RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 oktober 2011
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch,
te 's-Hertogenbosch,
eiser,
gemachtigden mr. J. Bijveld en J.F.M. van Beugen,
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigden mr. H.P.M. Schenkels en M. Bochallati.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft verweerder, op grond van het destijds geldende artikel 70, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), van eiser € 967.865,00 teruggevorderd.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 15 november 2010 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 mei 2011, waar de gemachtigden van eiser en verweerder zijn verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst met toepassing van artikel 8:64, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een aantal stukken te overleggen.
Verweerder heeft na de zitting bij brief van 26 mei 2011 nadere stukken aan de rechtbank gezonden. Eiser heeft bij brief van 1 juni 2011 een reactie op deze stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven de zaak buiten zitting af te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1. Aan eiser was bij beschikking van 21 december 2007 een totaal voorlopig budget werkdeel WWB voor 2008 toegekend ad € 16.492.748,00. Bij beschikking van 26 november 2008 is dit budget bijgesteld naar een bedrag van € 16.624.330,00 en toegekend onder voorbehoud van parlementaire instemming met de begroting. Op 23 juni 2009 is de door eiser bij de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) ingediende bijlage bij de jaarrekening 2008 met verantwoordingsinformatie betreffende de WWB, voorzien van een verklaring van een accountant, door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ontvangen. Bij besluit van 4 mei 2010 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat in 2008 een bedrag van € 755.865,00 niet is besteed en een bedrag van € 212.000,00 ten onrechte niet Europees is aanbesteed. Gelet hierop stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser een bedrag van in totaal € 967.865,00 dient terug te betalen ingevolge artikel 70, eerste lid, van de WWB.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de termijn voor correctie van de ingediende verantwoordingsinformatie ongebruikt voorbij heeft laten gaan. Verweerder is van mening dat de bezwaarprocedure in beginsel niet de mogelijkheid biedt om via het indienen van nieuwe administratieve gegevens, te weten het indienen van een geheel nieuwe verantwoording, het financieringsproces van SZW te doorkruisen. Gelet op artikel 7:11 van de Awb wordt naar aanleiding van een ingediend bezwaar onderzocht waarom de ingediende verantwoording onjuist is en waarom geen gebruik is gemaakt van de in de Single information, Single audit (SiSa)-procedure opgenomen correctiemogelijkheid. Correctie van een ingediende verantwoording via bezwaar, buiten de genoemde correctiemogelijkheid, is volgens verweerder alleen nog mogelijk als de gemaakte verantwoordingsfouten verschoonbaar zijn en de gemeente van de gemaakte fouten geen verwijt valt te maken.
3. Eiser betwist niet dat € 212.000,00 ten onrechte niet Europees is aanbesteed en dat verweerder dit bedrag rechtens kan terugvorderen. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat de accountant diverse activiteiten in het kader van de re-integratie opnieuw heeft beoordeeld en getoetst aan de voorwaarden van het Participatiebudget 2009 en het werkdeel WWB 2008. Uit deze toets is gebleken dat mogelijkheden om kosten ten laste van het participatiebudget 2009 en het WWB-werkdeel 2008 te brengen ten onrechte zijn blijven liggen. De accountant heeft bij een verklaring van 12 juli 2010 alsnog rekening gehouden met extra kosten in 2008 tot een bedrag van € 1.076.297,00. Dit bedrag is samengesteld uit apparaatskosten 2008 (hogere tarieven en indirecte kosten), apparaatskosten schuldhulpverlening en kosten voor de pilot schuldhulpverlening voor ondernemers. Anders dan verweerder is eiser van mening dat de in bezwaar overgelegde gegevens wel degelijk inhoudelijk dienen te worden beoordeeld. Het wettelijke systeem verzet zich volgens eiser niet tegen een verantwoording na afloop van de gestelde termijn.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ingevolge artikel 69, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB ontvangt het college jaarlijks een uitkering ten laste van 's Rijks kas voor de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten.
6. Artikel 70, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien uit het verslag, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de WWB blijkt dat de uitkering onrechtmatig is besteed, deze uitkering ter hoogte van het onrechtmatig bestede deel wordt teruggevorderd.
7. Artikel 77, eerste lid, van de WWB, bepaalt dat het college jaarlijks bij Onze minister een verslag indient over de uitvoering van deze wet. Het verslag omvat mede een opgave van de door het college gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, en is voorzien van een verklaring van de accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de getrouwheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de uitvoering van de wet, alsmede van een oordeel van de gemeenteraad over de uitvoering van de wet.
