4.2. betalingsonmacht, betalingsonwil, selectief betalingsgedrag
4.2.1. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat Alfa ten onrechte, want zonder deugdelijke redenen, in 2008 haar schuld aan Bowie onbetaald heeft gelaten tot een beloop van EUR 273.851,37. Bowie stelt dat dit het gevolg is van de weigering van [A] als bestuurder van Alfa om zorg te dragen voor betaling en dat dus sprake is van betalingsonwil, en dat dit onrechtmatig is jegens Bowie. Bowie onderbouwt haar stellingen op dit punt – onder meer – door te verwijzen naar de omstandigheden als weergegeven bij de vaststaande feiten onder 2.8. Uit het feit dat Alfa in een periode van minder dan 10 maanden voor faillissement kon beschikken over geldmiddelen tot een beloop van ruim EUR 3 miljoen moet worden afgeleid dat Alfa wel in staat was om de vordering van Bowie te betalen, maar dat zij dit desondanks weigerde. Dat sprake is van onwil om Bowie te betalen blijkt, aldus Bowie, tevens uit een aantal bijkomende omstandigheden. Bowie wijst in dat verband - onder meer - op het feit dat Alfa heeft nagelaten om het voorschot voor de deskundige te betalen in het door haar uitgelokte voorlopig deskundigenbericht. Hieruit blijkt hoe onoprecht het verweer van Alfa tegen de vordering van Bowie is. Verder wijst Bowie op het feit dat Alfa eerst een regeling treft om de vordering voor het overgrote deel te betalen en dat zij die regeling vervolgens niet na komt. Uit de verklaringen die zijn afgelegd door de debiteuren van Alfa waar Bowie beslag onder had gelegd blijkt verder dat er liquide middelen aanwezig waren om Bowie te kunnen betalen. Bowie wijst ook op het feit dat Alfa zelfs de moeite niet nam om te verschijnen teneinde verweer te voeren in de kort geding procedure die Bowie tegen haar aanspande. Dat Alfa haar schuldeisers selectief betaalde blijkt volgens Bowie ook uit het feit dat Alfa kort voor haar faillissement nog schuldeisers van haar liet betalen door haar moedermaatschappij, waartegenover de moedermaatschappij werd gekweten voor haar schuld aan Alfa. Uit de te dier zake door [A] in een faillissementsverhoor afgelegde verklaring blijkt dat [A] doelbewust bepaalde schuldeisers wel doch Bowie niet heeft betaald, aan wie in diezelfde periode werd voorgehouden dat Alfa niet bij machte was om te betalen. Ook de acties van de moedermaatschapij van Alfa om te beletten dat Bowie via de curator inzage kreeg in de administratie van Alfa, het heimelijk verwijderen van data uit de computers van Alfa rondom de faillissementsdatum en het onttrekken van vermogensbestanddelen aan verhaal van Bowie middels de toedeling en overdracht van het aandeel van de woning van [A] aan [B] plaatst Bowie in het kader van de onwil om Bowie te betalen.
4.2.2. De omstandigheid dat de bestuurder van een vennootschap er niet op heeft toegezien dat een vordering van een schuldeiser op de vennootschap door laatstgenoemde wordt voldaan is op zichzelf niet voldoende om die bestuurder uit dien hoofde aansprakelijk te achten wegens onrechtmatige daad. In een situatie als de onderhavige, waarin de bestuurder (indirect) volledige zeggenschap uitoefent over de vennootschap, mag echter van die bestuurder wel worden verwacht dat hij aannemelijk maakt dat de vennootschap niet in staat is om de betreffende crediteur te betalen en dat non-betaling (dus) niet haar oorzaak vindt in de onwil van de bestuurder om de vordering van de schuldeiser te betalen. Zo die bestuurder er in slaagt aannemelijk te maken dat sprake is van betalingsonmacht dan is het vervolgens aan de schuldeiser om te stellen en zonodig te bewijzen dat die betalingsonmacht is veroorzaakt door gedragingen van de bestuurder die onrechtmatig zijn jegens die schuldeiser.
4.2.3. [A] heeft ter comparitie terecht aangevoerd dat van onwil om te betalen geen sprake kan zijn in het geval de niet-betaling haar rechtvaardiging vindt in het feit dat de debiteur de vordering betwist. Alle gevallen in de rechtspraak waarin een beroep op betalingsonwil werd gehonoreerd betrof situaties waarin sprake was vorderingen die al door rechters in bodemprocedures waren vastgesteld. De bestuurder van een vennootschap moet een vordering kunnen betwisten zonder meteen het risico van persoonlijke aansprakelijkheid op zich te laden zodra blijkt dat de vordering ten onrechte is betwist en er ten tijde van de betwisting geld was om te betalen.
4.2.4. Voor zover [A] bedoeld heeft te stellen dat van betalingsonwil geen sprake kon zijn zolang de vordering van Bowie op Alfa nog niet door een rechter in een bodemprocedure was vastgesteld wordt dat standpunt verworpen. Vereist, maar ook voldoende is, dat sprake is van een vaststaande betalingsverplichting, hetzij omdat die verplichting is neergelegd in een rechterlijke of arbitrale uitspraak, hetzij omdat de vordering is erkend danwel niet of niet serieus (dat wil zeggen op redelijke gronden) wordt betwist. Dat in dit geval sprake was van een serieuze, op redelijke gronden gestoelde betwisting van de vordering door Alfa heeft [A] naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de navolgende feiten en omstandigheden:
• om te beginnen heeft [A] niet onderbouwd dat en op welke wijze Alfa medio 2008 gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de door Bowie gehanteerde tarieven. [A] voert weliswaar aan dat Bowie heeft nagelaten in haar dagvaarding melding te maken van het feit dat Alfa gemotiveerd heeft geageerd tegen de hoogte van de bij haar in rekening gebrachte bedragen maar adstrueert of concretiseert dit niet. Gesteld noch gebleken is dat door of namens Alfa brieven zijn gestuurd waarin dergelijk verweer is vervat. De door [A] overgelegde faxbrieven, overgelegd als productie 5 zien op kwesties uit 2007 en kunnen niet als zodanig verweer gelden.
• Evenmin is gesteld of gebleken dat Alfa in de procedure bij de rechtbank inhoudelijk verweer heeft gevoerd, hetgeen wel in de rede had gelegen nu Alfa immers, aldus [A] , van oordeel was dat ‘een zeer groot deel’ van de vordering niet voor betaling in aanmerking kwam.
• Uit de omstandigheid dat de faillissementskamer van deze rechtbank een verzoek van Bowie tot faillietverklaring van Alfa heeft afgewezen volgt niet meer (of minder) dan dat kennelijk, in het kader van de toetsing op voet van artikel 6 lid 3 Faillissementswet, niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van de verzoeker. De precieze overwegingen (en eventuele weren van Alfa) die daarbij een rol hebben gespeeld laten zich slechts raden, nu [A] heeft nagelaten het betreffende vonnis in het geding te brengen.
• Uit de overgelegde stukken met betrekking tot het voorlopig deskundigenbericht blijkt dat Alfa meende dat Bowie in haar verplichtingen was tekortgeschoten waar het betrof het werk [X] [adres], maar Alfa heeft haar stellingen op dat punt volstrekt niet onderbouwd. Zij heeft voorts nagelaten om het voorschot te betalen van de deskundige die een dergelijke onderbouwing had kunnen verschaffen. Ook in deze procedure heeft [A] geen verdere onderbouwing van de gestelde tekortkoming aangedragen, waardoor de aan Bowie verweten tekortkoming een volstrekt niet aannemelijk gemaakte slag in de lucht is gebleven. Het aan Bowie gemaakte verwijt dat deze niet op betaling van het voorschot heeft aangedrongen miskent dat steplicht en bewijslast ter zake de beweerdelijke tekortkoming op Alfa rustten.
• [A] verklaart de gang van zaken rondom het voorschot vanuit de wens van Alfa om het geschil in der minne te regelen, leidend tot de – op initiatief van Alfa tot stand gekomen - principeafspraak om EUR 240.000,- te betalen. De bereidheid van Alfa om 87% van de vordering van Bowie te betalen valt bij gebreke van een nadere toelichting niet te rijmen met het aan Alfa toegeschreven standpunt dat ‘een zeer groot deel’ van de vordering helemaal niet voor betaling in aanmerking kwam. Deze afspraak valt ook niet te begrijpen vanuit het commercieel belang van Alfa, aangezien haar relatie met Bowie op dat moment feitelijk al geruime tijd was geslaakt.
• Volgens de eigen stellingen van [A] was Alfa indertijd van oordeel dat zij – ook na haar betaling van mei 2008 - in ieder geval enig bedrag aan Bowie diende te betalen . Daarvan uitgaande valt zonder nadere toelichting niet te begrijpen waarom Alfa dan niet tenminste het bedrag heeft betaald dat zij – volgens haar eigen inschatting – aan Bowie verschuldigd was, dusdoende het geschil beperkend tot het – volgens [A] – betwiste deel van de vordering.
• Verder vloeit uit de eigen stellingen van [A] voort dat als gevolg van de met Bowie getroffen regeling tot betaling van EUR 240.000,- de vordering van Bowie in ieder geval tot dat beloop niet (langer) betwist was. De bereidheid van Alfa om EUR 240.000,- te betalen valt verder bij gebreke van nadere toelichting bezwaarlijk in overeenstemming te brengen met de stelling dat ‘een zeer groot deel’ van de vordering van Bowie helemaal niet voor betaling in aanmerking kwam.
• Tenslotte valt zonder nadere (bevredigende) toelichting niet te begrijpen waarom Alfa er van heeft afgezien om verweer te voeren tegen de vordering van Bowie in kort geding, in aanmerking nemende dat het voeren van verweer er volgens de eigen stellingen van [A] zonder meer toe zou hebben geleid dat de vordering zou zijn afgewezen, gelet op de strenge eisen die gelden voor het toewijzen van vorderingen in kort geding. De stelling van [A] ‘Alfa had niets te winnen door te verschijnen’ is onbegrijpelijk in het licht van het thans gevoerde verweer dat ‘een zeer groot deel’ van de vordering niet voor betaling in aanmerking kwam.
4.2.5. [A] voert aan dat Alfa als gevolg van betalingsonmacht niet in staat was om de in december 2008 getroffen regeling met Bowie, op grond waarvan Alfa EUR 240.000,- zou betalen, na te komen. [A] onderbouwt deze kale stelling echter niet, bijvoorbeeld aan de hand van de jaarstukken 2008 dan wel andere gegevens op basis waarvan inzicht wordt verkregen in de vermogenspositie van Alfa, de liquiditeiten en de kasstromen gedurende 2008 en de eerste maanden van 2009. Het enige stuk dat wordt gepresenteerd betreft de omzetgegevens van Alfa over de laatste vier maanden van 2008, afgezet tegen dezelfde periode een jaar eerder. Uit die gegevens blijkt, aldus [A], van een dramatische daling in de omzet. De rechtbank beziet de cijfers met de nodige voorzichtigheid en terughoudendheid aangezien de juistheid en volledigheid van het gepresenteerde cijfermateriaal op geen enkele wijze is geborgd. Bovendien roept het stuk de nodige vragen op, onder meer met betrekking tot het feit dat de laatste vier maanden van 2008 – contrair aan de door [A] gememoreerde ontwikkeling van de omzet - een significant hogere inkoopwaarde van de omzet laten zien dan dezelfde periode van 2007 (EUR 2.3 miljoen 2008 tegenover EUR 1.8 miljoen in 2007) en aangenomen mag worden dat betonmortel niet op voorraad wordt geproduceerd. De stelling van [A] dat met name december 2008 een dramatische terugval in omzet (EUR 188.172,52) te zien gaf roept in het licht van de inkoopwaarde van de omzet over die maand (EUR 879.743,56) de nodige vragen op, ook indien deze inkoopwaarde vergeleken wordt met de vergelijkbare periode in 2007 (EUR 551.817,26). De verklaring hiervoor lijkt te liggen in de post ‘uitbesteed werk’ ad EUR 631.856,28, hetgeen echter tegelijk de vragen oproept waarom Alfa in het door [A] gememoreerde ongunstig economisch tij deze omzet niet zelf heeft gerealiseerd, aan wie dit werk is uitbesteed en wanneer Alfa dit kennelijk in onderaanneming uitbesteed werk aan haar principaal in rekening heeft gebracht (en dus als omzet zichtbaar is geworden). Ook indien echter wordt uitgegaan van de juistheid van de gepresenteerde gegevens valt daaruit naar het oordeel van de rechtbank nog niet af te leiden dat Alfa niet bij machte was om haar betalingsverplichtingen jegens Bowie na te komen, in aanmerking nemende de omvang van het betalingsverkeer en pinopnamen die in de periode december 2008 tot en met faillissementsdatum EUR 811.418,- respectievelijk EUR 138.250,- bedroegen. De contante kasopnamen beliepen in de periode december 2008 tot en met 23 januari 2009 EUR 18.630,-. Uit dit financieel verkeer blijkt dat Alfa in de periode waarin zij volgens de stellingen van [A] niet in staat was om het met Bowie overeengekomen bedrag ad EUR 240.000,- te betalen ten minste de beschikking had over liquiditeiten tot een beloop van EUR 968.298,-. Daarbij verdient nog aantekening dat betalingen aan schuldeisers van bedragen lager dan EUR 10.000,- niet in dit overzicht zijn meegenomen, zodat het totale geldverkeer in genoemde periode gedurende welke Alfa volgens de stellingen van [A] niet in staat was om de vordering van Bowie te voldoen naar alle waarschijnlijkheid de som van EUR 1 miljoen heeft overtroffen. Verder dient daarbij bedacht te worden dat uit de verklaringen van de schuldenaren van Alfa in het kader van de door Bowie op 29 augustus 2008 gelegde beslagen volgt dat deze beslagronde voor een bedrag van tenminste EUR 178.000,- doel hadden getroffen en welk bedrag door Alfa eveneens aangewend had kunnen worden om de vordering van Bowie te voldoen. Dat Alfa ondanks dit alles niet in staat was haar betalingsverplichtingen na te komen valt dan bij gebreke van een nadere toelichting niet aan te nemen.
