ECLI:NL:RBSHE:2010:BP3083

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
216135 HA ZA 10-1822
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onteigening van percelen ten behoeve van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 november 2010 een vonnis gewezen in een onteigeningsprocedure. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, heeft de onteigening gevorderd van bepaalde percelen die benodigd zijn voor de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. De gedaagde partij, die eigenaar is van de onteigening aangewezen percelen, heeft betoogd dat de Staat onvoldoende heeft geprobeerd om de benodigde grond langs minnelijke weg te verwerven, zoals vereist door artikel 17 van de Onteigeningswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat wel degelijk pogingen heeft ondernomen om tot overeenstemming te komen, maar dat de gedaagde partij geen tegenvoorstel heeft gedaan na de laatste aanbieding. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van artikel 17 van de Onteigeningswet.

Daarnaast heeft de gedaagde partij verzocht om de deskundigen te belasten met het berekenen van de schadeloosstelling op basis van de verplaatsing van het gehele bedrijf. Dit verzoek werd afgewezen omdat het geen wettelijke grondslag had. De rechtbank heeft vervolgens de deskundigen opdracht gegeven om de schadeloosstelling te begroten, nu de gedaagde partij het aanbod van de Staat niet heeft aanvaard. De rechtbank heeft het voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 164.500,00, conform het aanbod van de Staat. De rechtbank heeft ook de procedure voor de indiening van het definitieve deskundigenrapport vastgesteld en bepaald dat het vonnis gepubliceerd zal worden in De Bossche Omroep.

Het vonnis is uitgesproken door mr. J.A. Bik en is een belangrijke uitspraak in het kader van onteigeningsprocedures, waarbij de rechten van de gedaagde partij en de verplichtingen van de Staat onder de Onteigeningswet worden gewogen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 216135 / HA ZA 10-1822
Vonnis van 24 november 2010
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat Noord-Brabant)
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiser,
advocaat mr. B.S. ten Kate te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam.
Partijen zullen hierna De Staat en [gedaagde] genoemd worden.
1. De processtukken
Onder de stukken bevinden zich:
- een door de griffier van deze rechtbank opgemaakte akte, waaruit blijkt dat op [datum] 2010 onder nummer [nummer] de bescheiden als bedoeld in artikel 23 van de Onteigeningswet ter griffie zijn gedeponeerd,
- een exploot van 19 juli 2010, waarbij aan het Waterschap Aa en Maas, zakelijk
gerechtigde als bedoeld in artikel 5 lid 3 onder Belemmeringenwet privaatrecht, het exploot van dagvaarding werd betekend,
- een exploot van 19 juli 2010, waarbij aan Brabant Water, zakelijk
gerechtigde als bedoeld in artikel 5 lid 3 onder Belemmeringenwet privaatrecht, het exploot van dagvaarding werd betekend,
- een exploot van 16 juli 2010, waarbij aan de ABN AMRO Bank N.V.,
hypotheekhouder, het exploot van dagvaarding werd betekend,
- het verzoekschrift dat De Staat op 15 juni 2010 op de voet van artikel 54a en volgende van de onteigeningswet ter griffie van deze rechtbank heeft ingediend, strekkende tot opneming van de ligging en de gesteldheid van het te onteigenen voor de aanvang van het geding,
- de beschikking van 15 juli 2010 waarbij de rechtbank drie deskundigen en een rechter-commissaris heeft benoemd;
- de beschikking van 15 juli 2010 waarbij de rechter-commissaris de datum voor de plaatsopneming heeft bepaald;
- het proces-verbaal van plaatsopneming van 17 augustus 2010.
2. De procedure
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord.
2.2. Partijen hebben gepleit ter zitting van 26 oktober 2010. De door de advocaten van partijen overgelegde pleitnota’s en in het geding gebrachte stukken zijn, evenals de aantekeningen van de griffier ter zitting, in het dossier gevoegd.
3. De beoordeling
3.1. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de Staat onvoldoende pogingen heeft
ondernomen om hetgeen voor de uitvoering van het werk nodig is langs minnelijke weg te verkrijgen. [gedaagde] voert aan dat met de (laatste) aanbieding bij brief van 21 mei 2010, na het KB, niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 17 Onteigeningswet.
Artikel 17 Onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij in voldoende mate dient te trachten het ter onteigening aangewezene in der minne te verkrijgen.
De percelen waarvan thans onteigening wordt gevorderd zijn benodigd in verband met de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. In verband met diverse andere ontwikkelingen in het gebied waar het bedrijf van [gedaagde] is gelegen, is de verwachting dat in de (nabije) toekomst andere delen van de grond van [gedaagde] (al dan niet door middel van onteigening) overgedragen dienen te worden aan de Provincie Noord-Brabant (voor de reconstructie van de N279) en aan het Waterschap Aa en Maas (voor het project Dynamisch Beekdal). Indien die plannen doorgang vinden kan het bedrijf van [gedaagde] op de bestaande locatie niet gehandhaafd worden.
Tussen partijen staat vast dat (in verband met voormelde omstandigheden) vanaf 2008 ook is onderhandeld met de Provincie ( in samenspraak met de Staat en het Waterschap) over de aankoop van het gehele bedrijf, inclusief hetgeen thans ter onteigening is aangewezen, en dat daarover (nog) geen overeenstemming werd bereikt.
Niet betwist is dat de Staat bij brief van 3 juni 2008 heeft aangegeven dat wanneer er in dat kader geen overeenstemming bereikt zou worden de onteigeningsprocedure ter zake van hetgeen thans ter onteigening voorligt zou worden opgestart direct na vaststelling van het tracébesluit. Verder is niet bestreden dat de Staat zowel op 6 april 2007, 3 juni 2008 als
op 4 februari 2010 schriftelijk aanbiedingen heeft gedaan ten aanzien van het te onteigenen en dat die aanbiedingen door [gedaagde] zijn verworpen zonder zijnerzijds een tegenvoorstel te doen.
Na het onteigeningsKB heeft de Staat bij brief van 21 mei 2010 een aanbod gedaan ter verkrijging van het ter onteigening aangewezene en heeft de Staat toegelicht dat hij de resultaten van de onderhandelingen over de aankoop van het gehele bedrijf van [gedaagde] niet kan afwachten in verband met de voortgang van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. [gedaagde] heeft daarop gereageerd met de mededeling dat hij een tegenvoorstel wilde doen. De Staat heeft [gedaagde] daarvoor een termijn van twee weken verleend doch [gedaagde] heeft geen tegenvoorstel gedaan. Vier weken na ontvangst van genoemde reactie van [gedaagde] is de Staat overgegaan tot dagvaarding.
Zijdens [gedaagde] is aangegeven dat hij wilde onderhandelen over de aankoop van het gehele bedrijf; niet betwist is dat [gedaagde] niet over de aankoop van (alleen) het ter onteigening aangewezene heeft onderhandeld of willen onderhandelen.
Van een verplichting van de Staat om de resultaten van de onderhandelingen over de aankoop van het gehele bedrijf af te wachten is geen sprake. Voor het bereiken van overeenstemming daaromtrent zijn partijen immers ook afhankelijk van de opstelling van de overige partijen, de Provincie en het Waterschap.
Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er van schending van artikel 17 Onteigeningswet geen sprake is.
3.2. Nu ook aan alle overige bij de Onteigeningswet voorgeschreven termijnen en formaliteiten, voor zover voorgeschreven op straffe van nietigverklaring van de dagvaarding dan wel niet-ontvankelijkverklaring of van ontzegging van de vordering moeten worden nageleefd, naar behoren in acht genomen zijn, zal de rechtbank de -op de voet van artikel 54f en volgende van de Onteigeningswet gevorderde- vervroegde onteigening uitspreken.
3.2. Subsidiair heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht de rechtbankdeskundigen op
te dragen de aan [gedaagde] toekomende schadeloosstelling te berekenen op de grondslag dat het gehele bedrijf moet worden verplaatst.
Nu dit verzoek een wettelijke grondslag ontbeert kan daaraan niet worden voldaan.
3.3. Nu [gedaagde] het aanbod niet heeft aanvaard zal de rechtbank overeenkomstig
het bepaalde in artikel 54j juncto artikel 27 van de onteigeningswet aan de reeds benoemde deskundigen opdracht geven tot begroting van de aan [gedaagde] en aan eventuele verdere derde belanghebbenden toekomende schadeloosstelling.
3.4. Aangezien de opneming door de deskundigen op 17 augustus 2010 heeft plaatsgevonden -het is de rechtbank gebleken dat deze vooropname betrekking had op dezelfde zaak als de thans te onteigenen zaak- zal de rechtbank een datum bepalen waarop de deskundigen (uiterlijk) hun conceptrapport aan partijen zullen toezenden, alsmede een datum bepalen waarop partijen (uiterlijk) hun reactie op het conceptrapport aan deskundigen dienen toe te zenden, welke reacties deskundigen zullen verwerken in het definitief rapport, en voorts een datum bepalen voor deponering van het (definitieve) deskundigenrapport.
3.5. Niet is gebleken dat tussen partijen over het aan [gedaagde] toekomende
voorschot op de schadeloosstelling overeenstemming is bereikt. Artikel 54 i lid 2 van de Onteigeningswet bepaalt dat, indien geen overeenstemming bestaat omtrent de hoogte van het voorschot, dit zal worden bepaald op 90% van het bij dagvaarding gedane aanbod.
[gedaagde] heeft ten pleidooie aangevoerd dat een voorschot dat wordt bepaald op grond van de aangeboden schadeloosstelling onvoldoende is om het ter onteigening aangewezene zo spoedig mogelijk te vervangen door andere, nabijgelegen percelen.
De rechtbank zal het voorschot conform het aanbod van de Staat vaststellen op 100% van de bij dagvaarding aan [gedaagde] aangeboden schadeloosstelling ad € 164.500,--.
[gedaagde] kan zonodig, conform het bepaalde in artikel 54 o Onteigeningswet, verhoging van het voorschot verzoeken.
3.6. Nu [gedaagde] als voormeld het volle bedrag van de aangeboden
schadeloosstelling krijgt uitgekeerd, is er geen reden daarnaast een som als zekerheid vast te stellen.
3.7. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. spreekt uit ten name en ten behoeve van de Staat de onteigening van:
- het perceel, kadastraal bekend gemeente [....], sectie [...], nummer [....], groot [....] ha,
- een gedeelte groot [....] ha, van het perceel, kadastraal bekend gemeente
[....], sectie [...], nummer [...], in totaal groot [....] ha
- een gedeelte groot [....] ha, van het perceel, kadastraal bekend gemeente
[....], sectie [...], nummer [....], in totaal groot [.....] ha,
zoals dat perceel en die perceelsgedeelten nader zijn aangeduid op de in de dagvaarding vermelde, ter inzage gelegen hebbende grondtekeningen,
4.2. verstaat dat door inschrijving van dit vonnis in de daartoe bestemde openbare registers van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers te Eindhoven de eigendom van voormeld perceel en voormelde perceelsgedeelten zullen overgaan vrij van alle daarop rustende lasten en rechten,
4.3. bepaalt het te dezer zake door de Staat aan [gedaagde] te betalen voorschot op de schadeloosstelling op een bedrag groot € 164.500,-- (honderdvierenzestigduizend vijfhonderd euro),
4.4. draagt de reeds benoemde deskundigen op de aan [gedaagde] en aan eventuele verdere derde belanghebbende verschuldigde schadeloosstelling te begroten;
4.5. stelt vast als datum waarop het concept-deskundigenrapport aan partijen zal worden toegezonden: 18 mei 2011,
4.6. stelt vast als datum waarop partijen uiterlijk hun reactie aan de deskundigen dienen toe te zenden: 15 juni 2011,
4.7. stelt voorts vast als datum waarop het (definitieve) deskundigenrapport moet zijn gedeponeerd: 13 juli 2011,
4.8. wijst aan als nieuwsblad waarin door de griffier van deze rechtbank dit vonnis bij uittreksel zal worden gepubliceerd: De Bossche Omroep te ’s-Hertogenbosch,
4.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.