ECLI:NL:RBSHE:2010:BO6027

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-1108
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeval tijdens verplichte cursus als geen beroepsincident onder ARAR

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. P.R.J. de Jong, en de minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. W.F. Brieër. De eiser had een ongeval gemeld dat zich voordeed tijdens een verplichte cursus Elementaire zelfverdediging, waarbij hij tijdens een geweldsoefening met een medecursist uit balans raakte en op de grond viel, wat resulteerde in een ontwrichting van zijn sleutelbeen en schouder. De minister had het ongeval niet aangemerkt als een beroepsincident, wat de eiser betwistte.

De rechtbank oordeelde dat het ongeval niet als beroepsincident kon worden aangemerkt volgens artikel 35, aanhef en onder f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De rechtbank stelde vast dat er een onderscheid bestaat tussen een dienstongeval en een beroepsincident, waarbij een beroepsincident alleen kan worden vastgesteld als het voorval plaatsvond tijdens de uitvoering van de taak van de ambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de eiser tijdens de cursus niet bezig was met zijn taken als bewaarder, maar met een oefensituatie die niet onder de definitie van een gevaarzettende situatie viel.

De rechtbank benadrukte dat de wetgever situaties voor ogen heeft gestaan die op voorhand als risicovol kunnen worden aangemerkt. Aangezien de cursus was ingericht met waarborgen om blessures te voorkomen, zoals matten op de grond en toezicht van een instructeur, was er geen sprake van een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband hield met de taak van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien om proceskosten of griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/1108
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2010
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. P.R.J. de Jong,
tegen
de minister van Veiligheid en Justitie (voorheen: de minister van Justitie),
verweerder,
gemachtigde mr. W.F. Brieër.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2009 heeft verweerder bepaald dat het ongeval, dat eiser tijdens de opleiding Elementaire zelfverdediging is overkomen, wel wordt aangemerkt als een dienstongeval, maar niet als een beroepsincident in de zin van artikel 35, aanhef en onder f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 26 februari 2010 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 4 november 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde en […].
Overwegingen
1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder het betreffende ongeval terecht en op goede gronden niet heeft aangemerkt als een beroepsincident.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiser was sedert 21 augustus 2006 bij verweerder werkzaam bij het Projectbureau DJI-Pool in de functie van bewaarder/complexbeveiliger.
4. Op 18 september 2006 heeft eiser de opleiding Elementaire zelfverdediging gevolgd. Tijdens een geweldsoefening is eiser met een medecursist uit balans geraakt en op de grond gevallen. Eiser is hierbij op zijn schouder gevallen en heeft zijn sleutelbeen en schouder ontwricht. Als gevolg van dit ongeval is eiser tijdelijk arbeidsongeschikt geweest.
5. Op 3 juli 2009 heeft eiser het voorval aan verweerder gemeld met het formulier registratie/melding arbeidsongeval.
6. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de bezwaarcommissie een advies uitgebracht. De commissie heeft aangegeven dat een bewaarder zijn werk uitvoert in een bijzonder gevaarlijke en risicovolle omgeving. Omdat er tijdens een training werkelijke situaties worden nagebootst, acht de commissie sprake van gevaarzetting. De commissie is van mening dat het ongeval moet worden aangemerkt als een beroepsincident en adviseert het bezwaar gegrond te verklaren.
7. Bij bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie, het ongeval niet aangemerkt als een beroepsincident. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het ARAR tussen een dienstongeval en beroepsincident een onderscheid maakt. In de definitie van dienstongeval wordt het woord ‘werkzaamheden’ gebruikt en in de definitie van het begrip beroepsincident wordt het woord ‘taken’ gebruikt.
Volgens verweerder kan eerst sprake zijn van een beroepsincident indien het voorval plaatsvindt tijdens het uitvoering van de taak als bewaarder. De taak van een bewaker houdt in dat hij in de inrichting of tijdens transport bewoners begeleidt en bewaakt en bij incidenten ingrijpt. Het volgen van de betreffende cursus valt volgens verweerder niet onder deze taak. Voorts heeft verweerder aangegeven dat van een gevaarzettende situatie geen sprake is. Op de grond zijn matten neergelegd om de risico’s van blessures te verkleinen.
8. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert aan dat verweerder in het besluit op bezwaar onvoldoende de visie van de bezwaarcommissie heeft ontkracht. Eiser volgde de zelfverdedigingscursus als verplicht onderdeel van zijn functie. Anders dan verweerder stelt, kon eiser zich niet aan deze cursus onttrekken zonder het gevaar te lopen zijn baan te verliezen. Verweerder heeft in zijn besluit niet weerlegd dat sprake was van een gevaarlijke situatie. Uit het feit dat eiser meerdere keren een stopteken heeft gegeven waarop zijn medecursist niet reageerde zonder dat door een begeleider werd ingegrepen, kan geconcludeerd worden dat de begeleiding door verweerder volstrekt onvoldoende was. Het verweer dat de cursusruimte speciaal voor de bewuste sport was ingericht doet daar niet aan af.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Ingevolge artikel 35, aanhef en onder f, van het ARAR wordt onder beroepsincident verstaan: een dienstongeval of een beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
11. Laatstgenoemd artikel is in het ARAR ingevoerd bij besluit van 17 november 2005 (Stb. 2005, 591). In de toelichting bij dit besluit is (onder meer) het volgende opgenomen:
“Het is in het algemeen belang dat ambtenaren die zich uit hoofde van hun functie in bijzondere gevaarlijke, risicovolle situaties moeten begeven (zoals penitentiair inrichtingswerkers en wegwerkers van Rijkswaterstaat) hun werk blijven doen. Zij krijgen daarom vooraf de garantie dat het bevoegd gezag de schade dekt, voor zover die schade het gevolg is van de verrichtingen in die bijzonder risicovolle situaties”.
12. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke wetsuitleg van artikel 35, aanhef en onder f, van het ARAR met zich dat een gevaarzettende situatie zoveel mogelijk dient te worden geabstraheerd van de bijzondere omstandigheden. Hierbij wijst de rechtbank op de toelichting waaruit blijkt dat de wetgever enkel situaties voor ogen heeft gestaan waarvan op voorhand kan worden gezegd - dus voordat ze zich hebben voorgedaan – dat ze bijzonder risicovol zijn.
13. Er moet een direct verband bestaan tussen de gestelde schade en de gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak als penitentiair medewerker alvorens gesproken kan worden van een beroepsincident.
14. In het geval van een penitentiair inrichtingswerker is sprake van een gevaarzettende situatie indien hij werkzaamheden uitvoert zoals het begeleiden en bewaken van gedetineerden. Vast staat dat eiser ten tijde van het ongeval echter niet dergelijke werkzaamheden uitvoerde, maar bezig was met een verplichte zelfverdedigingscursus, die hij tezamen met zijn collega’s volgde. Naar het oordeel van de rechtbank levert een dergelijke verplichte cursus in een speciale zaal geen gevaarzettende situatie op in hiervoor bedoelde zin. Er is sprake van een oefensituatie waarbij - anders dan in de echte werksituatie het geval is - waarborgen zijn gecreëerd om fysiek letsel (zoveel mogelijk) te voorkomen. Zo zijn er matten geplaatst, kan de oefening op verzoek worden beëindigd en is er toezicht van een instructeur. Dat ondanks deze voorzorgsmaatregelen een medecursist van eiser het stopteken van eiser zou hebben genegeerd, maakt niet dat sprake is van een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met zijn taak als penitentiair medewerker.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het ongeval terecht en op goede gronden niet heeft aangemerkt als een beroepsincident. Hetgeen door eiser overigens is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
16. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Hieruit vloeit tevens voort dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht moeten worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier op 2 december 2010.
<HR>
<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>
Afschriften verzonden: