Uitspraak
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 mei 2010,
- het proces-verbaal van comparitie van 15 november 2010, met de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van voorzetting van de comparitie van 26 april 2011, met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
kunnentegenvallen waardoor niet de inkomsten worden gehaald die begroot waren en dat er aan de kostenkant ook onverwachte tegenvallers
kunnenzijn, is onvoldoende. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dát er sprake was van tegenvallende bezoekersaantallen. Hij heeft niet gemotiveerd aangegeven wát de begrote inkomsten waren. Ook met betrekking tot het kostenaspect heeft [gedaagde] niet aan zijn stelplicht voldaan. [gedaagde] noemt in dat kader wel een concreet voorbeeld. Volgens hem blijkt uit de weergave van de feiten in het vonnis in de procedure tegen Energyst (prod. 15 dagv.) dat PSI werd geconfronteerd met veel hogere energiekosten dan begroot. De rechtbank is van oordeel dat dat uit het vonnis geenszins blijkt. Uit het vonnis is niet af te leiden hoe hoog [gedaagde] die kosten had begroot, noch in welke mate die begroting dan overschreden zou zijn. Al met al ontbreekt het aan concrete feiten en omstandigheden (zonder dat het optreden van deze feiten en omstandigheden zelf weer te wijten is aan onbehoorlijk bestuur) waaruit kan worden afgeleid dat die een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Het bewijsaanbod dat van [gedaagde] op dit punt heeft gedaan wordt daarom gepasseerd.
5.De beslissing
21 december 2011voor het nemen van een conclusie door Heuvelmans q.q. over hetgeen is vermeld onder 4.10 en 4.13, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordconclusie kan nemen,