu de IND op 17 februari 2009 de beschikking waarin eiseres ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 van de Vw heeft ingetrokken, zij met terugwerkende kracht rechtmatig verblijf in Nederland heeft verkregen. Eiseres wordt dan ook onterecht door verweerder beschouwd als een EU-onderdaan zonder recht op een verblijfsdocument.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
In zaak 09/2656
5. Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
6. De rechtbank stelt voorop dat het (teruggevorderde) voorschot met toepassing van artikel 52 van de WWB aan eiseres is verstrekt. Voorts is de aanvraag naar aanleiding waarvan het voorschot is verleend, bij besluit van 18 februari 2009 afgewezen. Dit besluit staat onherroepelijk vast. Het voorgaande betekent dat verweerder bevoegd was het verstrekte voorschot van eiseres terug te vorderen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de hierbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het voorschot in de vorm van een geldlening (die normaliter moet worden terugbetaald) is verstrekt en dat eiseres wist, althans kon weten, dat het voorschot bij niet toekenning van bijstand moest worden terugbetaald.
7. Het beroep in deze zaak zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht dient te vergoeden.
In de zaken 09/2657, 09/5802 en 10/1272
8. In artikel 11, eerste lid, WWB is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
9. In het tweede lid van artikel 11 WWB is bepaald dat met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld wordt de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000.
10. In artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is bepaald dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-verdrag) dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
11. De rechtbank overweegt allereerst dat de rechtmatigheid van het verblijf van een EU-onderdaan blijkens vaste rechtspraak rechtstreeks voortvloeit uit het gemeenschapsrecht zoals dat is neergelegd in het EG-Verdrag en de daaruit voortvloeiende richtlijnen en verordeningen. Bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht is er geen sprake van een onvoorwaardelijk recht van EU-onderdanen om op het grondgebied van een andere lidstaat te reizen en te verblijven. Dit volgt in het bijzonder uit artikel 18 van het EG-verdrag. Bij het EG-verdrag en de ter uitvoering daarvan vastgestelde bepalingen zijn beperkingen en voorwaarden gesteld met betrekking tot dit verblijfsrecht.
12. Blijkens de gedingstukken had eiseres met ingang van 7 april 1999 rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw met als doel ‘Arbeid als EU/gemeenschapsonderdaan’. Bij beschikking van 14 november 2007 heeft de IND het verblijfsrecht op grond van Richtlijn 2004/38/EG beëindigd en is eiseres ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de VW. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en op 17 juli 2008 is de beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 17 februari 2009 heeft de IND de beschikking van 17 juli 2008 voor wat betreft de ongewenstverklaring ingetrokken. In voornoemde brief staat echter nadrukkelijk vermeld dat de verblijfsbeëindiging in stand blijft. Op 18 augustus 2009 heeft de IND een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarin staat vermeld dat ‘op grond van thans bekende feiten en omstandigheden aanleiding bestaat af te zien van ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de vreemdelingenwet’ en ‘de gegrondverklaring van het bezwaarschrift heeft tot gevolg dat de ongewenstverklaring van betrokkene in de zin van artikel 67, van de Vw wordt opgeheven.’ In tegenstelling tot de gemachtigde van eiseres is de rechtbank van oordeel dat, nu de IND afziet van de ongewenstverklaring, dit niet betekent dat het verblijfsrecht van eiseres met terugwerkende kracht herleeft. Immers, in de brief van 17 februari 2009 staat nadrukkelijk vermeld dat de bestreden beschikking van 17 juli 2008 voor wat betreft de beëindiging van het verblijf in stand blijft. In de beschikking van 18 augustus 2009 vermeldt de IND dat het verblijfsrecht van eiseres kan herleven. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres in de periode in geding geen recht op verblijf kon ontlenen aan de bepalingen in het EG-verdrag en de ter uitvoering daarvan vastgestelde richtlijnen inzake het vrije verkeer van personen. Pas met ingang van 2 oktober 2009 had eiseres rechtmatig verblijf op grond van artikel 7 van de Richtlijn 2004/38/EG. Ook uit het door de IND verstrekte formulier Model M133-B ten aanzien van de verblijfsrechtelijke positie van eiseres blijkt dat zij per 2 oktober 2009 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van niet-tijdelijke aard heeft.
13. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres tot 2 oktober 2009 geen rechthebbende is in de zin van artikel 11, tweede lid, van de WWB, nu zij tot die datum geen rechtmatig verblijf in Nederland had, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Verweerder heeft haar terecht niet in aanmerking gebracht voor (bijzondere) bijstand. In de zaak 10/1272 is tussen partijen niet in geschil dat eiseres weliswaar vanaf 2 oktober 2009 rechtmatig verblijf heeft in Nederland, maar vanwege haar dienstverband bij IBN geen aanspraak heeft op bijstand omdat zij vanaf die datum aanspraak heeft op loon.
13. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar grief dat sprake zou zijn van ongerechtvaardigd onderscheid tussen het rechtmatig verblijf houden in Nederland en het in Nederland verblijven met een vergunning, aangezien van geen van beide situaties in het geval van eiseres sprake is in de periode thans in geding. Derhalve is geen sprake van een verboden onderscheid als bedoeld in artikel 26 van de IVBPR.
14. Uit het voorgaande vloeit voort dat de beroepen AWB 09/2657, AWB 09/5802 en 10/1272 ongegrond zijn. De bestreden besluiten kunnen in stand blijven.
15. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht dient te vergoeden.
16. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als rechter in tegenwoordigheid van mr. C.M.E. Bakker-Philippens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2011.

Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: