vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845290-09
Datum uitspraak: 26 november 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te '[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 8 oktober 2010 en d.d. 12 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juli 2010. Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2009 te 's-Hertogenbosch bij een verhoor als getuige bij de rechter-commissaris van 18 december 2009 als getuige in de zaak tegen [medeverdachte], nadat hij in handen van de rechter-commissaris op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
"Ik blijf er bij dat het verhaal dat ik de politie heb verteld over het slangetje dat dat niet klopt. Ik heb zo'n slangetje niet gezien. Het verhaal dat ik bij de politie heb verteld over de zandkleurige gasfles is niet naar waarheid verteld. Ik heb pas een gasfles gezien toen ik op het pleintje stond bij de woning. Ik blijf erbij dat ik niet meer in de schuur heb gekeken toen die was leeggehaald in verband met het kweken van wiet. Ik heb dus ook niet door een kier gekeken. Ik heb daar bij de politie onwaarheid over gesproken. Wat ik bij de politie heb verklaard over jerrycans die ik in de woning heb zien staan klopt niet. Ik heb die jerrycans helemaal niet gezien, ik heb daar niet naar waarheid over gesproken bij de politie."
"ik heb bij de politie onwaarheid gesproken toen ik zei dat ik de schuurdeur hoorde opengaan. het klopt dat ik bij de politie heb verklaard over een jerrycan achter de bank. Ik blijf er bij dat dat niet de waarheid was. Ik heb die jerrycan niet gezien." (artikel 207 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging omdat het recht op een eerlijk proces verdachte doelbewust, in elk geval grof nalatig, is ontnomen. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte was in de drugszaak in verzekering gesteld en was daarbij onderworpen aan alle beperkingen. Hij is gehoord met de bedoeling verklaringen te verkrijgen tegen hemzelf of tegen zijn ouders. Verdachte is pas bij het vijfde verhoor gewezen op zijn verschoningsrecht. Vanaf de aanvang van de verhoren moet het de verhorend ambtenaren duidelijk zijn geweest dat verdachte zwakbegaafd was. Uit de psychologische rapportage Pro Justitia d.d. 29 juni 2010 blijkt dat verdachte een totale IQ-score heeft van 69. De psychiater die verdachte in het kader van de voorgeleiding heeft bezocht heeft gerapporteerd dat verdachte aan het begin van het gesprek reeds een zwakbegaafde indruk maakte. Verdachte gaf voorts vanaf het eerste verhoor te kennen dat hij snel naar huis wilde vanwege zijn suikerziekte en het dreigend verlies van zijn inkomen als zelfstandige zonder personeel. Door onder deze omstandigheden geen raadsman bij de verhoren toe te laten en de verhoren niet auditief of audio-visueel te registreren, is er geen sprake geweest van equality of arms en is niet de zorg betracht die nodig was om rechterlijke beslissingen te voorkomen die gebaseerd zijn op onjuiste verklaringen. Na het ten overstaan van de politie afleggen van voor zijn ouders belastende verklaringen, is verdachte in de strafzaak tegen zijn vader als getuige gehoord ten overstaan van de rechter-commissaris. Iedereen had kunnen zien aankomen dat verdachte bij gelegenheid van dat verhoor zou terugkomen op zijn eerder afgelegde verklaringen. Verdachte had bij de rechter-commissaris derhalve niet zonder de aanwezigheid van een raadsman mogen worden gehoord. Ook de verhoren die door de politie zijn afgenomen na aanhouding van verdachte op verdenking van meineed hadden niet zonder de aanwezigheid van een raadsman mogen plaatsvinden. Het slechts toestaan van bijstand door een advocaat voorafgaand aan de eerste politieverhoren in de drugszaak en de meineedzaak, was gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Salduz versus Turkije, Panovits versus Cyprus en Plonka versus Polen) niet voldoende.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt ontvankelijk te zijn in de vervolging van verdachte. De officier van justitie verwerpt de verweren van de raadsman. Ten aanzien van de aanhouding en inverzekeringstelling merkt de officier van justitie op dat er jegens verdachte een redelijke verdenking bestond van betrokkenheid bij het drugslab c.q. de productie van synthetische drugs. De verhoren van verdachte zijn niet audiovisueel of auditief geregistreerd, omdat de aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten zulke registratie niet voorschrijft. Bovendien is verdachte voorafgaande aan zijn eerste verhoor door een raadsman bezocht en ook die heeft niet te kennen gegeven dat er aanleiding zou zijn tot het opnemen van de verhoren. Tevens is de gang van zaken tijdens de verhoren controleerbaar. De omstandigheid dat verdachte tijdens zijn verhoren niet door een raadsman is bijgestaan, leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid. Volgens de officier van justitie volgt dat recht niet uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor en de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzake Plonka. Daarbij komt dat verdachte wel degelijk voorafgaand aan de verhoren rechtsbijstand van een raadsman heeft gehad. Van die raadsman had mogen worden verwacht dat hij aangeeft of verdachte een kwetsbaar persoon is en, zo ja, dat hij om die reden ook tijdens de verhoren aanwezig wil zijn. Van een welbewuste schending of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte is geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 30 juni 2009 (NJ 2009, 349; LJN BH3079) heeft de Hoge Raad geoordeeld over de consequenties van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 november 2008 (nr 36391/02, 2009, 214) inzake Salduz versus Turkije. De Hoge Raad heeft uit die uitspraak afgeleid dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan volgens de Hoge Raad niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor. Wel geldt voor aangehouden jeugdige verdachten dat zij (tevens) recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.
Het EHRM oordeelde op 31 maart 2009 (nr. 20310/02) in de zaak Plonka versus Polen dat verdachte zich tijdens de verhoren door de politie in een kwetsbare positie had bevonden en dat, gezien de bijzondere omstandigheden, werd vereist dat de politie daarmee rekening had moeten houden, temeer omdat verdachte het recht op rechtsbijstand werd onthouden. Het EHRM verwijst in de uitspraak naar de Salduz-regel als algemeen uitgangspunt. Bij de toepassing van die regel op de in de zaak Plonka voorliggende casus betrekt het EHRM de bijzondere omstandigheden van die zaak. Zo was niet gebleken dat de verdachte, hoewel zij via een standaardformulier op haar rechten was gewezen, uitdrukkelijk had afgezien van haar recht op rechtsbijstand. Daar kwam bij dat verdachte had verklaard al twintig jaren verslaafd te zijn aan alcohol en op de dag voorafgaand aan de eerste ondervraging fors te hebben gedronken. Tot slot wijst het EHRM er op dat aan verdachte pas geruime tijd (effectief bijna een maand) ná de eerste verhoren een raadsman werd toegewezen. Verdachte had in haar eerste verhoren bij de politie een bekennende verklaring afgelegd en ondervond daarvan, hoewel zij later de inhoud van die verklaring betwistte, in haar latere proces nadeel.
Het EHRM kwam in de zaak Plonka tot de conclusie dat de verdachte zonder twijfel direct nadeel had ondervonden van het ontbreken van toegang tot rechtsbijstand vanaf het begin van haar ondervraging door de politie. Gelet op al de vorengenoemde bijzondere omstandigheden was naar het oordeel van het EHRM in deze zaak sprake van inbreuk op artikel 6 EVRM.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verdachte zich in een vergelijkbare, kwetsbare positie bevond.
De rechtbank gaat in onderhavige zaak uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Na het aantreffen van een laboratoriumopstelling voor de (vermoedelijke) productie van synthetische drugs in een schuur achter de woning van de toen 22-jarige verdachte en diens ouders en zus, is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van handelen in strijd met, onder meer, artt. 2 en 10 van de Opiumwet. Voorafgaand aan zijn eerste verhoor is verdachte bezocht door een raadsman. Bij aanvang van het eerste verhoor op 4 juli 2009, is aan verdachte de cautie gegeven en is hem meegedeeld dat hij niet belastend over diens ouders en zus behoefde te verklaren. Verdachte heeft een verklaring afgelegd. Verdachte is na een aantal dagen in vrijheid gesteld en ruim vijf maanden later door de rechter-commissaris gehoord als getuige in de strafzaak tegen zijn vader, die eveneens betrekking had op overtreding van de Opiumwet in verband met de aangetroffen laboratoriumopstelling. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte bevestigd dat hij als verdachte had verklaard zoals is weergegeven in de processen-verbaal van verhoor doch verdachte zei dat die verklaringen niet naar waarheid waren. Verdachte heeft vervolgens ten overstaan van de rechter-commissaris in essentie andersluidend verklaard dan in de verhoren bij de politie, ook nadat hij door de rechter-commissaris werd beëdigd in het belang van de betrouwbaarheid van de verklaring. Verdachte is daarop aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van meineed. Voorafgaand aan het eerste verhoor naar aanleiding van die verdenking is verdachte bezocht door een raadsman. Er is geen raadsman aanwezig geweest tijdens een van de verhoren in de drugszaak of de meineedzaak. Tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris werd verdachte niet door een raadsman bijgestaan.
In de Pro Justitia Rapportage van psycholoog drs. J.E.J. Spée d.d. 29 juni 2010, opgemaakt in een andere strafzaak tegen verdachte, wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een cognitieve beperking (zwakbegaafdheid) en een deels daarmee samenhangende achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling (met name een geringe autonomie). Daardoor is verdachte minder dan gemiddeld in staat overzicht te houden, loopt hij relatief meer kans om overvraagd te worden of in netelige situaties terecht te komen en is er sprake van een beïnvloedbare persoonlijkheid, die verhoogd kwetsbaar is. In het voorafgaande testpsychologisch onderzoek is een totale intelligentiescore van 69 geconstateerd.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2010, opgemaakt door [verbalisant], de verhorend ambtenaar bij het eerste verhoor van verdachte in de drugszaak, heeft verdachte op de verhorend ambtenaar een minder intelligente indruk gemaakt, hetgeen deze heeft afgeleid uit de woordkeuze van verdachte. Verdachte bleef echter bij het onderwerp van de vraag, waaruit de verhorend ambtenaar opmaakte dat hij de vragen begreep. Verdachte maakte niet de indruk dat hij een verstandelijke beperking of een cognitieve functiestoornis had.
Omdat verdachte niet op het onderzoek ter terechtzitting is verschenen, heeft de rechtbank zich niet uit eigen waarneming een oordeel kunnen vormen over ernst van de cognitieve beperking of anderszins bestaande kwetsbaarheid van verdachte en de kenbaarheid daarvan. Niet is gebleken dat de raadsman die verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor in de drugszaak alsmede voorafgaand aan het eerste verhoor in de onderhavige meineedzaak heeft bezocht, heeft gewezen op de bijzondere kwetsbaarheid van verdachte of heeft verzocht om aanwezig te kunnen zijn tijdens de verhoren. Uit deze omstandigheid alsmede uit de Pro Justitia Rapportage en het proces-verbaal van bevindingen van de verhorend ambtenaar in de drugszaak, leidt de rechtbank af, dat verdachte door de verhorend ambtenaren niet was aan te merken als een persoon met een zodanig ernstige cognitieve beperking of kwetsbaarheid dat aan hem de mogelijkheid van bijstand of aanwezigheid van een raadsman tijdens de verhoren had moeten worden geboden. Daarenboven geldt voor het verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris dat het hier niet betrof een verhoor als verdachte, maar als getuige. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de afwezigheid van een raadsman tijdens de verhoren niet is aan te merken als een verzuim van vormen.
Op dezelfde gronden als hiervoor genoemd noopte de cognitieve beperking of anderszins bestaande kwetsbaarheid van verdachte niet tot het audiovisueel of auditief registreren van de verhoren. Het openbaar ministerie heeft over zulke registratie regels gesteld in de "Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten". Noch op grond van de ten tijde van de verhoren geldende aanwijzing, noch op grond van de thans geldende-, was auditieve of audiovisuele registratie in de drugszaak of in onderhavige zaak aangewezen. Het niet opnemen van de verhoren van verdachte is derhalve evenmin als een verzuim van vormen aan te merken.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een welbewuste schending of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt verworpen.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de verklaringen door verdachte afgelegd in de drugszaak betrouwbaar en voor het bewijs bruikbaar. Er zijn voorts geen redenen de verklaringen van verdachte van het bewijs uit te sluiten. Op grond van die verklaringen van verdachte, op grond van het door de politie aantreffen van een gasfles en een slangetje zoals door verdachte in zijn verklaringen was omschreven en op grond van de verklaring van verdachte na de verdenking van meineed, dat hij toch wel een slangetje heeft gezien, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris op 18 december 2009 een valse verklaring heeft afgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op dezelfde gronden als die hij heeft aangevoerd ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, betoogd dat de verklaringen die verdachte in de drugszaak ten overstaan van de politie heeft afgelegd, de verklaring die hij als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd alsmede de verklaringen die hij heeft afgelegd ten overstaan van de politie in de onderhavige meineedzaak, van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsman heeft voorts betoogd dat alle door verdachte afgelegde verklaringen dermate onbetrouwbaar zijn dat zij niet voor het bewijs mogen worden gebruikt hetgeen er toe leidt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meineed.
Het oordeel van de rechtbank.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie verwerpt zij het verweer van de verdediging dat de verklaringen van verdachte van het bewijs moeten worden uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een verzuim van vormen of van een schending van een belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel.
Voor het oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte, afgelegd in de drugszaak gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft bij gelegenheid van zijn eerste verhoor verklaard dat zijn vader hem drie maanden eerder had gevraagd om zijn scooter uit de schuur te halen, dat verdachte dit heeft gedaan en dat hij toen een gasfles in de schuur zag staan van circa 1.70m lang met een diameter van 20 cm. Verdachte heeft verklaard dat de schuur nadien steeds op slot was en dat hij niet meer in de schuur mocht komen. Later zag hij een doorzichtig slangetje onder de schuurdeur naar een putje op de plaats lopen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel eens naar de schuur was gelopen en had geprobeerd via de zijkant van het kozijn naar binnen te kijken. Verdachte heeft - een paar dagen voor zijn eerste verhoor- vanaf zijn slaapkamer de schuurdeur horen opengaan en daarbij mensen horen praten.1 Bij gelegenheid van zijn tweede verhoor heeft verdachte deze verklaring herhaald en heeft hij nadere details genoemd met betrekking tot het slangetje en met betrekking tot de stemmen die hij hoorde.2 Bij gelegenheid van het derde3, vijfde4 en zevende verhoor5 heeft verdachte verklaard dat hij een jerrycan achter de bank in de woonkamer heeft zien staan.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2010, opgemaakt door de verhorend ambtenaar bij het eerste verhoor van verdachte in de drugszaak, heeft deze verbalisant de omstandigheden weergegeven waarin de verhoren hebben plaatsgevonden. Volgens de verhorend ambtenaar zijn verdachte geen woorden in de mond gelegd en is niet aangedrongen op bepaalde wijze te verklaren in ruil voor invrijheidstelling. Voorts kende de verhorend ambtenaar zelf geen details van het onderzoek. Nadat verdachte in het eerste politieverhoor in onderhavige meineedzaak bleef bij zijn verklaring afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, heeft hij in het tweede verhoor opnieuw verklaard wèl een slangetje te hebben zien liggen. Aan de hand van de processen-verbaal van de verhoren in de drugszaak kan worden geconstateerd dat verdachte herhaaldelijk over de gasfles en het slangetje heeft verklaard en steeds meer details daarover heeft genoemd. Op grond van voornoemde omstandigheden acht de rechtbank de verklaringen van verdachte, afgelegd in de drugszaak, voldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te kunnen bezigen.
Blijkens het proces-verbaal in de drugszaak heeft de politie in de schuur achter de woning van verdachte daadwerkelijk een gasfles met de afmetingen als door verdachte genoemd aangetroffen.6 Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte in de verhoren in de drugszaak de waarheid heeft gesproken ten aanzien van de gasfles, het slangetje, de jerrycans, het kijken in de schuur en het horen van stemmen bij de schuur in de nacht.
Op 18 december 2009 heeft verdachte toen hij ten overstaan van de rechter-commissaris te 's-Hertogenbosch als getuige werd gehoord en in handen van de rechter-commissaris op grond van art. 216 van het wetboek van Strafvordering op de bij wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd dat hij de waarheid en niets dan de waarheid zou verklaren het navolgende verklaard:
"Ik blijf er bij dat het verhaal dat ik de politie heb verteld over het slangetje dat dat niet klopt. Ik heb zo'n slangetje niet gezien. Het verhaal dat ik bij de politie heb verteld over de zandkleurige gasfles is niet naar waarheid verteld. Ik heb pas een gasfles gezien toen ik op het pleintje stond bij de woning. Ik blijf erbij dat ik niet meer in de schuur heb gekeken toen die was leeggehaald in verband met het kweken van wiet. Ik heb dus ook niet door een kier gekeken. Ik heb daar bij de politie onwaarheid over gesproken. Wat ik bij de politie heb verklaard over jerrycans die ik in de woning heb zien staan klopt niet. Ik heb die jerrycans helemaal niet gezien, ik heb daar niet naar waarheid over gesproken bij de politie.
Ik heb bij de politie onwaarheid gesproken toen ik zei dat ik de schuurdeur hoorde opengaan. Het klopt dat ik bij de politie heb verklaard over een jerrycan achter de bank. Ik blijf er bij dat dat niet de waarheid was. Ik heb die jerrycan niet gezien."7
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank laatstgenoemde verklaring door verdachte als getuige afgelegd bij de rechter-commissaris in strijd met de waarheid. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meineed.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 18 december 2009 te 's-Hertogenbosch bij een verhoor als getuige bij de rechter-commissaris in de zaak tegen [medeverdachte], nadat hij in handen van de rechter-commissaris op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
"Ik blijf er bij dat het verhaal dat ik de politie heb verteld over het slangetje dat dat niet klopt. Ik heb zo'n slangetje niet gezien. Het verhaal dat ik bij de politie heb verteld over de zandkleurige gasfles is niet naar waarheid verteld. Ik heb pas een gasfles gezien toen ik op het pleintje stond bij de woning. Ik blijf erbij dat ik niet meer in de schuur heb gekeken toen die was leeggehaald in verband met het kweken van wiet. Ik heb dus ook niet door een kier gekeken. Ik heb daar bij de politie onwaarheid over gesproken. Wat ik bij de politie heb verklaard over jerrycans die ik in de woning heb zien staan klopt niet. Ik heb die jerrycans helemaal niet gezien, ik heb daar niet naar waarheid over gesproken bij de politie."
"ik heb bij de politie onwaarheid gesproken toen ik zei dat ik de schuurdeur hoorde opengaan. het klopt dat ik bij de politie heb verklaard over een jerrycan achter de bank. Ik blijf er bij dat dat niet de waarheid was. Ik heb die jerrycan niet gezien."
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
De overwegingen die tot de beslissing hebben geleid.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en eist een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank meer subsidiair om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuldig verklaard dient te worden zonder oplegging van straf.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Uit het psychologisch rapport, d.d. 29 juni 2010, van GZ-psycholoog, drs. J.E.J. Spee, blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een cognitieve beperking (zwakbegaafdheid) en een deels daarmee samenhangende achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling waarbij sprake is van een tekort aan weerbaarheid.
De verdachte, die nog thuiswonend is en die door voornoemde psycholoog wordt omschreven als een weinig zelfstandig en weinig zelfredzaam persoon die op de steun en begeleiding van zijn ouders is aangewezen, heeft ondanks het feit dat hij op zijn verschoningsrecht is gewezen bij de politie meermalen belastend verklaard ten opzichte van zijn ouders. Dat verdachte zijn belastende verklaringen ongedaan heeft willen maken is verklaarbaar vanuit zijn persoon. Mede op basis van de verklaringen van verdachte is zijn vader door de rechtbank op 17 juni 2010 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar.
Op grond van de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezen- en strafbaar verklaarde is begaan, oordeelt de rechtbank dat een straf of maatregel ten aanzien van de meineed die verdachte heeft begaan niet is aangewezen.
Daarbij speelt mede een rol dat de rechtbank het niet op zijn plaats acht nog strafleed toe te voegen aan hetgeen de verdachte reeds door de drugszaak heeft ondervonden.
Om deze reden zal de rechtbank toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aan de verdachte geen straf of maatregel opleggen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9a, 207.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert
of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2010.
1 Een dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, met registratienummer 2009034573-1, afgesloten d.d. 30 september 2009, aantal doorgenummerde bladzijden: 897 (hierna te noemen: dossier 1), inhoudende de verklaring van verdachte, p. 679-680.
2 De verklaring van verdachte, dossier 1, p. 688-690.
3 De verklaring van verdachte, dossier 1, p. 685.
4 De verklaring van verdachte, dossier 1, p. 699.
5 De verklaring van verdachte, dossier 1, p. 707.
6 Het proces-verbaal sporenonderzoek, dossier 1, p. 207 en 262 (foto 60).
7 Een dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, met registratienummer 2009142697-1, afgesloten d.d. 7 januari 2010, aantal doorgenummerde bladzijden: 30, inhoudende de verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 18 december 2009, p. 29.