4.2.6. Uit de stellingen van [A] valt niet af te leiden dat hij zich op het standpunt stelt dat Alfa ook reeds vóór december 2008 niet in staat was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen en dat het onbetaald blijven van de vordering van Bowie ook toen daarin haar oorzaak vond. Eerder stelde [A] namelijk dat de facturen van Bowie onbetaald werden gelaten omdat zij werden betwist, gelijk Alfa ook andere betwiste facturen onbetaald liet en dat daarin dus de (enige) reden voor het onbetaald laten was gelegen.
4.2.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [A] niet aannemelijk weten te maken dat Alfa in 2008 financieel niet bij machte was om de vordering van Bowie te betalen. Dan is vervolgens de vraag aan de orde of sprake is van betalingsonwil, gelijk Bowie stelt.
4.2.8. [A] heeft weersproken dat sprake is van betalingsonwil aan de zijde van Alfa, althans dat de door Bowie aangevoerde feiten en omstandigheden er op duiden dat geen sprake is van betalingsonmacht. Zo wijst [A] er op dat de door Bowie beslagen debiteurenvorderingen de beschikbare liquiditeiten beperkten en dat deze vorderingen bovendien ook verpand waren aan de bank. Verder bood de uitbreiding van de kredietruimte geen soelaas omdat die extra ruimte op 2 oktober 2008 feitelijk – via een overstand – al was benut. Bovendien was die extra kredietruimte tevens bestemd voor een zustervennootschap van Alfa. Uit het feit dat Alfa in de periode 30 juni 2008 tot en met eind februari 2009 voor een bedrag van ruim EUR 2.5 miljoen betalingen heeft verricht op vorderingen van andere schuldeisers volgt niet dat Alfa onrechtmatig jegens Bowie heeft gehandeld door haar vordering niet te betalen. De opnamen van [A] bij Alfa hadden deels een privékarakter doch zijn in zoverre verantwoord in zijn rekening-courant met Alfa. [A] wijst er op dat de kwestie van de onttrekkingen bovendien betrokken is in een met de curator getroffen regeling, op grond waarvan [A] en de aan Alfa gelieerde vennootschappen EUR 200.000,- aan de boedel betalen tegen finale kwijting.
4.2.9. Het door Bowie onder de debiteuren gelegde beslag stond er niet aan in de weg dat Alfa de betreffende debiteuren had kunnen instrueren om aan Bowie te betalen. Ter comparitie verklaarde de raadsman van [A] dat de bank weliswaar een stil pandrecht had op de debiteurenvorderingen maar dat dit pandrecht pas na het faillissement van Alfa is medegedeeld aan de debiteuren. Dit betekent dat de debiteuren dus bevrijdend – met instemming van Alfa - hadden kunnen betalen aan Bowie.
Ten tijde van het beslag onder de bank bedroeg het (credit-)saldo EUR 114.525,65. Dit creditsaldo is in verband met het beslag gesepareerd en betrokken in de verklaring derdenbeslag van de bank. Ook ten aanzien van hetgeen de bank daarin verklaarde voor Alfa onder zich te hebben (volgens productie 3 van Bowie een bedrag van EUR 91.331,83) geldt – bij gebreke van stellingen die dit anders maken – dat niets er aan in de weg stond om de bank dit bedrag uit te laten betalen aan Bowie. [A] heeft weliswaar gesteld – met een beroep op artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden - dat het creditsaldo was verpand wegens een in het verleden verstrekte financiering maar daar kan aan voorbij gegaan worden omdat [A] dit niet verder onderbouwd (welk krediet, hoe hoog, wanneer afgesloten, welke schuldenaar), hij de ter zake aangeroepen Bankvoorwaarden niet in het geding brengt en bovendien de bank zelf in haar verklaring niet van dergelijke pandrechten gewag maakt, gelijk artikel 476a lid 2 sub e Rv wel van haar verlangt. Aangenomen moet worden dat het creditsaldo niet met pandrechten belast was anders dan het pandrecht uit hoofde van de – kennelijk - uitstaande bankgarantie.
De stelling van [A] dat de beslaglegging onder Hurks-Van Straten ter zake een nog volledig uit te voeren opdracht van ruim EUR 180.000,- het onmogelijk maakte dat Alfa een vordering op deze debiteur verkreeg valt bij gebreke van een nadere toelichting niet te begrijpen. Het derdenbeslag staat in beginsel, bijzondere – gestelde noch gebleken - omstandigheden daargelaten, aan uitvoering van de overeenkomst niet in de weg.
4.2.10. Het verweer dat de extra kredietruimte geen soelaas bood ontbeert feitelijke grondslag. Uit het laatste afschrift vóór de kredietuitbreiding van september 2008 blijkt dat het debetsaldo EUR 288.247,58 bedroeg. Dat betekent dat met de uitbreiding van de limiet er vanaf 2 oktober extra ruimte was van EUR 112.000,-. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat er voor het eerst een overstand in rekening-courant is ontstaan op 27 september 2009 , toen de bank reeds in uitbreiding van de limiet had bewilligd (de bank heeft de betreffende overeenkomst op 25 september 2008 getekend ). Op de datum van ondertekening van de kredietovereenkomst door de bank stond de rekening-courant op ruim EUR 120.000,- debet, zodat uit dien hoofde op dat moment effectief EUR 280.000,- aan liquiditeiten beschikbaar was. De omstandigheid dat de uitbreiding van de limiet slechts een tijdelijke was, tot 1 april 2009, doet daar niet aan af. Uit de stelling dat de extra kredietruimte tevens bestemd was voor de gelieerde vennootschap Alfa Bouwconstructies BV volgt nog niet dat de extra kredietruimte daar ook feitelijk (mede) voor is aangewend, terwijl dat ook overigens niet uit de stukken is gebleken. [A] geeft niet aan welke betalingen ten laste van de rekening-courant van Alfa aan of ten behoeve van Alfa Bouwconstructies BV zijn verricht.
4.2.11. [A] heeft op zichzelf gelijk waar hij stelt dat uit de omvang van de betalingen aan de overige schuldeisers van Alfa nog niet volgt dat de niet-betaling van Bowie daarmee onrechtmatig is. Echter maakt de omvang van die betalingen wel duidelijk dat Alfa financieel in staat was om Bowie te betalen en dat de niet-betaling derhalve haar oorzaak moet vinden in de onwil aan de zijde van haar bestuurder die als enige zeggenschap over de vennootschap uitoefent. Datzelfde geldt voor (de omvang van) de onttrekkingen
4.2.12. Ten aanzien van de onttrekkingen heeft [A] op geen enkele wijze inzicht verschaft in de besteding van het bedrag van bijna EUR 1 miljoen dat hij in de periode 2007 – 2009 heeft opgenomen. [A] stelt weliswaar dat deze onttrekkingen betrokken zijn in een regeling die hij met de curator heeft getroffen maar hij laat het bij deze blote bewering zonder dit op enigerlei wijze te onderbouwen of toe te lichten zodat de rechtbank maar moet gissen naar de inhoud en reikwijdte van die regeling alsmede de feiten en overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Zelfs indien het echter zo zou zijn dat [A] de onttrekkingen deugdelijk heeft verantwoord tegenover de curator dan betekent dat nog niet dat hij die onttrekkingen – daarmee – ook genoegzaam tegenover Bowie heeft verantwoord. Van een bestuurder van een vennootschap mag worden verwacht dat hij, daartoe aangesproken door een onbetaald gebleven schuldeiser van de vennootschap, inzicht verschaft in het ter zake door hem gevoerde financieel beheer teneinde aanknopingspunten te verschaffen voor nadere stellingen danwel bewijslevering. Nu [A] geen enkele toelichting of uitleg verschaft met betrekking tot bedoelde onttrekkingen moet het er voor worden gehouden dat genoemde bedragen onrechtmatig aan Alfa zijn onttrokken, gelijk Bowie onder verwijzing naar de producties 15 en 16 stelt.
4.2.13. Gezien het voorgaande is vast komen te staan dat de niet-betaling van de vordering van Bowie zijn oorzaak vindt in de kennelijke onwil van [A] als bestuurder van Alfa. Ter zake treft [A] een ernstig persoonlijk verwijt aangezien hij volledige en exclusieve zeggenschap uitoefende over de vennootschap.