ECLI:NL:RBSHE:2010:BO7053

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
717876
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid in arbeidszaken en ontbindingsverzoek bij onduidelijke woonplaats werknemer

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Helmond, is op 29 november 2010 uitspraak gedaan over een ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap X BV en werknemer Y. Het verzoekschrift werd op 12 oktober 2010 ingediend, waarbij de bevoegdheid van de kantonrechter ter discussie stond. Y betwistte de bevoegdheid van de kantonrechter, stellende dat hij woonachtig was in Duitsland, en dat de zaak daarom in die lidstaat behandeld diende te worden. De kantonrechter oordeelde dat de bevoegdheid op basis van de EEX-Verordening Brussel I moest worden beoordeeld, waarbij de woonplaats van de werknemer bepalend is. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat Y daadwerkelijk in Duitsland woonde op het moment van indiening van het verzoekschrift, en dat de kantonrechter te Helmond bevoegd was om de zaak te behandelen.

De kantonrechter beoordeelde vervolgens de inhoud van het verzoek. X BV voerde aan dat er gewichtige redenen waren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder andere door een vertrouwensbreuk en onvoldoende functioneren van Y. De kantonrechter stelde vast dat er inderdaad een vertrouwensbreuk was ontstaan, en dat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet langer van X BV kon worden verlangd. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was, maar dat Y recht had op een vergoeding van € 60.000,= bruto, rekening houdend met zijn leeftijd en gezondheidstoestand. De kantonrechter gaf X BV de gelegenheid om het verzoek in te trekken, met de mogelijkheid dat de kosten van de procedure voor X BV zouden komen te liggen als zij dat deed. De beslissing werd genomen in het belang van een goede rechtsbedeling en de bescherming van de werknemer.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van bevoegdheid en de omstandigheden rondom de ontbinding van arbeidsovereenkomsten, vooral in internationale contexten.

Uitspraak

Kantonrechter te Helmond*
Zaaknummer : 717876
EJ verz. : 165/10
Uitspraak : 29 november 2010
in de zaak van:
de besloten vennootschap X BV,
gevestigd te Helmond,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.G.M. Michels,
Emmasingel 13, 5611 AZ Eindhoven,
t e g e n :
Y,
volgens opgaaf van verzoekster wonende te Heerlen,
volgens eigen opgaaf wonende te Hude (Duitsland),
verweerder,
gemachtigde: mr. E.G.M.G. Huntjens,
Postbus 1089, 6040 KB Roermond.
1. De procedure.
Het op 12 oktober 2010 ter griffie van de kantonrechter ingekomen verzoekschrift strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, welke in het vervolg zullen worden aangeduid als "X BV" en "Y". Zijdens Y is een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2010, bij welke gelegenheid partijen de zaak hebben doen bepleiten door hun gemachtigden. Deze hebben daartoe pleitaantekeningen gebruikt, welke aan het eind van de zitting aan de kantonrechter zijn overgelegd. Na gevoerd debat is de beschikking bepaald op heden.
2. Inleiding.
1. Tussen partijen is in confesso dat tussen hen een arbeidsovereenkomst bestaat. Y is sedert 5 november 2007 in dienst van X BV als general manager tegen een bruto salaris (exclusief vakantiegeld) van € 11.000,= per maand. Y, geboren op 15 januari 1956, is thans 54 jaar oud.
2. X BV grondt het verzoek op de stelling dat gewichtige redenen bestaan om de bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. X BV voert daartoe aan dat zich een verandering in de omstandigheden heeft voorgedaan die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
3. Ter toelichting op deze stellingname heeft X BV - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat in de loop der jaren is gebleken dat Y geen draagvlak meer heeft binnen haar bedrijf. In de loop van 2009 is Y op zijn functioneren aangesproken en is een extern coachingsbureau ingeschakeld. Dat heeft niet geleid tot een verbetering in de situatie. De beoordeling van zijn functioneren in 2009 was nog wel voldoende, maar kwam uit op een lager niveau dan in 2008.