8. Ingevolge artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet zendt het college van burgemeester en wethouders de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan Onze Minister van BZK.
9. De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen is beperkt tot de vraag of het bedrag ad € 755.865,00 terecht door verweerder wordt teruggevorderd. Beoordeeld dient te worden of verweerder de na het primaire besluit van 4 mei 2010 door eiser aangeleverde stukken, te weten de verklaring van de accountant van 12 juli 2010 dat in 2008 extra kosten ten bedrage van € 1.076.297,00 zijn besteed ten laste van het WWB-werkdeel, buiten beschouwing heeft mogen laten.
10. In de Nota procedure aanlevering jaarstukken versie Circulaire SiSa 2008 (verder: Nota aanlevering) wordt aangegeven wat, door wie, wanneer, hoe en aan wie welke informatie moet worden geleverd. Daarnaast gaat de nota in op de rol van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), de te verrichten toetsen door het CBS en hoe doorlevering aan vakdepartementen plaatsvindt. Tevens wordt ingegaan op de wijze waarop de ingediende jaarstukken kunnen worden herzien nadat deze bij het CBS zijn ingediend en door het CBS plausibel zijn verklaard.
11. De rechtbank overweegt dat de door eiser tijdig op 23 juni 2009 aangeleverde verantwoordingsinformatie door het CBS plausibel is verklaard en dus voldeed aan de formele vereisten, terwijl er verder geen aanleiding was voor verweerder nadere informatie te vragen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de door de Nota aanlevering geboden correctiemogelijkheid. Met verweerder, en in navolging van de uitspraak van de rechtbank ‘s -Gravenhage van 20 april 2011 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BQ9868), is de rechtbank van oordeel dat artikel 7:11 van de Awb zich niet verzet tegen het buiten beschouwing laten van de in bezwaar door eiser overgelegde nadere verklaring van de accountant. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de uiterste inleverdatum van de verantwoordingsinformatie van 15 juli imperatief is voorgeschreven in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. De rechtbank oordeelt dat de verantwoording en een latere correctie van die verantwoording volgens de reguliere voorschriften dient plaats te vinden. Dat voor de correctie van die verantwoording binnen de regelgeving geen uiterste termijn is opgenomen, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat eiser wel gehouden is die reguliere voorschriften terzake de correctiemogelijkheid in acht te nemen. Op basis van de ingediende verantwoordingsinformatie wordt immers de begroting voor het daaropvolgende jaar gemaakt. Indien deze werkwijze zou worden losgelaten en de door eiser thans in bezwaar overgelegde verklaring van de accountant zou worden meegenomen, dan zou het financieringsproces naar het oordeel van de rechtbank op ontoelaatbare wijze worden doorkruist.
12. Dat eiser tijdens de bezwaarprocedure in de gelegenheid is gesteld tot het indienen van een schriftelijke, gecorrigeerde SiSa-bijlage met accountantsverklaring, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder hiermee een toezegging heeft gedaan dat deze nieuwe gegevens zouden worden meegenomen in de integrale heroverweging. Blijkens het proces-verbaal van de hoorzitting heeft de voorzitter van de bezwaarcommissie immers meegedeeld dat pas na ontvangst van de stukken zou worden bezien of de stukken alsnog in de heroverweging zouden worden betrokken. Verweerder heeft in dit verband toegelicht dat beoordeeld diende te worden of er bijzondere omstandigheden zijn waarin strikte toepassing van het imperatief gestelde artikel 70, eerste lid, van de WWB in die mate in strijd komt met ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. In dat kader heeft verweerder eiser de gelegenheid geboden die nadere stukken in te leveren, opdat beoordeeld kon worden of sprake was van verantwoordingsfouten en of eiser van de gemaakte fouten een verwijt kon worden gemaakt. Verweerder heeft geoordeeld dat geen sprake was van een verantwoordingsfout, maar dat op basis van nieuwe feiten uit 2009/2010 de feiten uit 2008 zijn geherinterpreteerd, en dat op basis daarvan de ingediende verantwoording over 2008 is aangepast. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden was de correctie van de ingediende verantwoording via de bezwaarprocedure, buiten de reguliere correctiemogelijkheid om, te accepteren.
13. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
14. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als voorzitter en mr. J.M.H. Rijken-Lie en mr. A. Horst als leden in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.
<HR>
<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>