In maart 2010 spreekt X BV Y opnieuw aan op diens functioneren. Y wordt te kennen gegeven dat zijn commerciële output en "people management" sterk moeten verbeteren. Y heeft hierop bij e-mail van 15 april 2010 gereageerd. Die reactie kwam er - zakelijk weergegeven - op neer dat de oorzaak voor de door X BV benoemde problematiek niet bij hem lag, maar bij anderen rondom hem in het bedrijf. Voorts gaf Y in dit e-mailbericht aan dat de door hem gekozen richting volgens hem nog steeds goed is en dat hij die niet zal veranderen.
X BV vond daarin aanvankelijk een aanleiding om te gaan kijken naar een beëindiging van het dienstverband. Zij heeft Y echter nog een kans gegeven door hem een Plan van Aanpak ter hand te stellen met behulp waarvan hij wekelijks rapportages aan X BV kon verzorgen. Op 21 april 2010 is bovendien opnieuw een coachingstraject vastgesteld. Uiteindelijk blijkt echter dat binnen het bedrijf van X BV het draagvlak voor Y is weggevallen. Op 21 juli 2010 wordt opnieuw een functioneringsgesprek gehouden. Daarin wordt het functioneren als "onvoldoende" gekwalificeerd. Naar aanleiding daarvan heeft X BV Y te kennen gegeven de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te zullen gaan nastreven.
4. Y heeft tegen het verzoek - zakelijk weergegeven - het navolgende tot verweer aangevoerd.
Primair betwist Y de bevoegdheid van de kantonrechter te Helmond, daartoe aanvoerend dat hij woonplaats heeft in Duitsland en dat, gelet op het bepaalde in artikel 20 van de Verordening 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid etc. (verder te noemen: EEX-Verordening Brussel 1), de onderhavige zaak aangebracht had moeten worden voor een college in de lidstaat waarin hij woonachtig is.
Subsidiair betwist Y het bestaan van een grond voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Op 21 augustus 2010 is hij naar huis gestuurd. Op dat moment was hij voor 50% arbeidsongeschikt, nadat hij eind mei 2010 volledig was uitgevallen vanwege ernstige maag-/darmklachten. Y merkt op dat hij is weggehunt bij zijn vorige werkgever en dat hem in een lang onderhandelingstraject toekomstmogelijkheden zijn voorgehouden die zich niet hebben gerealiseerd.
5. X BV heeft ten aanzien van het bevoegdheidsverweer nog aangevoerd dat dit chicaneus is en gepasseerd moet worden, althans verworpen wegens misbruik van recht. De woonplaats van Y dient naar Nederlands recht te worden vastgesteld. In dat geval is de feitelijke woonplaats doorslaggevend. Y heeft altijd feitelijk bij zijn gezin in Heerlen verbleven en verblijft daar nu nog steeds. Voorts volgt uit de preambule bij de EEX-Verordening Brussel 1, meer in het bijzonder hetgeen daarin onder 12 is vermeld, dat er naast de woonplaats van verweerder alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk moeten zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.
De bevoegdheid van de kantonrechter te Helmond sluit ook naadloos aan op de ratio van de verordening, zoals blijkt uit artikel 13 van de preambule. De verordening dient ertoe om werknemers (als de zwakkere partij) te beschermen door bevoegdheidsregels te geven die gunstiger zijn voor de belangen van de zwakkere partij dan de algemene regels. Y heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft ook gedurende de uitvoering van de arbeidsovereenkomst altijd in Nederland verbleven. De kantonrechter in Helmond is in dat geval (juist) geen wezensvreemd tribunaal, waar recht gesproken wordt onder een afwijkend procesrecht.
Het verweer van Y, die zich pas op 11 oktober 2010 bij de gemeente Heerlen heeft laten uitschrijven, wordt kennelijk opgeworpen om de procedure (en daarmee een goede rechtsgang) te vertragen. Overigens heeft de rest van het gezin van Y zich niet laten uitschrijven uit Heerlen, wat een aanwijzing oplevert dat Y nog wel woonplaats heeft te Heerlen.
6. Voor de feitelijke onderbouwing van de standpunten zij, voor zover hieronder niet aan te halen, verwezen naar de stukken van het geding.
3. De beoordeling: ten aanzien van de bevoegdheid.
7. Ingevolge het bepaalde in artikel 20 EEX-Verordening Brussel 1 kan een vordering van een werkgever slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft. Voor de toepassing van deze bepaling dient onder het begrip "vordering" tevens te worden begrepen het verzoek waarmee een Nederlandse verzoekschriftprocedure wordt ingeleid. In beginsel dient daarom ook in een procedure als de onderhavige acht geslagen te worden op deze bepaling.
8. De vraag naar welk tijdstip de bevoegdheidsvraag dient te worden beoordeeld vindt een antwoord in artikel 30, aanhef en sub 1 EEX-Verordening Brussel I. Bepalend is het moment waarop het verzoekschrift bij het gerecht wordt ingediend. Artikel 278 Rv. schrijft voor dat de dag van indiening op het verzoekschrift wordt aangetekend. In de onderhavige zaak is het verzoek bij brief van 11 oktober 2010 aan de kantonrechter toegezonden. Blijkens aantekening op het verzoekschrift is dit op 12 oktober 2010 ter griffie ontvangen. In beginsel dient dan de bevoegdheidsvraag te worden beoordeeld naar de stand van zaken per 12 oktober 2010. Op die dag was Y uitgeschreven uit Heerlen. Een bewijs van inschrijving op die datum op een ander adres ontbreekt echter. Een door Y overgelegde akte betreffende een inschrijving in Duitsland is immers van 3 mei 2010 en dat stuk zegt niets over de situatie per 11 oktober 2010. Volgens dat stuk stond Y overigens in mei 2010 ingeschreven op het adres Unter den Den Eichen 10 te 27798 Hude, in Duitsland. Op de akte is als "Einzugsdatum" aangetekend 1 mei 2010.
9.1 De volgende vraag die beantwoord dient te worden is wat heeft te gelden als "woonplaats" van de gerequestreerde. Deze zaak dient op grond van artikel 59 EEX-Verordening Brussel I naar intern (Nederlands) recht beoordeeld te worden. Ingevolge artikel 1:10 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede en, bij gebreke van woonstede, ter plekke van zijn werkelijk verblijf. Bepalend is dus niet de formele woonplaats, de locatie waarop iemand ingeschreven staat, maar de feitelijke woonstede.
9.2 Partijen verschillen op dit punt van mening. X BV neemt het standpunt in dat Y in elk geval tot de datum van uitschrijving, maar ook nog daarna, metterwoon gevestigd is te Heerlen. Y heeft dit betwist door erop te wijzen dat hij al langere tijd in verschillende plaatsen in Duitsland ingeschreven heeft gestaan en daar ook (met zijn gezin) heeft gewoond.
De bewijzen van inschrijvingen bij de verschillende gemeentes zijn wat dit betreft niet eenduidig. Mogelijk heeft Y tussen 1 mei 2010 en 11 oktober 2010 zowel in Duitsland als in Nederland ingeschreven gestaan, als hij niet tussentijds in Duitsland is uitgeschreven. Uit de door Y geproduceerde stukken blijkt weliswaar dat hij op 11 oktober 2010 is uitgeschreven in Heerlen, maar de akte betreffende die uitschrijving vermeldt een ander adres in Hude (namelijk "Klosterschanke") dan het inschrijvingsbewijs van 3 mei 2010 dat als adres "Unter den Eichen" vermeldt. Dat Y op 11 oktober 2010 ingeschreven stond in Hude (of elders in Duitsland), volgt niet uit de geproduceerde aktes.
9.3 De kantonrechter stelt vast dat uit de ter onderbouwing van de standpunten van partijen geproduceerde stukken niet onomstotelijk blijkt dat Y metterwoon in Duitsland is gevestigd. Zo heeft Y bijvoorbeeld geen kopie overgelegd van een huurovereenkomst of eigendomsbewijs van een woonruimte in Duitsland. In dat geval kan niet worden vastgesteld waar de woonstede van Y is geweest en overigens ook niet waar Y feitelijk heeft verbleven. Dat betekent dat vooralsnog, zonder nader onderzoek op dit punt, niet valt vast te stellen in welke bij de Verordening betrokken lidstaat Y zijn woonplaats had op 12 oktober 2010, ten tijde van de indiening van het verzoek. De aard van de onderhavige procedure, die gericht is op het snel verkrijgen van een beslissing over de voortzetting van een arbeidsovereenkomst die volgens verzoekster op zeer korte termijn zou moeten eindigen, verzet zich tegen een nader onderzoek naar die woonstede.
9.4 Dit kan en mag niet leiden tot een oordeel dat dan geen enkele rechter bevoegd zou zijn om kennis te nemen van het verzoek. In dat geval grijpt de kantonrechter (naar analogie) terug op de regel van artikel 4 EEX-Verordening Brussel I. Strikt genomen is die niet van toepassing, omdat zonder meer vast staat dat Y wel een woonplaats heeft in één van de lidstaten. Maar nu niet kan worden vastgesteld in welke (en de aard van de onderhavige procedure zich verzet tegen een uitgebreid onderzoek daarnaar), zoekt de kantonrechter aansluiting bij deze bepaling. Volgens lid 1 van die bepaling wordt dan de bevoegdheidskwestie in Nederland geregeld door de bevoegdheidsregels van het Nederlands recht. In dat geval is de kantonrechter te Helmond bevoegd, nu niet is weersproken dat het een arbeidsrechtelijke kwestie betreft en de arbeid gewoonlijk te Helmond werd verricht. Redenen om anders te oordelen acht de kantonrechter des te minder aanwezig nu de onderhavige zaak geen enkele aanknoping kent met Duitsland of het Duitse recht.
4. De beoordeling: inhoudelijk.
10. De kantonrechter is gebleken van het bestaan van een in deze relevant verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Zijdens Y aangevoerd dat hij nog altijd (deels) arbeidsongeschikt is vanwege maag-/darmklachten. Voldoende is echter gebleken dat het onderhavige verzoek niet is ingediend vanwege de gezondheidstoestand van Y, maar vanwege een tussen partijen gerezen geschil omtrent de uitvoering door Y van de overeengekomen werkzaamheden. In dat geval hoeft de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van Y niet aan een inwilliging van het verzoek in de weg te staan.
11. Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter terechtzitting is behandeld kan niet anders worden geconcludeerd dan dat tussen partijen in de loop der tijd een vertrouwensbreuk is ontstaan die medio 2010 van dien aard is geworden dat van X BV niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst nog langer in stand te houden. Dit levert een wijziging van omstandigheden op die inwilliging van het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden rechtvaardigt.
12. Vervolgens doet zich de vraag voor of er redenen bestaan om bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toe te kennen aan Y. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
De arbeidsovereenkomst is een duurovereenkomst. De werknemer verbindt zich in beginsel voor onbepaalde tijd om tegen betaling van loon zijn arbeid ter beschikking te stellen van de werkgever. Het feit dat een overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan, betekent echter nog niet dat daar nimmer een eind aan kan komen. Op grond van deze overeenkomst gaat de werknemer (langdurige) financiële verplichtingen aan en meet hij of zij zich een levensstijl aan. Bij het beëindigen van de overeenkomst brengt het goed werkgeverschap met zich mee dat een voorziening wordt getroffen waardoor de vertrekkende werknemer gedurende een zekere periode de gelegenheid wordt geboden om zijn uitgavenpatroon aan te passen aan het zich door het ontslag wijzigende inkomen, ook bij inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
13. Naarmate de contractuele relatie tussen partijen langer heeft geduurd en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer ernstiger zullen zijn, brengt de billijkheid met zich dat van de werkgever mag worden verlangd dat hij een voorziening treft die een langere overgangsperiode voor de werknemer mogelijk maakt. Dit gegeven komt in de zogenaamde kantonrechtersformule terug door een relatie te leggen met het aantal dienstjaren en door de dienstjaren zwaarder te wegen naar mate de werknemer ouder is, gegeven de problemen die oudere werknemers ondervinden om elders ander werk te vinden.
14. Naar mate een werknemer of werkgever meer te verwijten valt ten aanzien van de gronden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst dienen de gevolgen daarvan in zwaardere mate aan hem of haar te worden toegerekend. Dit gegeven komt terug in de zogenaamde correctiefactor in de kantonrechtersformule. Bij het vaststellen van die factor niet ook rekening gehouden te worden met alle overige omstandigheden rondom het ontslag en de gevolgen daarvan voor Y, zoals bijvoorbeeld in dit geval zijn gezondheidstoestand.
15. In het onderhavige geval stelt de kantonrechter vast dat onder meer het verschil in opvattingen van partijen omtrent de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de arbeidsovereenkomst aanleiding heeft gegeven tot de vertrouwensbreuk. X BV heeft wat dat betreft herhaaldelijk het functioneren van Y met hem besproken en geprobeerd om hem zijn werkwijze aan te laten passen, onder meer door het aanbieden van een coachingstraject. Y heeft daarin geen aanleiding gevonden om zijn werkwijze aan te passen.
16. Duidelijk is dat in de loop der jaren is gebleken dat de stijl en capaciteiten van leiding geven van Y niet (langer) aansluiten bij de wensen die dienaangaande bij X BV leven, waardoor het benodigde draagvlak voor het functioneren van Y op de positie waarop hij zich bevindt is komen te vervallen of in elk geval in ernstige mate is afgenomen. Dat dit in overwegende mate aan één van beide partijen moet worden geweten, is niet gebleken. Een match die aanvankelijk een gelukkige leek te zijn, blijkt na een aantal jaren toch niet geslaagd te zijn. De ene partij wijt dat aan een gebrek aan capaciteiten en vermogen om het eigen functioneren kritisch te bezien en aan te passen, de ander wijt het aan het feit dat hij een vastgelopen organisatie opnieuw op poten moest zetten, waarbij impopulaire maatregelen niet vielen te ontkomen en waarbij hij weerstand ondervond. Duidelijke aanwijzingen dat het of volledig aan de ene oorzaak heeft gelegen, of volledig aan de andere, zijn er niet. In dat geval dient bij de toepassing van de gebruikelijke berekeningswijze de C-factor in beginsel te worden bepaald op 1.
17. In dit bijzondere geval acht de kantonrechter termen aanwezig om deze factor in beperkte mate te verhogen. De reden daartoe is gelegen in de gezondheidstoestand van Y, welke (naast zijn leeftijd) mogelijk een extra belemmering zal vormen bij het vinden van vervangend werk. De door X BV te betalen vergoeding zal dan ook worden berekend op de in dit soort zaken gebruikelijke wijze, waarbij uitgegaan wordt van een inkomen van € 11.880,= bruto per maand inclusief vakantietoeslag en een gewogen diensttijd van 4,5 (drie dienstjaren, vermenigvuldigd met een factor 1,5 voor de leeftijd van Y). Bij de bepaling van de correctiefactor heeft de kantonrechter zitten twijfelen tussen 1,1 en 1,15. In het eerste geval zou een vergoeding onder de € 60.000,= bruto blijven, in het laatste geval zou deze daar bovenuit komen. Ook met het oog op een afronding komt een vergoeding van € 60.000,= bruto de kantonrechter in dit geval billijk voor.
18. Nu aan de verlangde ontbinding de verplichting tot het betalen van een vergoeding zal worden verbonden, zal X BV de gelegenheid worden geboden zich te beraden over de vraag of zij haar verzoek wil handhaven, dan wel wil intrekken. Mocht X BV tot dat laatste besluiten, dan zal zij worden verwezen in de kosten van het geding. Mocht zij dat niet of niet tijdig doen, dan acht de kantonrechter termen aanwezig om de kosten van deze procedure te compenseren.
5. De beslissing.
De kantonrechter:
Stelt verzoekster tot en met donderdag 23 december 2010 in de gelegenheid om het ingediende verzoek in te trekken en wel door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de kantonrechter;
Veroordeelt in dat geval verzoekster in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verweerder tot op heden begroot op € 600,= als bijdrage in het salaris van zijn gemachtigde (niet met B.T.W. belast);
en, indien de hiervoor bedoelde intrekking niet, dan wel niet tijdig wordt gedaan:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2011 onder toekenning aan Y van een vergoeding ten laste van de besloten vennootschap X BV ten bedrage van € 60.000,= (zegge: zestigduizend euro) bruto en, voor zoveel nodig, met veroordeling van de besloten vennootschap X BV tot betaling van dit bedrag aan Y;
Bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen;
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Helmond door mr. R.J.M. Cremers, kantonrechter, en door hem uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.
Typ:RC/Coll.:
* De kantonrechter te Helmond maakt sedert 1 januari 2002 onderdeel uit van de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
717876 EJ VERZ 165/10 blad 6
beschikking