ECLI:NL:RBSHE:2010:BO4539

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/889002-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf mannen voor deelname aan een criminele organisatie en fraude met beleggingen

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 22 november 2010 vijf mannen veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich schuldig maakte aan oplichting en fraude met beleggingen. De hoofdverdachten, een 47-jarige man uit Doesburg en een 61-jarige man uit Maastricht, kregen gevangenisstraffen van vier jaar en negen maanden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de mannen samen leiding gaven aan een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen, waaronder oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. De verdachten waren jarenlang actief betrokken bij het plegen van strafbare feiten en maakten zich schuldig aan het oplichten van tientallen beleggers voor miljoenen euro's. De rechtbank benadrukte dat het vertrouwen van de beleggers in ernstige mate was geschaad door het handelen van de verdachten, wat ook gevolgen had voor de reputatie van de beroepsgroepen vermogensbeheer en advocatuur. Naast de gevangenisstraffen moesten de verdachten ook schadevergoedingen betalen aan de gedupeerden, die in totaal meer dan een miljoen euro bedroegen. De rechtbank weegt zwaar mee dat de verdachten hun positie als vermogensbeheerders en advocaten misbruikten om persoonlijke voordelen te behalen, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade voor de investeerders.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/889002-07
Datum uitspraak: 22 november 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 april 2008, 5 en 30 juni 2008, 11 september 2008, 19 januari 2009, 6 april 2009, 26 juni 2009, 14 juli 2009 (samenstelling mrs. Kooijmans-Dunnewijk-Damen), 21, 24, 28 en 29 september 2009, 2, 5, 6 en 9 oktober 2009, 30 maart 2010, 13, 14, 15, 17, 20, 21 en 23 september 2010, 1, 7, 8, 11 en 15 oktober 2010 en 8 november 2010 (samenstelling mrs. Kooijmans-Damen-Raeijmaekers).
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2008. In de dagvaarding zijn feiten omschreven overeenkomstig artikel 261, derde lid, Sv. Op 16 mei 2008 is een concept tenlastelegging aan de verdediging verzonden. De tenlastelegging is na vordering van de officier van justitie op de zitting van 5 juni 2008 overeenkomstig artikel 314a Sv. aangepast en op de zittingen van 24 september 2009 en 13 en 21 september 2010 op vordering van de officier van justitie vervolgens gewijzigd. Aan dit vonnis is gehecht een [investeerder 2]age waarop de tekst van de tenlastelegging, met inbegrip van die wijzigingen, integraal is weergegeven. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De tenlastelegging, die bestaat uit 8 feiten waarvan enkele in cumulatieve vorm, komt er kort gezegd op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 1998 tot en met 7 januari 2008 al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachten 38 investeerders heeft opgelicht. Die oplichting zou hebben plaatsgevonden met betrekking tot een achttal beleggingsprojecten/ investeringsprojecten, te weten: P.I.M. Associates Ltd./[Hong Kong holding], Brand Names, [BEDRIJFSNAAM], Radiant Pictures B.V., Bioblue, Bucephalus, TTS B.V. en EOS.
Verder heeft verdachte zich volgens de officier van justitie schuldig gemaakt aan meineed, poging tot oplichting, (een gewoonte maken van) witwassen, bedrieglijke bankbreuk in het kader van faillissement, valsheid in geschrift en deelnemen aan een criminele organisatie.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke omissies en/of taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
In het vonnis zullen allereerst de geldigheid van de dagvaarding en de niet-ontvankelijkheidverweren worden besproken. Vervolgens zal de rechtbank de verweten feiten 2 tot en met 8 beoordelen en ten slotte feit 1, de deelname aan de criminele organisatie.
De formele voorvragen.
Geldigheid van de dagvaarding.
Namens verdachte is met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat de algemene opmerkingen die in alle ten laste gelegde oplichtingen in deze vorm voorkomen, leiden tot een nietige dagvaarding. Het gaat daarbij om o.m. het nalaten belangen te melden, het geven van een onjuiste voorstelling van zaken met betrekking tot de risico's en het maken van misbruik van vertrouwen.
De rechtbank verwerpt het verweer. Naar haar oordeel zijn de gedragingen, mede gelet op de inhoud van het dossier, voldoende feitelijk beschreven en voldoet de tenlastelegging op voornoemde punten aan de eisen van artikel 261 Sv. De rechtbank heeft in haar oordeel daarnaast rekening gehouden met de wijze waarop de ten laste gelegde oplichting ter terechtzitting zijn besproken.
Ten aanzien van feit 1 zal de rechtbank de geldigheid van de dagvaarding bespreken in haar overige overwegingen over feit 1 (de criminele organisatie).
De dagvaarding is geldig wat betreft feiten 2 tot en met 8.
Bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Verjaring
De verdediging acht de officier van justitie niet-ontvankelijk voor alle feiten gepleegd voor 19 mei 2002. De verdediging gaat daarbij uit van een verjaringstermijn van 6 jaar en aanvang van de vervolging op 19 mei 2008, de dag waarop de definitieve tenlastelegging bekend is gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het delict oplichting kende tot 1 februari 2006 een maximale strafbedreiging van 3 jaar, vanaf die datum is de maximum straf 4 jaar.
Op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht bedraagt de verjaringstermijn zes jaar voor misdrijven met een maximum strafbedreiging van ten hoogste drie jaar en twaalf jaar bij een maximum strafbedreiging hoger dan drie en niet meer dan tien jaar.
Na een wetswijziging die tot gevolg heeft dat de verjaringstermijnen worden verlengd (i.c.) doordat het wettelijk strafmaximum wordt verhoogd, worden lopende verjaringen verlengd met de extra termijn die het gevolg daarvan is. Feiten die eenmaal zijn verjaard, blijven verjaard. (zie o.a. HR 29 januari 2010, LJN BK1998)
Toegepast op deze strafzaak betekent dit het volgende. Omdat het delict oplichting voor 1 februari 2006 een verjaringstermijn kende van zes jaar zijn feiten gepleegd vóór 1 februari 2000 verjaard. De rechtbank zal het openbaar ministerie ten aanzien van die feiten niet-ontvankelijk verklaren. Vanaf 1 februari 2000 geldt een verjaringstermijn van twaalf jaar. Voor de feiten gepleegd na 1 februari 2000 is de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging.
Vormverzuimen
De verdediging heeft een aantal vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek genoemd die afzonderlijk dan wel in onderling verband bezien dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie omdat verdachte door (dat samenstel van) vormverzuim(en) op ernstige wijze in zijn verdediging en zijn strafvorderlijke rechten is geschaad.
Het betreft de volgende verzuimen (zakelijk weergegeven):
1) [verdachte] bemerkte in de loop van 2007 dat hij mogelijk object was van strafrechtelijk onderzoek. Namens hem is met de teamleider in het lopend onderzoek gecorrespondeerd over praktische zaken met betrekking tot het onderzoek. [verdachte] heeft de politie medegedeeld dat hij volledige medewerking zou verlenen aan het onderzoek. De teamleider, [verbalisant], heeft daarop in een brief van 11 juli 2007 aan mr. Pen geschreven (o.a.): "Indien er op enig moment behoefte ontstaat om uw cliënt over een of meer aangelegenheden te horen, zal ik mij met u in verbinding stellen teneinde daarvoor een afspraak te maken".
Ondanks deze berichtgeving is verdachte op 8 januari 2008 zonder enig voorafgaand overleg en buiten heterdaad aangehouden.
2) Door de onzorgvuldige dossiervorming is [verdachte] ernstig in zijn belangen geschaad.
Niet alleen ontbrak (deels) een paginanummering, maar ook inhoudelijk miste het aangeleverde dossier relevante informatie en was in beslag genomen materiaal niet goed onderzocht. Het dossier schetste een beeld van TPC en [verdachte] dat volstrekt bezijden de realiteit was. Het dossier ging alleen over die informele projecten die niet succesvol waren gelopen, terwijl 85% van de bedrijfsvoering formele projecten bevatte en overige informele projecten succesvol waren. De administratie van TPC gaf volledig inzicht in het bedrijf en de bedrijfsvoering.
Door deze wijze van dossiervorming werden de rechter-commissaris, de raadkamer en de zittingsrechter aanvankelijk op het verkeerde been gezet en was [verdachte] kansloos bij zijn voorgeleiding en later in raadkamer.
3) Door de voorlopige hechtenis was [verdachte] niet in de gelegenheid om het materiaal goed te onderzoeken en het dossier aan te vullen. Tijdens zijn voorlopige hechtenis heeft [verdachte] aanvankelijk slechts zeer beperkt de gelegenheid gehad de omvangrijke cliënten- en projectfiles in te zien. Daarna kreeg [verdachte] de beschikking over de schijf van de TPC-server met vele documenten die hij, door gebrek aan faciliteiten in het huis van bewaring, pas tijdens zijn schorsing heeft kunnen lezen. Pas daarna heeft hij een selectie kunnen maken en toevoegen aan het dossier. Het onderzoek van [verdachte] zelf heeft er toe geleid dat de officier van justitie de verduistering van de tenlastelegging heeft verwijderd. [verdachte] heeft dan echter reeds imagoschade opgelopen vanwege onjuiste uitlatingen in de pers over de grote geldbedragen die in rook zijn opgegaan en een wirwar aan vennootschapsrechtelijke constructies. Ook is op basis van het onjuiste beeld verkeerde informatie in rechtshulpverzoeken terechtgekomen.
De verdediging acht het hoogstwaarschijnlijk dat de rechters anders beslist zouden hebben wanneer zij over een beter dossier hadden beschikt. De verdediging stelt dat door het handelen als genoemd politie en justitie de verdedigingsrechten van [verdachte] op ernstige en onherstelbare wijze hebben geschonden.
4) De verhoren van de investeerders en andere getuigen zijn door de politie op suggestieve wijze afgenomen. Zij waren niet gericht op waarheidsvinding, maar op het verkrijgen van aangifte(n) en/of anderszins belastende verklaringen tegen verdachte.
De verhoren van medeverdachten zijn niet betrouwbaar omdat verdachten werden ondervraagd over onderwerpen en gebeurtenissen die in een wat verder verleden hebben plaatsgevonden en werden geconfronteerd met een selectie uit het hoofdzakelijk belastende materiaal.
5) Er is veel ontlastend materiaal aan het dossier onthouden.
- de cliënten- en projectfiles zijn al genoemd.
- de in China (Hong Kong) in beslag genomen stukken blijken een volledig en compleet financieel overzicht te geven, terwijl door en namens het O.M. een beeld was gegeven dat in China niet was na te gaan wat er met de gelden was gebeurd;
- tussen de in China in beslag genomen stukken heeft [verdachte] een overboeking van € 30.000,- met een geschreven toelichting aangetroffen waaruit blijkt dat de overboeking is geschied op verzoek van [medeverdachte 1] naar [Belgisch bedrijf]/[betrokkene 1]. Het stuk is relevant voor de bewijsvoering in de vermeende faillissementsfraude en is niet aan [betrokkene 1] getoond toen hij in België werd gehoord, zodat hij zijn geheugen niet heeft kunnen opfrissen en uit het hoofd heeft moeten verklaren;
- tussen de in België in beslag genomen stukken bevinden zich ontlastende stukken over de rol van [verdachte] in EOS en Bioblue; zij tonen de leidinggevende rol van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en bevatten de bijlagen bij de EOS-brochure
- materiaal over de licentieovereenkomst en over de vraag of het Greenpeace-project winst had gemaakt bevindt zich in het archief van [medeverdachte 1] in Hong Kong; [medeverdachte 1] is niet in de gelegenheid gesteld om dat archief te bezoeken, die stukken op te zoeken en deze vervolgens over te leggen aan de rechtbank.
6) Het strafdossier bevat geen informatie over de aard en omvang van de contacten tussen de Nederlandse en Belgische justitie en politie. De Nederlandse opsporingsambtenaren hebben niet onmiddellijk proces-verbaal opgemaakt van hun verrichtingen in België zodat artikel 152 Sv is geschonden.
7) De informatie van de Nederlandse autoriteiten is sturend geweest voor de vervolgingsbeslissing van de Belgische autoriteiten. Het ne bis in idem-beginsel is daardoor mede door toedoen van de Nederlandse justitie geschonden.
8) Justitie heeft door onzorgvuldige perscontacten een foutief beeld van de zaak doen ontstaan waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad. De verdediging noemt als bronnen met deze foutieve informatie:
a- het jaarverslag van het Bovenregionaal Rechercheoverleg 2007 dat op internet is gepubliceerd;
b- een Eindhovens persbericht van 7 januari 2008;
c- een uitzending van Nova van 21 september 2009;
d- het boek "Beleggen in gebakken lucht";
e- een krantenartikel in het Eindhovens dagblad van 12 september 2008.
9) Het gelijkheidsbeginsel is geschonden omdat personen die een prominente rol vervulden binnen de projecten en van wie verdachte de relevante informatie kreeg of moest krijgen (bijvoorbeeld [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 9], [betrokkene 10]) niet zijn vervolgd en verdachte wel.
De officier van justitie heeft gerepliceerd tot verwerping van de verweren:
Ad 1) De brief van [verbalisant] betrof geen toezegging dat er geen aanhouding zou plaatsvinden. De inzet van dwangmiddelen en de afwegingen daaromtrent betreffen het exclusieve domein van het O.M..
Ad 2 en 5)Ten tijde van de voorgeleiding was het dossier betrekkelijk beperkt in omvang, maar het beeld dat gepresenteerd werd was niet onzorgvuldig en niemand is op het verkeerde been gezet. Het dossier is omvangrijker geworden, maar het beeld is niet anders geworden. Het O.M. stelt vast dat het voorgeleidingsdossier slecht toegankelijk was en beter had gekund.
Het O.M. heeft zich niet verzet tegen toevoeging van stukken die door de verdediging zijn ingebracht.
Ad 3) Verdachte had "derden" kunnen inschakelen om (ontlastende) stukken/archieven op te halen.
Ad 4) De getuigen zijn in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord en op een enkeling na hebben zij verklaringen afgelegd die overeenkomen met hetgeen zij reeds bij de politie hadden verklaard.
Ad 5, 6,7 )Inkomende en uitgaande rechtshulpverzoeken zijn gemeld in het algemeen dossier. Vermeld is tevens wanneer Nederlandse opsporingsambtenaren aanwezig waren bij Belgische onderzoekshandelingen. Nederlandse opsporingsambtenaren hebben geen opsporingshandelingen verricht en hebben aldus artikel 152 Sv niet geschonden. Het is in het kader van internationale rechtshulp gebruikelijk dat onderling stukken worden uitgewisseld. De beslissing over de vervolging van verdachte in Belgie ligt buiten de rechtsmacht van de Nederlandse overheid.
Tegen de toevoeging van de "Belgische stukken" door [verdachte] heeft het O.M. zich niet verzet, ofschoon deze in de visie van het O.M. irrelevant zijn voor de beoordeling van de verwijten aan verdachte.
Ad 8) Het O.M. is uiterst terughoudend geweest met berichtgeving in de richting van de media en heeft niet onzorgvuldig gehandeld. In een kort geding is beslist dat het O.M. niet onrechtmatig heeft gehandeld. De schrijvers van het boek "Beleggen in gebakken lucht" hebben hun gegevens gebaseerd op openbare bronnen. Het BRO-jaarverslag is primair bedoeld ter interne verantwoording.
Ad 9) Van schending van het gelijkheidsbeginsel is eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. De verdediging heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank overweegt in reactie op het verweer van de verdediging.
Ad 1) De inzet van dwangmiddelen, in casu de aanhouding, is ter beoordeling van de officier van justitie (artikel 54 Sv) en kan slechts in (zeer) uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld indien door gebruikmaking van het dwangmiddel de beginselen van een behoorlijke procesorde worden geschonden, consequenties hebben voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Uit de brief van [verbalisant] kan in redelijkheid niet worden afgeleid dat hij namens de officier van justitie spreekt. De brief bevat bovendien geen toezegging dat geen aanhouding zou plaatsvinden.
Verdachte is op 8 januari 2008, gelijktijdig met de medeverdachten, aangehouden en doorzoekingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het optreden van politie en O.M., dat overigens ook reeds is in het kader van de voorlopige hechtenis is getoetst door de rechter-commissaris en de raadkamer, niet in strijd met de wet en/of beginselen van een behoorlijke procesorde is geweest. Dat de aanhouding in de privésfeer voor verdachte en zijn gezin een ingrijpende ervaring is geweest onderkent de rechtbank, maar maakt haar oordeel niet anders.
Ad 2 en 3) De verdediging heeft aangevoerd dat de dossiervorming onevenwichtig is geweest, mede omdat het incompleet was en ontlastende bewijsmiddelen niet zijn opgenomen in het aanvankelijke voorgeleidings- en einddossier.
Een voorgeleidingsdossier dient binnen beperkte tijd na de aanhouding opgemaakt te worden. Het is veelal opgebouwd uit aangiften, een aantal getuigenverklaringen, de (voorlopige) bevindingen van de politie en de eerste verhoren van de verdachten en is meestal nog niet volledig. In de loop van onderhavig strafrechtelijk onderzoek zijn zeer grote hoeveelheden administratie verzameld, in beslag genomen en onderzocht.
Op basis van een "tussen"dossier dient te worden bezien of er tegen verdachten ernstige bezwaren bestaan en of er gronden zijn om voorlopige hechtenis toe te kunnen passen. Achtereenvolgens zijn de rechter-commissaris en de raadkamer steeds van oordeel geweest dat ter zake de omschreven feiten ernstige bezwaren bestonden tegen verdachte. De rechtbank heeft tijdens de daarop volgende pro forma zittingen een zelfde standpunt ingenomen op basis van de op dat moment beschikbare onderzoeksgegevens.
De politie heeft uiteindelijk een eindproces-verbaal dossier opgemaakt waarin slechts een deel van de in beslag genomen stukken was opgenomen. Het O.M. heeft als aanvullende stukken nog bijlagen ingebracht die bij de verhoren van getuigen (investeerders) waren gebruikt maar waarvan was verzuimd deze aan het dossier toe te voegen.
De verdediging is door het O.M. in de gelegenheid gesteld om alle niet aan het dossier toegevoegde stukken die in beslag waren genomen zelfstandig te onderzoeken en te verzoeken geselecteerde stukken aan het dossier toe te voegen. Ook is de verdediging in staat gesteld stukken die niet in beslag waren genomen, zoals de stukken bij de curator ([verdachte]) en die in een archief in [plaats] ([medeverdachte 1]) op gelijke wijze te onderzoeken en ook hier bestond de mogelijkheid het dossier aan te laten vullen met relevante resultaten van dit onderzoek . De verdediging in de zaken [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft van deze mogelijkheid ruim gebruik gemaakt. Deze stukken hebben naar het oordeel van de rechtbank voornamelijk een aanvullende en verduidelijkende rol gespeeld.
De rechtbank heeft zelf ook geconstateerd dat het politieproces-verbaal gebreken vertoonde. Het was deels niet genummerd en niet overal logisch van opbouw (de rechtbank noemt de projecten [HONG KONG HOLDING] en Bucephalus). Echter, het eindresultaat van deze werkwijze, waarbij het door de rechtbank aan de verdediging ruimhartig is toegestaan om stukken aan het dossier toe te voegen en daarnaast ook getuigen te doen horen door de rechter-commissaris, is dat het dossier ten tijde van de inhoudelijke behandeling van de feiten ter zitting volledig was. Er is derhalve geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Ad 4)
Zowel de investeerders, medewerkers van TPC, andere betrokkenen en de verdachten zijn door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord. Tijdens die verhoren heeft de verdediging uitgebreid de gelegenheid al hetgeen van belang werd geacht aan de orde te stellen.
Ad 5) Van de stukken die afkomstig zijn uit het "Belgische dossier" stelt de rechtbank vast dat deze geen nieuw licht werpen op de betrokkenheid van [verdachte] bij Bioblue en EOS maar aanvullende van aard. Zijn. Veel stukken bevinden zich al in het eindpv, zoals het proces verbaal van de Belgische politie over de € 30.000,- (zie faillissementsdossier) en de verklaring van [betrokkene 11]. De rol van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] blijkt al genoegzaam uit het politiedossier. De bijlagen bij de EOS-brochure zijn lezenswaardig, maar raken niet de kern van het verwijt.
Ook de geselecteerde stukken uit de zogeheten Hong Kong stukken bevatten geen ontlastend materiaal. Voor de genoemde bankafschrijving van € 30.000,- wordt eveneens verwezen naar het faillissementsdossier.
Ad 6)
Reeds ter terechtzitting heeft de rechtbank zich over dit vraagstuk gebogen. De rechtbank herhaalt haar overwegingen (zittingsproces-verbaal 13 september 2010). In het dossier is in het algemeen proces-verbaal onder 4.4 een overzicht gegeven van welke rechtshulpverzoeken zijn gedaan en wat de rechtshulpverzoeken inhielden. Die informatie was al bekend vanaf april 2008, toen het dossier verspreid is. In het algemeen proces-verbaal is aangegeven dat die rechtshulpdossiers op het parket ter inzage aanwezig zijn. De verdediging heeft van de mogelijkheid om deze dossiers in te zien geen gebruik gemaakt.
In de processen-verbaal van de verhoren en de doorzoekingen, zoals het verhoor van [betrokkene 1] en [betrokkene 11] in België in het Bioblue-dossier, staat vermeld welke Nederlandse verbalisanten bij de verhoren en de doorzoekingen aanwezig waren. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk op welke wijze de verhoren in het kader van de internationale rechtshulp zijn uitgevoerd. Niet is gebleken dat er zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die een meer uitgebreide verslaglegging noodzakelijk maakte.
Ad 7)
Anders dan de verdediging aanvoert, heeft de (staats)autonomie van de twee betrokken landen tot gevolg dat een officier van justitie zijn Belgische collega en/of de Belgische onderzoeksrechter geen opdrachten kan geven of anderszins kan inperken bij het wederzijds afstemmen van een vervolging in beide betrokken landen in geval van mogelijk (nauw) verwante strafbare feiten. Voor de officier van justitie is op dit onderdeel niet meer mogelijk dan een oriënterend overleg met de bevoegde Belgische justitiële autoriteiten. Een eventueel latere -in de visie van de verdediging- dubbele vervolging als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht dient in België in het kader van een eventueel later strafproces aldaar naar voren te worden gebracht. Op dit punt is dus niet gebleken van enig vormverzuim aan de zijde van het openbaar ministerie of van een (dreigende) schending van art. 6 van het EVRM door de Nederlandse autoriteiten.
Ad 8) Ten aanzien van het verweer betreffende de berichtgeving in de media wordt het volgende overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte noodzakelijk is dat er door het openbaar ministerie, zeker in de fase dat er nog sprake is van verdenking, zorgvuldig wordt omgegaan met de berichtgeving in de verschillende media. Dat wil echter niet zeggen dat het openbaar ministerie geen enkele mededeling zou mogen doen.
Bij beoordeling van de vraag of de berichtgeving voldoende zorgvuldig is geweest is de volgende berichtgeving van belang.
- a: Op 7 januari 2008 is in een persbericht medegedeeld dat de Nederlandse en Belgische politie in totaal zeven personen hebben aangehouden die worden verdacht van een grote internationale beleggingsfraude. De verdachten vormden volgens de recherche een criminele organisatie die de afgelopen 10 jaar voor tientallen miljoenen euro's heeft gefraudeerd.
- b: De persofficier is op 21 september 2009, de eerste dag van de inhoudelijke behandeling van de zaak, op uitnodiging van Nova door Nova geïnterviewd. Zij heeft verklaard dat de verdachten voor meerdere projecten geld hebben verworven en dat niet al het geld is terecht gekomen bij die projecten, gedeeltelijk wel, maar geld is ook voor andere doeleinden besteed. Verder heeft zij op de vraag om hoeveel geld het gaat niet, zoals de verdediging heeft aangevoerd, verklaard dat het om 100 miljoen zou gaan. Zij heeft geantwoord dat dat niet precies te zeggen is, omdat het om een constructie van een wirwar van vennootschappen zou gaan en geldstromen door allerlei landen. Zij verklaarde verder dat het O.M. is gestopt met het doen van onderzoek naar het geld, omdat het te ingewikkeld was.
-c: Op internet zijn de jaarverslagen van 2007 en 2008 van het Bovenregionaal Rechercheoverleg (BRO) geplaatst. In 2007 wordt volstaan met de mededeling dat een grote beleggingsfraude zaak is gestart. In 2008 wordt als volgt verslag gedaan van het onderzoek. "Zeven verdachten zijn aangehouden. Uit het onderzoek bleek dat de twee hoofdverdachten voor tientallen miljoenen euro's hebben gefraudeerd. Ze spoorden beleggers aan te investeren in bedrijven waarvan zij deels eigenaar waren en lieten daarna deze ondernemingen failliet gaan. De BRZN toonde aan dat deze groep zich op grote schaal schuldig had gemaakt aan oplichting, verduistering, valsheid in geschrifte, witwassen en deelnemen aan een criminele organisatie."
- d: In het boek "Beleggen in gebakken lucht" wordt de onderhavige zaak besproken. De rechtbank zal hier verder geen aandacht aan besteden omdat niet aannemelijk is geworden dat de informatie die in het boek is opgenomen afkomstig is van het openbaar ministerie.
- e: Verder is er nog overgelegd een krantenartikel uit het Eindhovens Dagblad van 12 september 2008, waarin de toen op zitting aanwezige officier van justitie, niet zijnde de zaaksofficier, wordt geciteerd. De beide hoofdverdachten wordt verweten dat zij tien jaar lang bezig zijn geweest mensen op te lichten, waarbij tientallen miljoenen zijn verduisterd en waarbij verdachte [medeverdachte 1] financieel over lijken is gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat bij de berichten onder a en b genoemd geen sprake is van onzorgvuldige berichtgeving. Uit de tekst volgt dat het hier om een verdenking gaat en er wordt door de persofficier genuanceerd gereageerd op vragen van de medewerker van Nova. Het jaarverslag van het BRO uit 2008 bevat conclusies over de verdachten die stelliger geformuleerd zijn dan zou passen bij de status van het verdachte zijn. Het betreft hier echter geen mededeling van de officier van justitie met als doel de media te voorzien van informatie, maar een intern stuk van de BRO. Daar staat tegenover dat, omdat het stuk op internet is geplaatst, het daarmee voor een ieder toegankelijk is. Een meer terughoudende tekst was daarom op zijn plaats geweest. Dit laatste geldt ook voor de mededelingen van de officier van justitie op de pro forma zitting van 11 september 2008. Verduistering is uit de tenlastelegging geschrapt. Het is onder die omstandigheid onzorgvuldig om op zitting in aanwezigheid van de pers verdachte de verduistering van tientallen miljoenen euro te verwijten en genoemde ongenuanceerde uitlatingen te doen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door deze ongenuanceerde uitlatingen niet zodanig in zijn belang is geschaad dat van een eerlijke behandeling van zijn zaak geen sprake meer is. De rechtbank betrekt daarbij dat er ook toen ernstige bezwaren tegen verdachte waren ter zake de oplichting van investeerders die daardoor grote geldbedragen hadden verloren. De rechtbank zal dan ook het beroep op niet-ontvankelijk vanwege onzorgvuldige berichtgeving verwerpen.
Ad 9)
Vooropgesteld wordt dat het opportuniteitsbeginsel, neergelegd in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering, het O.M. het recht geeft om na een gebleken wetsovertreding al dan niet over te gaan tot vervolging van een verdachte. De rechtbank kan de beslissingen van de officier van justitie slechts in beperkte mate toetsen, in essentie of er sprake is van een rechtmatig gebruik van de bevoegdheid. Schending van het gelijkheidsbeginsel kan die rechtmatigheid aantasten. Van een dergelijke schending zou sprake kunnen zijn indien de officier van justitie bij een aantal gelijke gevallen deze verdachte wel zou vervolgen en een of meer ander(en) niet. De enkele omstandigheid dat derden van wie de gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging zouden kunnen zijn niet worden vervolgd, maakt niet dat er sprake is schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank zal nog afzonderlijk ingaan op de rol van verdachte binnen de ten laste gelegde projecten, maar voorafgaand daarop overweegt zij nu reeds dat de door de verdediging genoemde personen allen een andere betrokkenheid hebben bij de delicten dan verdachte. Daarom is er niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie moet worden verworpen.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering en dat bij het onderzoek ter terechtzitting voorts geen gronden zijn gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen, de beoordeling daarvan en de bewezenverklaring.
Opmerking vooraf.
In een bijlage bij dit vonnis zal de rechtbank een overzicht geven van de bronnen voor de bewijsmiddelen en de gebruikte afkortingen.
TPC International B.V.
TPC International B.V. (hierna verder te noemen TPC) was een bedrijf in vermogensbeheer en bedrijfsadvisering dat door [verdachte] in 1995 is opgericht. Het bedrijf stond onder toezicht van de AFM en DNB.
TPC hield zich bezig met formele beleggingen, in aandelen en obligaties, en informele beleggingen. De formele beleggingen maakten ongeveer 85% uit van het door TPC geadministreerde vermogen, de informele beleggingen ongeveer 15%. De investeerders waren over het algemeen tevreden over de resultaten van de formele beleggingen. De informele beleggingsprojecten zijn gedeeltelijk niet succesvol geweest.
De verdenkingen in deze strafzaak zijn gericht op deze informele projecten.
De inkomsten van TPC waren afkomstig van de vergoeding van 1% van het door TPC beheerde vermogen.
TPC kon met de formele beleggingen zelfstandig aan- en verkooptransacties verrichten binnen het kader van de in het vermogensbeheercontract gemaakte afspraken. Informele beleggingen konden alleen met tussenkomst van de cliënt gekocht en verkocht worden. De cliënt ging een overeenkomst aan met het desbetreffende bedrijf en de cliënt maakte zelf het geld over, ofwel rechtstreeks naar het bedrijf, ofwel naar een derdenrekening.
Alle afspraken met de cliënten werden schriftelijk vastgelegd. Bij de aanvang werd een cliëntenprofiel gemaakt waarin het beleid en de afspraken vastlagen en de cliënten ontvingen 4 keer per jaar een kwartaalrapportage. De profielen werden regelmatig bijgesteld, in overleg met de cliënten. Bij het begin van de relatie met cliënt werd een vermogensbeheercontract getekend met bijlagen. Zowel de overeenkomst als de bijlagen werden apart getekend. In de bijlagen ging het met name om het vastleggen van de soorten beleggingen en risico's.
Per 31 mei 2005 is TPC gestopt met alle vermogensbeheeractiviteiten en is TPC doorgegaan met het verzorgen van effectenadministraties1. Op 25 januari 2006 is TPC failliet verklaard.
De rechtspersoon TPC:
[holding van verdachte]was sinds 3 september 2004 enig aandeelhouder van TPC.
[verdachte] was directeur van TPC.
De volgende gevolmachtigde bestuurders zijn bij TPC betrokken geweest:
[betrokkene 12] van 1 november 1999 tot 14 april 2004;
[betrokkene 13] van 1 januari 2003 tot 31 augustus 2004;
[betrokkene 14] van 1 januari 2003 tot 28 april 2004;
[medeverdachte 2] van 1 juni 2003 tot 30 november 2005;
[medeverdachte 3] van 1 juni 2003 tot 1 juni 2005;
[medeverdachte 4] van 1 juli 1999 tot 30 november 20052.
[betrokkene 12], [betrokkene 13], [betrokkene 14] en daarnaast ook [betrokkene 15] en [betrokkene 16] fungeerden binnen TPC als vermogensbeheerders/klanten- of relatiebeheerders/accountmanagers3.
De rollen van [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zullen hierna worden besproken. Datzelfde geldt voor de rol van [medeverdachte 1] die tot op heden onbesproken is gebleven.
Hun betrokkenheid bij de strafbare feiten en hun rol binnen de informele projecten zullen bij de bewijsoverwegingen nog aanvullend worden behandeld.
Binnen TPC waren als werknemers verder o.a. [getuige 1] en [getuige 2] in dienst. [getuige 1] deed de effectenadministratie en correspondentie voor de vermogensbeheerders en werkte direct onder [medeverdachte 3]. [getuige 2] was gedurende een half jaar de chauffeur van [verdachte]4.
Om gezamenlijke informele projecten te begeleiden (o.a. Radiant Pictures B.V., Bioblue en TTS) is Advantis Holding B.V. (hierna Advantis) opgericht.
[medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [verdachte], [betrokkene 4] en [betrokkene 3] participeerden via hun holdingen in Advantis5.
[betrokkene 4] heeft als administrateur en belastingadviseur werkzaamheden voor TPC verricht en is via Advantis betrokken geraakt bij informele projecten. Ditzelfde geldt voor [betrokkene 3].
De rolverdeling:
[verdachte] was eigenaar directeur en enig aandeelhouder van [holding van verdachte] en deze holding was 100% aandeelhouder van TPC. [verdachte] was directeur van TPC. Daarnaast had [verdachte] via zijn holding een belang van 30% in Advantis Group Holding B.V6.
[verdachte] heeft zelf verklaard dat hij algemeen manager was binnen TPC en dat in het algemeen de macht bij de algemene vergadering van aandeelhouders ligt dus in het geval van TPC bij [holding verdachte], dus bij hemzelf7.
Over de feitelijke rol van [verdachte] binnen TPC hebben ook voornoemde personen verklaringen afgelegd. Zo heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [verdachte] algemeen directeur was van TPC, dat [verdachte] het woord deed en alles van [verdachte] af kwam8. [betrokkene 4] heeft verklaard dat binnen TPC [verdachte] de baas was9. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte] de dirigent was van het geheel; [verdachte] was vermogensbeheerder, verkoper en projectmanager10.
[medeverdachte 3] is in september 1999 in dienst getreden van TPC en hij is vanaf 1 juni 2003 middels [holding medeverdachte 3] aldaar werkzaam geweest; hij was vanaf die datum ook statutair directeur van TPC. Via zijn holding had [medeverdachte 3] aandelen in Advantis Group Holding en was daarvan directeur11.
[medeverdachte 3] is op 1 september 1999 bij TPC begonnen als junior relationship manager. In het begin heeft hij zich alleen bezig gehouden met het voeren van de beleggingsadministratie voor de klanten van TPC. Vanaf 2001 is hij met [verdachte] geleidelijk ook meegegaan naar klanten en maakte hij de verslagen van die bezoeken. Hij gaf daarnaast leiding aan de (vrouwelijke) medewerkers belast met de beleggingsadministratie.
[medeverdachte 3] heeft tot 31 mei 2005 voor TPC gewerkt12.
Over de rol van [medeverdachte 3] heeft [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte 3] de schakel was tussen de backoffice en [verdachte], dat [medeverdachte 3] overzicht had over de projecten en prospectussen maakte op basis van informatie die [verdachte] aanleverde13.
[medeverdachte 4] is in 1996 in dienst getreden bij TPC en hij is daar vanaf 2003 door middel van [holding medeverdachte 4] tot 1 december 2005 werkzaam geweest. Hij was vanaf 1 juni 2003 ook statutair directeur van TPC. Daarnaast had [medeverdachte 4] via zijn holding een deelneming in de Advantis Group B.V. en was daarvan directeur14.
[medeverdachte 4] was office manager en deed de interne boekhouding van het bedrijf en de bedrijfsadministratie. Ook hield hij klantendossiers bij15.
Hij verzorgde samen met [medeverdachte 3] daarnaast administratieve werkzaamheden voor de informele projecten, zoals het maken van prospectussen16.
[medeverdachte 2] is op 1 juni 2003 voor TPC gaan werken. Hij was vermogensbeheerder voor de klanten die hij uit hoofde van een eerdere functie zelf reeds had. Hij heeft aan zijn klanten ook informele projecten aangeboden17.[medeverdachte 2] is op verzoek van [verdachte] en [medeverdachte 1] bestuurder van het informele project Bucephalus geworden18. Bij de bespreking van de oplichting van [aangever 1] zal de rechtbank nader op die rol ingaan.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank over TPC nog op dat het O.M. in zijn requisitoir TPC als kernlid van de criminele organisatie heeft bestempeld, maar dat het O.M. TPC uitdrukkelijk niet als de criminele organisatie beschouwt.
De rol van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1], van beroep advocaat, verrichtte werkzaamheden voor TPC en Advantis. Dit werk bestond onder meer uit juridische advisering19.
Daarnaast was [medeverdachte 1] ofwel als natuurlijke persoon ofwel via een van zijn rechtspersonen betrokken bij de informele projecten20. De rechtbank zal bij de bespreking van het door de verdediging gevoerde verweer over diens rol en voorts in de bewijsoverwegingen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten nader ingaan op de rol van [medeverdachte 1].
Voor de volledigheid overweegt de rechtbank nog dat [medeverdachte 1] per 16 oktober 2006 op eigen verzoek is uitgeschreven als advocaat21.
Bespreking van feit 2, de ten laste gelegde oplichtingen.
De rechtbank zal verdachte op een onderdeel vrijspreken en zal enkele verweren over de oplichtingen in het algemeen bespreken. Daarna zullen de afzonderlijke ten laste gelegde oplichtingen per informeel project worden besproken en zullen conclusies worden getrokken.
Partiële vrijspraak feit 2 (belangenvermelding).
Verdachten wordt in de projecten [HONG KONG HOLDING], [BEDRIJFSNAAM], Radiant, Bioblue en TTS verweten dat zij hebben nagelaten te vermelden dat zij financiële belangen hadden in het project. Bij het onderzoek ter terechtzitting hebben de verdachten verklaard dat aan de investeerders is medegedeeld dat [verdachte] en [medeverdachte 1] via hun persoonlijke vennootschappen belangen hadden in de informele projecten. Hierin werd niet een belangentegenstelling gezien, maar men zag het zoals [verdachte] heeft verklaard als een parallel belang. Door een belang te hebben in de onderneming werd de betrokkenheid bij de onderneming getoond. Het was op deze manier mogelijk om controle te houden op de gang van zaken binnen het project en dat was in het belang van de investeerders. Verschillende investeerders hebben verklaard dat ze het positief vonden dat [verdachte] en [medeverdachte 1] belangen hadden in de onderneming. In hun geval is er geen verband tussen het bewegen van investeerders tot de investering en het niet vermelden van de belangen. Enkele investeerders hebben verklaard dat zij er niet van op de hoogte waren dat [verdachte] en [medeverdachte 1] belangen hadden in Radiant. De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat de verdachten in die gevallen deze melding hebben nagelaten omdat zij wilden voorkomen dat de investeerders om die reden niet zouden deelnemen in het project. Daarom zullen verdachten in de genoemde projecten worden vrijgesproken van het verwijt dat zij hun belangen niet hebben vermeld.
Verweer eigen verantwoordelijkheid van de investeerder.
Door de verdediging is aangevoerd dat de aangevers/benadeelden zelf een onderzoeksplicht hadden en niet zonder meer konden vertrouwen op de informatie die hen schriftelijk en mondeling is gegeven. De meeste investeerders hebben een goede opleiding genoten, verschillende investeerders zijn zelfs financieel goed onderlegd. Zij moeten dan ook in staat worden geacht om de aangeboden informatie zelf kritisch te beoordelen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een vermogensbeheerder dient zijn cliënt op passende wijze te informeren over inhoud en risico's van de aangeboden beleggingen/investeringsmogelijkheden. De bij de aanbieder aanwezige relevante informatie dient beschikbaar te worden gesteld aan de aspirant-beleggers. De overgedragen informatie dient dus volledig en juist te zijn. Ook dient een adequaat beeld geschetst te worden van de aan de investering verbonden risico's. Deze uitgangspunten/normen komen terug en zijn verder uitgewerkt in de nadere regelgeving van de AFM.
Aan deze informatievoorziening kunnen hogere eisen worden gesteld indien, zoals in een aantal projecten in deze strafzaak, verdachten tevens de bedenkers/initiatiefnemers zijn van het project waar de investering betrekking op heeft, dan wel werkzaam zijn bij het bedrijf dat die investeringen aanbiedt. Vooral bij aanvullende fondsverwerving binnen een project, waarbij er dus bij verdachten al kennis is van het verloop van het project tot dan toe, dient de voorlichting een volledig en reëel beeld te geven van het project, ook waar dat betreft de eventuele verliezen tot dan toe.
Indien dergelijke informatie niet wordt gegeven, of door het geven van onjuiste en/of onvolledige informatie een te positief beeld wordt geschetst van de investeringsmogelijkheid kan sprake zijn van oplichting indien de aanbieder weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de feitelijk verstrekte informatie onjuist en onvolledig is. Daarbij kan tevens acht worden geslagen op hetgeen door verdachte of zijn mededader(s) mondeling is medegedeeld.
De rechtbank deelt de mening dat de investeerders een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het beoordelen van het beleggingsproject niet in de gevallen dat door de verstrekte informatie aantoonbaar een onjuiste en/of onvolledig beeld wordt geschetst.
Verweer wederrechtelijke bevoordeling.
De verdediging heeft kort gezegd aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het oogmerk heeft gehad op wederrechtelijke bevoordeling.
De rechtbank deelt dit standpunt van de verdediging niet maar volgt de officier van justitie in hetgeen door hem in repliek is aangevoerd.
Door beleggers zijn op voorspraak van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) miljoenen euro's geïnvesteerd in projecten als BioBlue, Brand Names, Bucephalus, Radiant, [HONG KONG HOLDING] en TTS. Deze ondernemingen hebben met die kapitaalinjecties voordeel genoten.
Daarnaast ontving TPC International B.V. 1% van het geïnvesteerde bedrag als vergoeding. [verdachte] en [medeverdachte 1] ontvingen inkomsten of vergoedingen uit de verschillende projecten in de vorm van managementfee's, vergoeding voor de infrastructuur, commissievergoeding of declaratie voor gewerkte uren. In sommige projecten hadden zij de mogelijkheid om op gunstiger voorwaarden dan de overige beleggers aandelen te verkrijgen.
In de bewijsoverwegingen met betrekking tot de afzonderlijke projecten zal de rechtbank per project de bewijsmiddelen voor het bestanddeel van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling behandelen.
Omdat [verdachte] en [medeverdachte 1] deze inkomsten niet zouden hebben verkregen indien zij de investeerders niet hadden opgelicht beschouwt de rechtbank deze inkomsten als wederechtelijk verkregen voordeel.
Projecten P.I.M. Associates Ltd. en/of [Hong Kong holding]
De tenlastelegging in verkorte vorm weergeven:
(Feit 2A)
Met betrekking tot de projecten P.I.M. Associates Ltd. en/of [Hong Kong holding] heeft verdachte volgens de officier van justitie al dan niet samen met zijn mededader(s) met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 april 2005 in Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, en/of China en/of Hong Kong [aangever 2], [aangever 3], [aangever 4], [aangever 5], [aangever 6]en anderen bewogen tot afgifte van geldbedragen door in strijd met de waarheid:
- niet te vermelden dat verdachte en zijn mededaders financiële belangen hadden in genoemde projecten;
- het geven van een onjuiste voorstelling van zaken met betrekking tot de risico's verbonden aan het verstrekken van een lening aan/het kopen van een aandelenbelang/het omzetten van een eerder verstrekte geldlening in een aandelenbelang in genoemde ondernemingen;
- misbruik te maken van bij genoemde beleggers/investeerder opgewekt vertrouwen;
- mee te delen/de indruk te wekken dat P.I.M. Associates Ltd. en de (rechts)opvolger [Hong Kong holding] de vrije beschikking zouden hebben over een licentie- overeenkomst voor onbepaalde tijd voor de productie, distributie en verkoop van kleding voorzien van het Greenpeace logo;
- mee te delen/de indruk te wekken dat P.I.M. Associates Ltd., mede dankzij het Greenpeace-project, winst had gemaakt en dat investeerders in P.I.M. Associates Ltd. hun oorspronkelijke inleg vermeerderd met een rendement van 25% hadden ontvangen/zouden ontvangen.
De rechtbank zal hierna eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven.
Aansluitend zal een zakelijke weergave van de bewijsmiddelen worden gegeven.
Allereerst zullen daarbij de beleggingen/investeringen van de in de dagvaarding genoemde personen worden beschreven. Naast het bedrag zal tevens worden aangegeven op welke datum het geld beschikbaar is gesteld. Vervolgens zal worden vermeld wat de aangevers/getuigen hebben verklaard over de informatie die zij hebben ontvangen van de zijde van TPC, wie die informatie heeft verschaft, en wanneer dit heeft plaats gehad.
Dan zal worden aangeven welke schriftelijke informatie van de zijde van TPC is opgesteld. Bij die bespreking zullen met name die passages genoemd worden die later in het vonnis aan de orde zullen komen. Vervolgens zullen de jaarstukken van PIM (1998-1999) en [HONG KONG HOLDING] (1998 tot en met 2003) zakelijk worden weergegeven. In het daarop volgende deel zal een aantal aspecten uit de schriftelijke informatie nader worden besproken, waarbij de rechtbank zal aangeven waarom zij die bepaalde uitlatingen voor de beleggers/investeerders onjuist en/of misleidend acht. Om de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van [verdachte] en/of [medeverdachte 1] in dit feitencomplex vast te stellen is het nodig om vast te stellen of hij/zij wist(en) van de werkelijke situatie binnen [HONG KONG HOLDING] en of hij/zij op basis van zijn/hun formele en materiële positie hij/zij heeft/hebben ingenomen binnen de [HONG KONG HOLDING]-structuur zelf handelden of anderszins de feitelijk zeggenschap hadden. Om die reden zal een aantal bewijsmiddelen worden vermeld die naast de formele ook de feitelijke gang van zaken beschrijven rond [verdachte] en [medeverdachte 1] vanaf de start van het Greenpeace-project tot de laatste (directe) investeringsronde voor [HONG KONG HOLDING] in de periode april - augustus 2003. Tenslotte zal worden bezien of en zo ja welk wederrechtelijk voordeel [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of derde(n) heeft/hebben gehad door het handelen van [medeverdachte 1] en/of [verdachte].
Gelet op de complexiteit van het [HONG KONG HOLDING]-dossier, zal de rechtbank op een aantal punten al afsluiten met haar oordeel op dit punt. De rechtbank zal vervolgens afsluiten met haar beslissingen en de motivering ervan.
(Standpunten.......)
Geldigheid dagvaarding
Het antwoord op de vraag of de tekst van de dagvaarding voldoende feitelijke informatie bevat, dient naast de tekst van de tenlastelegging zelf te worden beoordeeld op basis van de inhoud van het dossier en van de bespreking van de feiten ter terechtzitting. Uit de tekst van de dagvaarding blijkt niet alleen op welke personen de officier van justitie zijn verwijt toe heeft gesneden, maar blijkt ook welke concrete aspecten van het gedrag en de uitlatingen van verdachten het openbaar ministerie aan de rechter ter beoordeling wilde voorleggen.
Ook uit de behandeling ter zitting blijkt dat [verdachte] heeft begrepen welke gedragingen aan hem worden verweten.
Onder deze omstandigheden voldoet de dagvaarding aan de eisen die art. 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de gestelde eisen.
Voor een goed begrip van het verdere subdossier [HONG KONG HOLDING] volgt hier een beknopte uiteenzetting van de in dit subdossier voorkomende bedrijfsnamen en hun onderlinge verhouding.
[Hong Kong holding] (verder [HONG KONG HOLDING]) fungeert als Pagina: 15
[0] Holding met dochters in Nederland en Sjanghai. Kewl is in de loop van het jaar 2000 ingebracht in [HONG KONG HOLDING]
Nederlandse [HONG KONG HOLDING]-bedrijven: betreffen [HONG KONG HOLDING] Retail BV (kledingwinkels), ACC BV (groothandel, import en verkoop van o.a. Duncan Jeans en Leopard sportkleding), voorheen Kewl Clothing. De productie-eenheid in Shanghai, een joint venture waarvan het overgrote deel van de aandelen aan [HONG KONG HOLDING] ltd. toebehoort in de ten laste gelegde periode, staat bekend als [Shanghai vennootschap], afgekort tot [SHANGHAI VENNOOTSCHAP].
(.........)
Beoordeling
Partiële vrijspraak.
Uit de door [medeverdachte 1] overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat Greenpeace geen bezwaar heeft gemaakt tegen de het feit dat de licentieovereenkomst werd uitgevoerd door PIM. Greenpeace heeft uitdrukkelijk de eerder gedane bestelling bevestigd richting PIM. Of de licentieovereenkomst daarmee vrij overdraagbaar was, valt te bezien. Een dergelijke wijziging kan immers niet zonder instemming van de wederpartij, in casu Greenpeace. Van misleiding van de investeerders is echter een sprake omdat Greenpeace de rechten uit de licentieovereenkomst kon uitoefenen, zodat vrijspraak op dit onderdeel dient te volgen.
Overige beoordelingen.
Alle investeerders hebben verklaard dat door [verdachte] en soms ook [medeverdachte 1] mondeling is aangegeven dat de risico's beperkt dan wel (nagenoeg) afwezig waren. Ook hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] nagelaten de investeerders juiste informatie te verschaffen. In de brochures uit juni 2000, januari 2001 en juli 2001 over de mogelijkheid tot beleggen in [HONG KONG HOLDING] staan aantoonbare onjuiste, onvolledige en misleidende teksten. Ook bij gelegenheid van de bijeenkomst in Cuijk op 12 april 2003 is onjuiste en anderszins misleidende informatie verstrekt aan de daar aanwezige beleggers/investeerders in [HONG KONG HOLDING] . De rechtbank doelt dat met name op de volgende gedeelten uit die brochures/presentatie. In de brochures uit 2000 en 2001, maar ook tijdens de bijeenkomst op 12 april 2003 werd niet vermeld dat [HONG KONG HOLDING] en P.I.M. vanaf de oprichting 1998/1999 structureel verliesgevend waren geweest In de brochure van juni 2000 wordt verder ten onrechte vermeld dat de fabriek in Shanghai nagenoeg vanaf het begin winstgevend is geweest. Uit de beschikbare jaarstukken van de fabriek in Shanghai en de verklaring van [betrokkene 17], [betrokkene 8] en [betrokkene 18] volgt dat de fabriek in Shanghai geen winst heeft gemaakt in de periode tot en met 2003. De rechtbank verwijst voor de financiële situatie bij de fabriek naar hetgeen hierover bij het project Bucephalus wordt besproken. In ditzelfde stuk van juni 2000 wordt gesteld dat de investeerders in het Greenpeace-project "het ingelegde geld + 25 % werd uitgekeerd". Dit laatste is waar voor wat betreft de hoogte van het geldbedrag, maar uit onderzoek van de politie blijkt dat deze uitkeringen plaatsvonden vanaf de rekening van [HONG KONG HOLDING] en pas nadat beleggers (op)nieuw geld hadden geïnvesteerd in [HONG KONG HOLDING], en niet uit de zakelijke resultaten van PIM.
In de brochure van januari 2001 wordt opnieuw op misleidende wijze verwezen naar het Greenpeace-project. Door in een tekst de zinsnede "de eerste onderneming, die werd gefinancierd door achtergestelde, hoogrentende leningen met een bedrijfswinstafhankelijke component "(cursivering door rb) te combineren met de zinsnede (...looptijd van iets meer dan een jaar en in april werd aan alle investeerders hun originele inleg terugbetaald, vermeerderd met maar liefst 25%. (cursivering door rb) Hierboven is reeds aangegeven waarom deze mededeling onvolledig en misleidend is. Hetzelfde is het geval met de mededeling ter zake de fabriek in Shanghai: die was (in elk geval) toen niet winstgevend.
[medeverdachte 1] en [verdachte] waren van de onjuistheden en het misleidende karakter van die mededelingen en teksten op de hoogte. Zij droegen niet alleen kennis van de financiële situatie binnen [HONG KONG HOLDING], maar waren uiteraard ook op de hoogte van de winst- en verliesrekeningen van PIM en [HONG KONG HOLDING]. Verder waren zij -aanvankelijk als directeur, maar ook daarna (al dan niet als directeur en/of lid van de supervisory board) feitelijk in staat om beslissingen te nemen en deden dat ook. De rechtbank leidt dit af uit de verklaringen van de getuigen [betrokkene 8], [getuige 1], [getuige 3], [betrokkene 17], [getuige 4], [getuige 5] en [betrokkene 19]. Dit beeld wordt bevestigd door schriftelijke stukken, zowel op het gebied van de gezamenlijke besluitvorming binnen de (feitelijke) aansturing van [HONG KONG HOLDING] als voor wat betreft de wetenschap over de financiële situatie van [HONG KONG HOLDING]. Uit die verklaringen en schriftelijke stukken volgt ondubbelzinnig dat [medeverdachte 1] en [verdachte] gedurende de gehele periode 2000 - 2003, de periode waarin er geld werd geïnvesteerd door beleggers door tussenkomst van [verdachte]/TPC, feitelijk de zeggenschap hadden binnen [HONG KONG HOLDING]. De rol van zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] is op grond van de geciteerde verklaringen en stukken gedurende de gehele periode niet veranderd ook al zijn [medeverdachte 1] in de loop van 2001 en [verdachte] per 1 augustus 2002 formeel teruggetreden als directeur van [HONG KONG HOLDING]. In de brochures van januari 2001 en juli 2001 staat overigens vermeld dat [medeverdachte 1] bestuurder is van [HONG KONG HOLDING]. (p. 7 brochure januari 2001, p. 9 brochure juli 2001).
De hierboven genoemde getuigen bevestigen deze rol van [medeverdachte 1], maar ook [verdachte] bevestigt in zijn hierboven geciteerde verklaring als getuige bij de rechter-commissaris dat [medeverdachte 1] mede-ondernemer was in het [HONG KONG HOLDING]-project.
Tijdens de bijeenkomst op 12 april 2003 is naar de aanwezige investeerders toe ten onrechte de indruk gewekt dat het kapitaalverlies binnen [HONG KONG HOLDING] is veroorzaakt door [betrokkene 8] en dat deze problemen voor [medeverdachte 1] en [verdachte] in februari 2003 als een verrassing kwamen. Uit de verklaring van [betrokkene 8], maar met name uit de hierboven genoemde stukken uit de periode 2001 tot en met najaar 2002 volgt dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [betrokkene 8] gezamenlijk hebben besloten overnames te doen en dat zij daar alle drie nauw en intensief bij betrokken waren. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte 1] zich tegenover derden heeft opgesteld als de advocaat van [HONG KONG HOLDING], maakt dat niet anders.
Verdachten hebben, ondanks deze kennis van de werkelijke toestand, schriftelijk maar ook mondeling in 2000 en 2001 mededelingen gedaan die er op neerkwamen dat beleggen in [HONG KONG HOLDING] een weinig risicovolle, veilige en zeer winstgevende belegging was. De getuigenverklaringen van de beleggers/investeerders over deze mededelingen geven een min of meer eenduidig beeld. Ook tijdens de bijeenkomst op 12 april 2003 is de ware gang van zaken niet verteld aan de investeerders. Met name de eigen betrokkenheid bij de tegenvallende resultaten werd bewust verzwegen.
De cliënten hadden een groot (persoonlijk) vertrouwen in [verdachte] en mochten dat ook hebben, gelet op zijn staat van dienst als bankier en (nadien) zijn positie als vermogensbeheerder. De (positieve) resultaten binnen het formele vermogensbeheer door TPC/[verdachte] zullen ongetwijfeld het vertrouwen van deze beleggers/investeerders in [verdachte] hebben vergroot. Daardoor waren de beleggers/investeerders nog meer geneigd om te vertrouwen op de inhoud van de adviezen van [verdachte] en de brochures van [HONG KONG HOLDING] Ook op 12 april 2003 werd ten onrechte het beeld geschetst dat [verdachte] en [medeverdachte 1] "schone handen"hadden met betrekking tot de problemen van [HONG KONG HOLDING] en daarmee werd de investeerders geen eerlijk beeld gegeven inzake de risico's van verder investeren in [HONG KONG HOLDING].
Omdat, zoals hiervoor al is vastgesteld, [verdachte] en [medeverdachte 1] wisten dat hetgeen dat werd verteld tegen investeerders en/of werd opgenomen in de brochures en de presentatie onjuist en onvolledig was, hebben zij beiden opzettelijk gehandeld bij het verstrekken van deze onjuiste en onvolledige gegevens .
Beiden waren volledig geïnformeerd over de financiële werkelijkheid binnen [HONG KONG HOLDING] en beiden kenden de inhoud van de brochures en presentatie. [medeverdachte 1] bleef gedurende de ten laste gelegde periode -in nauwe en volledige samenwerking met [verdachte]- de aansturende kracht binnen [HONG KONG HOLDING] en hij en [verdachte] bepaalden de koers van [HONG KONG HOLDING]. Beiden hadden een gelijkwaardige positie ten opzichte van elkaar. Dit is voldoende om te kunnen spreken van medeplegen.
Het begrip "zichzelf of een ander te bevoordelen" is niet alleen van toepassing indien niet verdachte voor zichzelf of een mededader direct persoonlijk geldelijk voordeel behaalt, maar kan er ook in bestaan dat derden, zoals in deze zaak de beleggers/investeerders door toepassing van oplichtingsmiddelen worden overgehaald om hun geld toe te vertrouwen aan verdachten ten behoeve van het [HONG KONG HOLDING]-project en/of daaraan gelieerde dochtervennootschappen. Beide verdachten hebben bovendien in de periode 2000 tot en met 2003 ook rechtstreeks geldelijke voordeel gehad. [verdachte] ontving via zijn bedrijf TPC van alle beheerde gelden de algemene beheervergoeding van (doorgaans) 1% TPC. TPC en/of [verdachte] ontvingen bovendien aanvullende fee's. Zo kreeg [verdachte]/TPC een fee van 3% bij een aantal investeringsronden ten behoeve van [HONG KONG HOLDING], zoals onder meer een bedrag van
f. 880.000,-- zoals blijkt uit de geciteerde jaarstukken over 2001. Voor zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] geldt bovendien dat zij in het project [HONG KONG HOLDING] een aanzienlijk aandelenbelang tegen nominale waarde hebben verkregen, terwijl andere beleggers/investeerders (zeer) veel meer per aandeel hebben betaald. [medeverdachte 1] en [verdachte] behielden in 2000 aldus een wezenlijk belang in [HONG KONG HOLDING], terwijl de andere beleggers (het overgrote deel van) het geld bijeenbrachten waarmee het hele project werd uitgevoerd. [betrokkene 8], [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben in 1998 hun aandelen tegen de nominale waarde van 1 HK $ per aandeel (ongeveer f 0,25) verkregen, terwijl door de andere, latere, aandeelhouders (eind 2000) ruim f 107,-- per aandeel is betaald.
Door de raadslieden is aangevoerd dat de resultaten zoals weergegeven in de jaarlijkse winst-en verliesrekeningen van PIM en/of [HONG KONG HOLDING] niet te vergelijken zijn met een Nederlandse winst- en verliesrekening. De rechtbank merkt daarbij op dat er -kennelijk met instemming van [verdachte] en [medeverdachte 1] zelf - door de Chinese accountant in eerdere jaarstukken wel acht is geslagen op de resultaten van de Nederlandse dochter-vennootschappen en dat deze zijn betrokken in de winst- en verliesrekening van [HONG KONG HOLDING]. Verder is niet onderbouwd , noch anderszins aannemelijk geworden, op welke wijze de winst- en verliesrekening van [HONG KONG HOLDING] blijvend negatief zou zijn beïnvloed door de in de jaarrekening gebruikte waarderingsgrondslagen. Zelfs indien het verwerken van bepaalde financiële gevolgen van bedrijfsmatige activiteiten in een ander boekhoudkundig systeem pas op een later tijdstip mogelijk is, bij voorbeeld pas na daadwerkelijk verkoop of levering van goederen en/of betaling daarvan, dan leidt dat nog niet tot een (blijvend) lager resultaat. Een winstgevende bedrijfsactiviteit zal dan hooguit pas later blijken in de boekhouding. In elk geval zal ook het Chinese boekhoudkundig systeem niet leiden tot blijvend verliesgevende en/of structureel lagere bedrijfsresultaten dan de werkelijke. De omstandigheid dat ook in Hong Kong en China een vorm van belastingheffing is gebaseerd op bedrijfsresultaten, zie immers de winst- en verliesrekeningen, maakt het meer dan aannemelijk dat ook daar een volledige en betrouwbare vastlegging van bedrijfsresultaten in een boekhouding verplicht is.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 februari 2000 tot en met 31 augustus 2003 in Nederland en China en Hong Kong tezamen in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
mevrouw [aangever 2] en mevrouw [aangever 3] en [aangever 4] en mevrouw [aangever 5] en de heer [aangever 6]heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening aan en/of het kopen van een aandelenbelang en/of het omzetten van een eerder verstrekte geldlening in een aandelenbelang in genoemde onderneming [Hong Kong holding] en
- misbruik gemaakt van het bij die beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en
- de indruk gewekt dat P.I.M. Associates Ltd., mede dankzij het Greenpeace-project, winst had gemaakt en dat dientengevolge de investeerders in P.I.M. Associates Ltd. hun
oorspronkelijke inleg (de door hen verstrekte lening) vermeerderd met een rendement van 25% (bestaande uit 12% rente en 13% winstrecht) hadden ontvangen;
Project Brand Names
De tenlastelegging in verkorte vorm weergeven:
(Feit 2B)
Met betrekking tot het project Brand Names heeft verdachte volgens de officier van justitie al dan niet samen met zijn mededader(s) met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in de periode van 1 september tot en met 1 april 2005 in Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland en/of Hong Kong, [aangever 7], [aangever 8], [aangever 9] en [aangever 10] bewogen tot afgifte van geldbedragen door in strijd met de waarheid:
- mee te delen/de indruk te wekken dat het investeringsvoorstel van het project afkomstig zou zijn van een accountant in Hong Kong;
- de indruk te wekken dat de risico's van de investering in het project gering waren;
- mee te delen/de indruk te wekken dat met de ingelegde gelden de merken Duncan Jeans en Leopard dan wel het recht op royaltyinkomsten van die merken zouden worden aangekocht;
- in strijd met eerder gemaakte afspraken gelden die als lening waren verstrekt om te zetten in aandelen van Top Trade (International) Ltd. te Hong Kong;
- mee te delen/de indruk te wekken dat er na inleg van gelden royaltyinkomsten ten bedrage van 188.500,- euro waren van de merken Duncan Jeans en Leopard.
De rechtbank zal hierna eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Aansluitend volgt een korte beschrijving van het project Brand Names
Vervolgens zullen de verklaringen van de aangevers worden besproken. Daarbij zal het tijdstip en omvang van hun investering aan de orde komen. Tevens zal worden weergeven op grond van welke feiten en omstandigheden ieder van hen besloot te investeren in dit project.
Daarna zal worden ingegaan op de rol van de verdachten binnen Brand Names, waarbij niet alleen aandacht zal worden besteed aan het tijdvak voorafgaand aan de daadwerkelijke investeringen, maar ook zal in beperkte mate aandacht worden besteed aan handelen in de periode daarna.
De rechtbank zal afsluiten met haar beslissingen en de motivering ervan.
(Standpunten .......)
Brand Names project
Dit investeringsproject heeft betrekking op exploitatie van de merkrechten Leopard en Duncan jeans. Investeerders worden uitgenodigd deel te nemen in een Hong Kong vennootschap waarbij, afhankelijk van het tijdstip van aflossing, de investeerder uitgekocht kan worden aan de hand van een stijgende afkoopsom.
(......)
Overwegingen rechtbank
Deelvrijspraak
De laatste twee liggende streepjes in de dagvaarding zien op feiten en omstandigheden die bij niemand van de genoemde investeerders heeft bijgedragen aan de beslissing om geld te investeren in het Brand Names project. Reeds om die reden moet vrijspraak volgen in het kader van de ten laste gelegde oplichtingen.
Bewezenverklaring en motivering
De investeerders hadden een groot (persoonlijk) vertrouwen in [verdachte] en mochten dat ook hebben, gelet op zijn voormalige staat van dienst als bankier en (nadien) zijn positie als vermogensbeheerder. De (positieve) resultaten binnen het formele vermogensbeheer door TPC/[verdachte] zullen ongetwijfeld het vertrouwen van deze beleggers/investeerders in [verdachte] hebben vergroot. Daardoor waren de beleggers/investeerders nog meer geneigd om te vertrouwen op de inhoud van de adviezen van [verdachte] en de door hem met de investeerders besproken informatiemap over Brand Names.
De rechtbank acht bewezen dat het project Brand Names niet afkomstig is van [betrokkene 19], maar van [verdachte] en [medeverdachte 1]. De rechtbank baseert dit oordeel op de inhoud van de hierboven omschreven verklaringen van [betrokkene 19], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en uiteraard die van [verdachte] zelf. Ook uit de uitleg die [betrokkene 19] in de loop van november 2005 geeft aan [medeverdachte 4] over de (on)mogelijkheid aandelen terug te kopen op de wijze als omschreven in het investeringsvoorstel blijkt dat hij tevoren geen kennis droeg van de inhoud van het investeringsvoorstel. De inhoud van de informatie van het project was inhoudelijk afkomstig van [medeverdachte 1] en [verdachte], zo verklaren [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] en [verdachte] waren al jaren precies op de hoogte van de gang van zaken binnen [HONG KONG HOLDING] en wisten dus beiden dat de merknaam Duncan (en/of afgeleide rechten daarvan) al aanwezig was/waren in [HONG KONG HOLDING] retail BV en vervolgens in ACC en (dus) na het (technisch) faillissement van die vennootschap door middel van een activa-transactie uit de boedel gekocht diende(n) te worden. Dat is ook gebeurd, een dag na het faillissement. Op 7 januari 2004 worden stukken van merkrechtoverdracht (alsnog) getekend door [curator 1], de voormalig bewindvoerder van Duncan Jeans die in 2001 de intellectuele eigendomsrechten uit Duncan Jeans had verkocht aan [HONG KONG HOLDING] Retail BV, na onderhandelingen daaromtrent met [medeverdachte 1].
Uit de verklaringen van de investeerders volgt verder dat allen een zeer groot vertrouwen hadden in [verdachte] en dat zij er van uit gingen (en ook mochten gaan) dat hij hun vermogen eerlijk zou beheren. Verder hebben de getuigen [aangever 7], [aangever 8], [aangever 9] en [aangever 10] allen verklaard dat door [verdachte] mondeling is aangegeven dat de risico's (relatief) beperkt of (nagenoeg) afwezig waren. Ook is door [verdachte] tegen [aangever 8] gezegd dat hij zelf een zeer aanzienlijk geldbedrag in dit project had gestoken. Hierdoor leken de risico's van het investeren in het Brand Names project kleiner.
De rechtbank acht de weergegeven verklaringen van de aangevers geloofwaardig, mede gelet op het patroon van handelen van [verdachte] in de richting van de investeerders dat er ook naar voren komt. Ook in andere projecten wordt door investeerders in gelijke zin verklaard.
De hierboven weergegeven mail van 8 januari 2004 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] toont aan dat er nooit een plan is geweest om de investeerders werkelijk een direct recht te geven op de merkrechten Leopard en Duncan, zeker gelet op de overschrijving van de merkrechten naar [HONG KONG HOLDING] (de overdrachtsstukken van 7 januari 2004 tussen [curator 1] en [betrokkene 20], een directeur van [HONG KONG HOLDING] ltd.). Dat aan investeerders is gezegd dat er merkrechten zouden worden gekocht volgt niet alleen uit de verklaringen van de aangevers [aangever 10], [aangever 9], [aangever 8] en [aangever 7], maar ook uit de tekst van de brief "van" [betrokkene 19] in de informatiemap, waarin nadrukkelijk wordt gesteld dat er sprake is van een "acquisition" van de twee merken Leopard en Duncan.(Het woord acquisition betekent in goed Nederlands (zie van Dale on line, Rb.) verworven bezit, aankoop).
De rollen van zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] zijn op grond van de geciteerde verklaringen van [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [betrokkene 19] aan te merken als die van onderling gelijkwaardige beleidsbepalers. De getuigen [betrokkene 19] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] beschrijven deze rollen van [verdachte] en [medeverdachte 1]. [verdachte] bevestigt dit beeld tijdens zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris.
Dat [verdachte] en [medeverdachte 1] die gelijkwaardige positie ten opzichte van elkaar hadden in het Brand Names project blijkt bovendien zeer treffend uit het hierboven al aangehaalde mailbericht van [verdachte] aan [medeverdachte 1] van 8 januari 2004. Uit dit mailbericht volgt dat beiden gedetailleerd samen hebben gewerkt in de voorbereiding en het voornemen hebben om belangrijke delen van de inleg in het Brand names project te besteden aan andere projecten en/of aan persoonlijke vergoedingen van niet onaanzienlijke omvang. Dit alles buiten medeweten van de investeerders, die op dat moment of kort daarvoor hun inleg hebben overgemaakt of dat nog moeten doen.
Uit het geheel deze bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] nauw en volledig hebben samengewerkt bij het plegen van de oplichtingen, zodat sprake is van medeplegen. Dat die samenwerking nauw en volledig was volgt bovendien uit het feit dat deze samenwerking ook in dit project tot in 2005 is voortgezet.
Dat [medeverdachte 1] geen direct contact heeft gehad met de investeerders om hen te bewegen tot afgifte van geld, doet daar niet aan af.
Hetgeen hiervoor reeds is overwogen over het begrip "zichzelf of een ander te bevoordelen" is ook in dit subdossier gedeeltelijk van toepassing. Met name het gedeelte van de overweging dat "bevoordelen" er ook in kan bestaan dat derden, worden overgehaald om hun geld toe te vertrouwen aan verdachten ten behoeve van het door hen opgezette project/bedrijf. Of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] zich (ook) persoonlijk hebben verrijkt, zoals de tekst van het mailbericht van 8 januari 2004 suggereert, is niet vast komen te staan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 september 2003 tot en met 1 februari 2005 in Nederland en Hong Kong tezamen in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 7] en [aangever 8] en [aangever 9] en [aangever 10] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- bedrieglijk en in strijd met de waarheid medegedeeld, althans de indruk gewekt dat
- het investeringsvoorstel voor het Brand Names project afkomstig zou zijn van Lewis [betrokkene 19], werkzaam bij [bedrijf betrokkene 19], certified public accountants, in Hong Kong; en/of
- de indruk gewekt dat de risico's van de investering in het Brand Names project gering waren en/of
- met het door genoemde personen in te leggen geld twee merken en/of het recht op royalty inkomsten van die twee merken, te weten Duncan Jeans en Leopard, aangekocht zouden worden.
Project [BEDRIJFSNAAM]
De tenlastelegging in verkorte vorm weergeven:
(Feit 2C)
Met betrekking tot het project [BEDRIJFSNAAM] heeft verdachte volgens de officier van justitie al dan niet samen met zijn mededader(s) met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in de periode van 1 maart 2004 tot en met 19 mei 2004 in Nederland [aangever 11] en [aangever 12] en anderen bewogen tot afgifte van geldbedragen door in met de waarheid:
- niet te vermelden dat verdachte en/of zijn mededader(s) financiële belangen had(den) in [bedrijfsnaam];
- misbruik te maken van bij genoemde beleggers/investeerders opgewekt vertrouwen;
- mee te delen/de indruk te wekken dat de door [aangever 11] en [aangever 12] en anderen verstrekte geldleningen zouden worden geïnvesteerd in [bedrijfsnaam];
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachten nagelaten hebben te melden dat zij belangen hadden in [BEDRIJFSNAAM].
Wat de officier van justitie wel bewezen acht is dat verdachten misbruik hebben gemaakt van het bij de investeerders opgewekte vertrouwen en dat zij in strijd met de waarheid medegedeeld hebben dat de geldleningen van de investeerders zouden worden geïnvesteerd in [bedrijfsnaam]
Door de investeerders voor te spiegelen dat het geld werd gefund ten behoeve van [BEDRIJFSNAAM] terwijl dit in werkelijkheid door TPC werd gebruikt om een interne schuld af te lossen, zijn de investeerders misleid. Uit verschillende verklaringen van investeerders blijkt dat zij veel vertrouwen hadden in [verdachte] en TPC als vermogensbeheerder. Van dit vertrouwen is in zeer ernstige mate misbruik gemaakt.
De officier van justitie acht zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] schuldig aan medeplegen van oplichting.
Standpunt van de verdediging.
[verdachte] heeft, voor zover met het oog op de tenlastelegging van belang, het volgende aangevoerd:
-[verdachte] zou zijn belangen niet gemeld hebben. Dat is wel gebeurd.
-[verdachte] zou misbruik gemaakt hebben van het vertrouwen van de investeerders.
[verdachte] heeft zelf geïnvesteerd, en daaruit bleek zijn vertrouwen. Hij heeft zijn standpunt over [BEDRIJFSNAAM] gedeeld met de investeerder, er is dus geen sprake van misbruik van vertrouwen.
-[verdachte] zou de indruk gewekt hebben dat genoemde gelden zouden worden geïnvesteerd in [bedrijfsnaam] De gelden zijn conform afspraak geïnvesteerd. Alle investeerders hadden een leenovereenkomst met [BEDRIJFSNAAM]. Toen zij eind 2004 hun leningen wilden omzetten naar certificaten van aandelen heeft [BEDRIJFSNAAM] dit gedaan. [BEDRIJFSNAAM] heeft dus niet alleen door het tekenen van de leenovereenkomsten, maar ook door het faciliteren van de omzettingen van de leningen naar certificaten van aandelen tweemaal de investeerders erkend. Dat [BEDRIJFSNAAM] heeft besloten met een deel van de gerealiseerde funding een lening aan [HONG KONG HOLDING] te verschaffen, doet daaraan niet af. Dit maakte voor de beleggers geen verschil. Zij hadden een overeenkomst met [BEDRIJFSNAAM]. Zij hebben allen rente op hun leningen ontvangen. De directie van [BEDRIJFSNAAM] heeft verzocht het geld van de rekening van [advocatenkantoor medeverdachte 1]over te maken naar de [investeerders]. Er is dan ook geen onjuiste voorlichting geweest aan investeerders, noch informatie achtergehouden.
Geconcludeerd wordt dat [verdachte] moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Investering broers [investeerder]
[investeerder] verklaart22 dat hij en zijn broer op gegeven moment een voorstel hebben gehad van [betrokkene 12], vermogensbeheerder bij TPC (zie algemene overweging over TPC), om ieder een bedrag van € 500.000,= als "Festgeld" weg te zetten voor een periode van een jaar, tot 13 februari 2002. Hij en zijn broer hebben beiden € 500.000,= overgemaakt naar de rekening van de Stichting Derdengelden [advocatenkantoor medeverdachte 1].23
Probleem terugbetaling broers [investeerder]
Omdat, na het verstrijken van de termijn van een jaar, het geld niet werd teruggestort heeft [investeerder] [betrokkene 12] hierop aangesproken, zo verklaart [investeerder], en gezegd dat het geld terug moest.
Op 19 maart 2004 heeft [investeerder] een brief 24 ontvangen van [verdachte] en [medeverdachte 1] namens [HONG KONG HOLDING], waarin werd aangegeven dat het geld geïnvesteerd is in [HONG KONG HOLDING]. [betrokkene 12] heeft dit volgens [investeerder] echter nooit met hem besproken. In de brief wordt het voorstel gedaan om het bedrag uiterlijk 1 juni 2004 te hebben terugbetaald. [investeerder] heeft hierop gereageerd dat hij het met die uitgestelde datum niet eens was.25
[verdachte] is in 2003 en 2004 via zijn [holding verdachte] enig aandeelhouder van TPC en een van de bestuurders. Volgens [verdachte]26 heeft [betrokkene 12] verklaard dat het bedrag van de broers [investeerder] voor de funding van [HONG KONG HOLDING] was, maar dat hij vervolgens in de effecten rapportagemodule van TPC zette dat het hier ging om een depositolening. [verdachte] wist hier niets van. Toen de broers [investeerder] hun geld terugvroegen kwam hij erachter dat de positie in de effectenrapportage niet overeenkwam met wat hem gepresenteerd was.
In de notulen van de directievergadering van TPC27 van 28 april 2004 staat onder punt 3, "Probleem [investeerder]", opgenomen dat [verdachte] het probleem [investeerder] uitlegt. De aanwezige directieleden zijn het er over eens dat TPC (de rechtbank begrijpt in verband met het probleem [investeerder]) een grote mate van aansprakelijkheid zou kunnen treffen. [investeerder] is bij monde van zijn advocaat akkoord met een latere terugbetaling maar tot die tijd moet een bankgarantie gegeven worden. [betrokkene 14] heeft aangegeven niet mee te willen werken.
[verdachte] verklaart voorts28 dat TPC het probleem van de broers [investeerder] zelf had kunnen oplossen. TPC was in die tijd meer dan kredietwaardig. Het was verder mogelijk geweest [betrokkene 12] aan te spreken. Het is niet via TPC gegaan omdat wanneer een lening wordt aangegaan die te maken heeft met het oplossen van een probleem van een van de beleggers je in een verzwaarde procedure terechtkomt met betrekking tot de rapportage naar de AFM. [betrokkene 12] heeft namens TPC gehandeld, daarom heeft [verdachte] de verantwoordelijkheid genomen.
[verdachte] verklaart29 dat hij zich verantwoordelijk voelde voor het terugbetalen van de broers [investeerder] omdat iemand van TPC het had geregeld.
[verdachte] verklaart verder30 dat hij over het probleem [investeerder] een gesprek met [medeverdachte 1] heeft gehad. [medeverdachte 1] vertelde dat als er uitstel van betaling voor [HONG KONG HOLDING] zou komen het terugbetalen van het geld voor de broers [investeerder] geen probleem zou zijn. Tijdens dat overleg bij [medeverdachte 1] werd [BEDRIJFSNAAM] gebeld en een afspraak gemaakt met [betrokkene 21] en [betrokkene 22] van [BEDRIJFSNAAM]. Op dat moment was [betrokkene 21] bestuurder en directeur van [bedrijfsnaam] en [betrokkene 22] en [betrokkene 21] waren bestuurders van [BEDRIJFSNAAM] Holding B.V.
Funding [BEDRIJFSNAAM] mei 2004
[betrokkene 21] verklaart31 dat [verdachte] hem in april, mei, juni 2004 belde en zei dat het kantoor (de rechtbank begrijpt: TPC) een probleem had, en acuut een miljoen moest hebben. Een medewerker heeft kort geld voor lang geld vastgezet en de belegger wil zijn geld terug. Hij vroeg hem een funding te doen voor [BEDRIJFSNAAM] en dat [BEDRIJFSNAAM] dat geld kortstondig zou lenen aan TPC. [betrokkene 21] verklaart akkoord te zijn gegaan. [medeverdachte 4] of [medeverdachte 3] (rechtbank: werkzaam bij TPC32), kwamen met de contracten, die zij hebben getekend. Het geld is niet bij [BEDRIJFSNAAM] terecht gekomen.
[aangever 11] verklaart33 dat hij heeft geïnvesteerd in [BEDRIJFSNAAM]. Op advies van [verdachte] heeft hij daar een bedrag van € 50.000 ingestoken. Hij is in mei 2004 ingestapt bij [BEDRIJFSNAAM].
In de overeenkomst van geldlening van 15 mei 2004 tussen [betrokkene 21] en [aangever 11] is opgenomen dat [aangever 11] een bedrag van € 50.000 leent aan [betrokkene 21] tegen een rente van 7% op jaarbasis, uiterlijk terug te betalen 31 december 200434. In zijn overboekingsopdracht van 13 mei 2004 geeft [aangever 11] op 13 mei 2004 aan de SNS Effectenlijn opdracht om onder vermelding van "lening [BEDRIJFSNAAM] 7% (tot 31-12-2004)" € 50.000,- over te maken aan Stichting Derdengelden [advocatenkantoor medeverdachte 1]Advocaten35.
In het dossier bevindt zich een rekeningafschrift van 14 mei 2004 van rekeningnummer van St. Beheer Derdengelden [advocatenkantoor medeverdachte 1]36. Dit houdt onder meer in dat op 14 mei 2004 een bedrag van € 50.000 is ontvangen onder vermelding van "lening [BEDRIJFSNAAM] 7 (tot 31 12 2004)", zonder vermelding van de naam van de uitlener. Dat dit bedrag van [aangever 11] afkomstig is leidt de rechtbank af uit de valutadata, het feit dat op zowel op de overboeking als op het bankafschrift de vermelding van de SNS effectenlijn staat vermeld en dat de omschrijving van de lening op beide documenten hetzelfde is.
[aangever 12] verklaart37 dat hij advies heeft gevraagd aan [verdachte]. Hij heeft op 13 mei 2004 een lening verstrekt via TPC aan [BEDRIJFSNAAM] voor een bedrag van € 350.000. In de overeenkomst van geldlening van 15 mei 2004 tussen [betrokkene 21] en dhr. [aangever 12] en mevr. [aangever 12] is opgenomen dat het echtpaar [aangever 12] een bedrag van € 350.000 leent aan [betrokkene 21] tegen een rente van 7% op jaarbasis, uiterlijk terug te betalen 31 december 2004.38 Daarnaast is er een overboekingsopdracht van dhr. en mevr. [aangever 12] aan de SNS Effectenlijn d.d. 13 mei 2004 om dit bedrag over te maken aan Stichting Derdengelden [advocatenkantoor medeverdachte 1] onder vermelding van "lening [BEDRIJFSNAAM] 7% (tot 31-12-2004)39. In het dossier bevindt zich een rekeningafschrift van 17 mei 2004 van rekeningnummer 063.39.56.058 van St. Beheer Derdengelden [advocatenkantoor medeverdachte 1]40. Dit houdt onder meer in dat op 17 mei 2004 een bedrag van euro 350.000 is ontvangen onder vermelding van lening [BEDRIJFSNAAM], zonder vermelding van de naam van de uitlener. Dat dit bedrag van [aangever 12] afkomstig is leidt de rechtbank af uit de valutadata, het feit dat op zowel op de overboeking als op het bankafschrift de vermelding van de SNS effectenlijn staat vermeld en dat de omschrijving van de lening op beide documenten hetzelfde is.
Op basis van welke informatie en onder welke omstandigheden hebben de investeerders hun lening verstrekt?
[aangever 11] verklaart hierover als volgt. Wat het [BEDRIJFSNAAM] project betreft kreeg hij alle informatie van [verdachte]. [BEDRIJFSNAAM] was een bedrijf met veel toekomst in Arnhem, een lucratieve investering. Het positieve verhaal van [verdachte] deed hem besluiten te investeren in [BEDRIJFSNAAM] en het feit dat [investeerder 2] daarin investeerde. [verdachte] heeft tegen mij niet over de risico's gesproken. Over de projecten Radiant en [BEDRIJFSNAAM] hadden we niets afgesproken. 41 In een proces-verbaal van bevindingen42 wordt [aangever 11], die telefonisch door een verbalisant wordt gehoord, door hem als volgt geciteerd: "Wanneer ik juist was voorgelicht dan had ik nooit ingelegd in [BEDRIJFSNAAM]. Er is tegen mij nooit verteld dat het geld gebruikt ging worden voor het terugbetalen aan een andere investeerder. Er werd in mei/juni 2004 gefund voor [BEDRIJFSNAAM]. Als tegen mij was verteld dat de investering gebruikt werd voor de terugbetaling van een andere investeerder dan was ik nooit ingestapt."
[aangever 12] verklaart 43 dat hij veel vertrouwen had in [verdachte]. Hij herhaalt dat in zijn verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris, waarin hij aangeeft dat zij [verdachte] vertrouwden als vriend, als broer, als vader. Hij kreeg de vrije hand.44 Zij konden het goed met elkaar vinden. [verdachte] deed beleggingen op grote schaal met meer rendement. Hun hele kapitaal van 1,2 miljoen gulden hebben zij bij hem belegd. In juni 2002 hebben zij op advies van [verdachte] € 50.000 beleend aan [BEDRIJFSNAAM]. [verdachte] vertelde dat het een veilige lening was en niet risicovol.
Op 13 mei 2004 heeft hij een lening verstrekt aan [BEDRIJFSNAAM] voor de periode van 6 maanden voor een bedrag van € 350.000. [verdachte] vertelde hem dat hij met deze transactie van € 350.000 kapitaal kon scoren. Zij hadden hun huis minder goed verkocht dan verwacht en [verdachte] kon met die € 350.000 wel geld maken zodat ze het gat konden dichten. [verdachte] vertelde hen bij het afsluiten van deze transactie dat de vorige transactie meer risico in zich had dan deze. [verdachte] had eerder verteld dat de eerste transactie niet risicovol was. [aangever 12] had het afgesproken rendement uit de eerste belening ontvangen. Ze vertrouwden [verdachte] en hebben zijn advies gevolgd. Hij kan goed praten. Hij kon op een hele subtiele wijze aan iedereen de kip met de gouden eieren verkopen. Hij weet niet waarom die € 350.000 op een derdengeldrekening is gestort. Hij had vrijwel alleen contact met [verdachte].
In een proces-verbaal van bevindingen45 wordt [aangever 12], die telefonisch door een verbalisant wordt gehoord, als volgt door hem geciteerd: "Ik heb in de maanden mei dan wel juni 2004 geïnvesteerd in [BEDRIJFSNAAM]. Ik heb een bedrag van € 350.000,00 geïnvesteerd. Er was aan mij nooit verteld dat de investering op andere wijze zou worden gebruikt dan was afgesproken. De investering was bestemd voor [BEDRIJFSNAAM]. Als ik had geweten dat mijn investering gebruikt ging worden voor het af betalen van een andere investeerder dan had ik nooit geïnvesteerd."
Wat is er met het gefunde geld gebeurd?
Zoals hiervoor reeds werd vermeld verklaart [betrokkene 21] dat het gefunde geld niet is gestort en in zijn verklaring afgelegd bij de politie46 "nooit is binnengekomen."
Uit de bankgegevens van de bankrekening van de Stichting Beheer Derdengelden [advocatenkantoor medeverdachte 1] blijkt dat tussen 18 mei en 7 juni 2004 in totaal €1.080.968,43 is overgemaakt naar rekening van Rechtsanwalt, de advocaat van de broers [investeerder]47. [medeverdachte 1]48 verklaart hierover dat deze bedragen inderdaad zijn overgeboekt op de rekening van de advocaat van de broers [investeerder], om de uitdrukkelijk instructie van TPC uit te voeren. In dit verband is ook van belang de fax van [medeverdachte 3] van 7 juni 2004 aan het advocatenkantoor van [medeverdachte 1], waarin hij aangeeft dat er bij de overboekingen ten onrechte is vermeld "[BEDRIJFSNAAM] lening". Het gaat om een betaling inzake de afwikkeling TPC/[investeerder].49
Hiermee is het verweer, dat het gefunde geld ter beschikking van [BEDRIJFSNAAM] stond en dat [BEDRIJFSNAAM] kon besluiten, en ook heeft besloten, waar het voor bedoeld was, verworpen. Hieraan doet niet af dat [BEDRIJFSNAAM] [aangever 11] en [aangever 12] later, geruime tijd nadat zij de leningen hebben verstrekt, (financieel) zou zijn tegemoetgekomen.
Mededelen/de indruk wekken dat de geldleningen zouden worden geïnvesteerd in [BEDRIJFSNAAM] en misbruik maken van vertrouwen
Het probleem van de terugbetaling van de [investeerders] moest dringend opgelost worden en
uit de eerdergenoemde verklaringen van [aangever 12] en [aangever 11] leidt de rechtbank af dat [verdachte] hen heeft verteld dat de geldleningen zouden worden geïnvesteerd in [BEDRIJFSNAAM]. Hiermee zijn [aangever 11] en [aangever 12] door [verdachte] misleid en voorgelogen. Uit hetgeen hiervoor over het ontstane probleem voor TPC en de bestemming van het gefunde geld is opgenomen, volgt namelijk dat van meet af aan het doel van de funding was de broers [investeerder] terug te betalen, hetgeen ook is geschied. Het geld is niet bij [BEDRIJFSNAAM] terechtgekomen. Verder is van belang voor de oplichting dat de investeerders mede door het vertrouwen dat zij in [verdachte] hadden hun geld hebben afgestaan. [aangever 11] verklaart dat het positieve verhaal van [verdachte] hem deed besluiten te investeren in [BEDRIJFSNAAM]. Hij was tevreden over het werk van TPC voor wat betreft de beleggingen in effecten en obligaties. [aangever 12] spreekt uit dat hij veel vertrouwen had in [verdachte]. Hij was als een vriend, een vader, een broer. Van dit vertrouwen is door [verdachte] misbruik gemaakt.
Wederrechtelijke bevoordeling
Het geld van de investeerders is gebruikt om een probleem van TPC op te lossen. Er moest een interne schuld aan de gebroeders [investeerder] werden afgelost. De gelden van de investeerders zijn via de derdengeldrekening van [medeverdachte 1] doorgestort naar de advocaat van de [investeerders]. Het geld dat gefund is voor [BEDRIJFSNAAM] is nooit bij [BEDRIJFSNAAM] terechtgekomen. Door te handelen als voormeld heeft verdachte het oogmerk gehad een ander, namelijk TPC te bevoordelen. Dit voordeel is wederrechtelijk, omdat dit tot stand is gekomen als gevolg van opzettelijk verstrekte gegevens en omstandigheden waarvan verdachte wist dat zij bedrieglijk en in strijd met de waarheid waren.
Vrijspraak oplichtingsmiddel vermelden van belangenverstrengeling
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en ter misleiding van [aangever 11] of [aangever 24] heeft nagelaten te vermelden dat [verdachte] en [medeverdachte 1] belangen hadden in [BEDRIJFSNAAM]. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing van dit oordeel naar hetgeen hiervoor onder de algemene overwegingen over dit potentiële oplichtingsmiddel is opgenomen.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 maart 2004 tot en met 19 mei 2004 in Nederland tezamen in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 11] en [aangever 12] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- misbruik gemaakt van het bij die beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en
- medegedeeld, althans de indruk gewekt dat de door genoemde personen ter beschikking gestelde gelden (geldleningen) zouden worden geïnvesteerd in [bedrijfsnaam];
Project Radiant Pictures B.V.
De tenlastelegging in verkorte vorm weergeven:
(Feit 2D)
Met betrekking tot het project Radiant Pictures B.V. heeft verdachte volgens de officier van justitie al dan niet samen met zijn mededaders met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in de periode van 1 maart 2002 tot en met 6 augustus 2004 in Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, [aangever 13], [aangever 14], [aangever 10] en anderen bewogen tot afgifte van geldbedragen door in strijd met de waarheid:
- niet te vermelden dat verdachte en/of zijn mededader(s) financiële belangen had(den) in Radiant Pictures B.V. en Crown Plus Interprises Ltd.;
- een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening, het kopen van een aandelenbelang en aan het omzetten van een eerder verstrekte geldlening in een aandelenbelang in genoemde ondernemingen;
- misbruik te maken van het bij genoemde beleggers/investeerders opgewekt vertrouwen;
- genoemde beleggers/investeerders mee te delen/bij hen de indruk te wekken dat:
* er geen/nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in of het verstrekken van leningen aan Radiant Pictures B.V.;
* een accountant was aangesteld als directeur van Radiant Pictures B.V.;
* het financiële management van en de financiële controle op Radiant Pictures B.V. gegarandeerd was;
* Radiant Pictures B.V. in het bezit was van 11 volledig uitgewerkte screenplays;
* twee screenplays, in het bezit/eigendom van Radiant Pictures B.V., in 2004 in productie zouden gaan;
* Radiant Pictures B.V. in het bezit was van 70 opties op screenplays/opties op titels waarvan [betrokkene 6]de copyrights zou bezitten;
* de bestaande en nieuwe auteursrechten van [betrokkene 6]in bezit/eigendom waren van Radiant Pictures B.V.
(Standpunten ....)
Overwegingen rechtbank
Inleiding
[betrokkene 6], is een succesvol schrijfster. Zij heeft in 2001 het initiatief genomen tot oprichting van een filmmaatschappij, Radiant Pictures B.V. (hierna Radiant). Radiant zou de meest succesvolle en toonaangevende filmmaatschappij van Europa moeten worden. In Radiant zouden van de boeken van [betrokkene 6]en aangekochte filmrechten screenplays worden gemaakt en verkocht. De boeken van [betrokkene 6]zouden worden geëxploiteerd. [betrokkene 6] zou gebruik kunnen maken van haar netwerk in de auteurs- en filmwereld. Inkomsten zouden worden gegenereerd uit de royalty's van het werk van [betrokkene 6], en de verkoop van screenplays. [betrokkene 6] had geen ervaring met bedrijfsvoering. [betrokkene 23] is daarop bereid gevonden financieel directeur te worden. [betrokkene 6] zocht financiering voor de start van het bedrijf en kwam doorvoor bij het vermogensbeheerbedrijf TPC International B.V. van [verdachte] uit. [medeverdachte 1] zou de juridische aspecten voor zijn rekening nemen.50 Op de bijeenkomst over Radiant op 28 maart 2002, waar [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] aanwezig waren, is afgesproken dat er voor een bedrag van € 2.6 miljoen investeerders zou worden gezocht. Investeerders werd verzocht geld te lenen aan Radiant Pictures met een minimumbedrag van € 50.000,- voor een periode van vijf jaar. Als uitgangspunt werd geformuleerd dat er de eerste drie jaar geen geld binnen zou komen.51
Er zijn twee fundingrondes geweest, een in het najaar 2002 en een in het voorjaar van 2004. Er is in totaal uiteindelijk € 1. 350.000,- geleend aan Radiant Pictures.52 Door allerlei problemen zijn de activiteiten begin 2005 gestaakt.53 Op 25 oktober 2005 is Radiant failliet verklaard.54
De vennootschappelijke structuur is als volgt.
Vanaf 4 november 2002 is Crown Plus Enterprises Ltd. enig aandeelhouder van Radiant. [betrokkene 23] is bestuurder van Radiant vanaf 5 maart 2002 tot 16 januari 2004, [betrokkene 6]vanaf 1 augustus 2002 tot aan datum faillissement en [betrokkene 4] vanaf 16 januari 2004 tot 15 november 2004.55 Aandeelhouders in Crown Plus Enterprises Ltd. zijn [betrokkene 6]via haar ondernemingen Globe Victory Ltd. en Kelday Enterprises Ltd. voor 70 %, [betrokkene 23] voor 10%, [medeverdachte 1], [verdachte], stichting administratiekantoor Holding Hesmarc en [betrokkene 24] ieder voor 5%.56
Verder is bij de bedrijfsvoering van Radiant nog betrokken Advantis Group Holding B.V. (Advantis), opgericht op 31 mei 2002. Deze B.V. beheert, financiert, voert de directie of het management, neemt deel in ondernemingen. Bestuurders zijn W.[verdachte] Holding B.V., [holding medeverdachte 4], [medeverdachte 3] Holding B.V. en [betrokkene 4] Holding B.V..57 De aandeelhouders in Advantis zijn [verdachte] Holding B.V. voor 30 %, [holding medeverdachte 4] 5%, [medeverdachte 3] Holding B.V. 5% en [betrokkene 4] Holding 30% en Aston Hill B.V.(van betrokkene 3]) 30%. 58
In de brochures van Radiant wordt Advantis voorgesteld als het bedrijf dat de brochure heeft gemaakt met informatie afkomstig van Radiant.59 Volgens [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] werden de brochures feitelijk gemaakt op het kantoor van TPC door [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4].60 De bestuurders van Advantis kwamen regelmatig bij elkaar om de verschillende projecten te bespreken waarbij Advantis betrokken. Zo worden bij de "meeting Advantis" van 2 mei 2003, waar alle bestuurders aanwezig zijn, de projecten Bioblue en Radiant besproken.61
(..........)
Oordeel van de rechtbank
In de hierboven weergegeven brochure van maart 2004 en de daarbij behorende aanbiedingsbrief wordt niet expliciet gesproken over de risico's. Wel wordt door te stellen dat de plannen in een vergevorderd stadium waren en dat er diverse inkomstenbronnen zijn de indruk gewekt dat er weinig risico is. "Radiant heeft een portefeuille van 11 hoofdfilms voor productie in 2004 en 2005. Alle films hebben regisseurs van naam, een sterke cast en gerespecteerde Engelse co-producers. Uitgaande van het grote aantal topprofessionals onder de regisseurs en acteurs dat hun diensten reeds heeft aangeboden, mogen we concluderen dat de positieve verwachtingen zeer realistisch zijn. Voor 2004 zijn twee films gepland om in productie te gaan: [boektitel 1] en [boektitel 2]" "De kracht van Radiant is de brede basis van inkomsten die potentieel kunnen worden gegenereerd." Daarbij wordt vermeld dat de B.V. voor 5 jaar in het bezit is van alle auteursrechten van [betrokkene 6]. Bij de te verwachten inkomsten wordt ook uitgegaan van de inkomsten uit de [boektitel 1] en [boektitel 2] en de Royalty inkomsten uit [Betrokkene 6] werk (€ 150,000,-). [aangever 13] en [aangever 14] verklaren dat zij deze brochure hebben ontvangen. Verder zijn zij evenals [aangever 10] afgegaan op de positieve informatie die [verdachte] hen geeft gegeven.
Dat de gang van zaken veel rooskleuriger werd voorgesteld dan die in werkelijk was blijkt uit bovenstaande verklaringen van de medewerkers van Radiant [betrokkene 23], [betrokkene 25] en van regisseur [betrokkene 26]. [betrokkene 6]was enthousiast en verhaalde over vele contacten met mensen uit de filmwereld. Er waren echter geen contracten gesloten. Dat de plannen van Radiant niet realistisch waren is wordt ook geconcludeerd in het onderzoek van FDC. Uit de verklaringen van [betrokkene 4], [betrokkene 6], [betrokkene 23] en [betrokkene 5] blijkt dat anders dan in de brochure wordt vermeld de overdracht van de royalty's niet was geregeld.
Verder waren er in en voorafgaand aan de periode dat de investeerders besloten in te stappen forse financiële problemen. [betrokkene 13] en [betrokkene 15] verklaren daarover wanneer zij vertellen over de gang van zaken rondom de funding. [betrokkene 4] verklaart daarover en het is voor hem de reden zijn werk neer te leggen. Er waren geen inkomsten en [betrokkene 6] gaf heel veel geld uit. Dit laatste was eerder ook een van de redenen van [betrokkene 23] om op te stappen.
De rechtbank acht bewezen dat een onjuiste voorstelling zaken is gegeven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening.
Verder acht de rechtbank op grond van het bovenstaande bewezen dat de investeerders in strijd met de waarheid is medegedeeld dat de bestaande auteursrechten van [betrokkene 6] in bezit waren van Radiant, en dat in strijd met de waarheid de indruk is gewekt dat twee screenplays in 2004 in productie zouden gaan.
Omdat [betrokkene 25] en [betrokkene 27] verklaren over de grote hoeveelheid scripts die er waren zal worden vrijgesproken van het verwijt dat in strijd met de waarheid is vermeld dat Radiant Pictures B.V. in het bezit was van 70 opties op screenplays/opties op titels.
Het verwijt dat misbruik is gemaakt van het bij de investeerders opgewekte vertrouwen.
Uit bovenstaande verklaringen van investeerders blijkt dat zij een groot vertrouwen hadden in [verdachte] en [medeverdachte 1] en dat dit vertrouwen een van de afwegingen is geweest bij hun beslissing om te investeren. Zij verklaren dat ze goede ervaringen hadden met de wijze waarop [verdachte] hun vermogen beheerde. Ze beschouwden [verdachte] als een man met veel kennis van en veel ervaring met de financiële en beleggingswereld. Dat TPC een vergunning van de AFM had speelde een rol. Ook het feit dat [medeverdachte 1] als advocaat was betrokken en [betrokkene 4] als accountant werd gepresenteerd bij Radiant wekte vertrouwen, zo verklaren de investeerders.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Hierboven is reeds uiteengezet wat volgens de rechtbank in het kader van deze zaak moet worden verstaan onder wederrechterlijk verkregen voordeel. In deze zaak wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt de door Advantis en TPC ontvangen vergoedingen en de 1% vergoeding van TPC voor het beheer van het vermogen van [aangever 13], [aangever 10] en [aangever 14]. Over deze laatste vergoeding heeft [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris verklaard dat het voor de vergoeding van 1% van het vermogen niet uitmaakte of het een formele of informele belegging betrof.62 Bij de overige vergoedingen gaat het om het verslag van de meeting van 13 januari 2003 waarin staat vermeld dat er een contract is afgesloten voor Advantis ten bedrage van € 40.000,-.63 Daarnaast is in de brochure van Radiant van 2002 voor advieskosten (Advantis en TPC) een bedrag van € 50.000,- per jaar gebudgetteerd en in de brochure van maart 2004 een bedrag van € 45.000,- voor Advantis en € 5.000,- voor TPC.64
Het verweer van [verdachte] dat hij niet op de hoogte was van de feitelijke gang van zaken bij Radiant wordt verworpen.
Hij heeft bij de politie verklaard dat hij de brochure van maart 2004 kende. Hij heeft de brochure gelezen en goedgekeurd.65 Bij het overleg van Radiant Pictures op 28 maart 2002, waar [verdachte] aanwezig was, is vermeld dat de eerste drie jaar geen inkomsten zullen binnenkomen. Dit strookt niet met de in de brochure maart 2004 genoemde te verwachten inkomsten van 1.5 miljoen € in 2004. Uit zijn eigen verklaring bij de politie blijkt ook dat hij wist dat er geen royalty's binnenkwamen. Hij dacht dat die later zouden binnenkomen.66 Hij wist dat er problemen waren. In de hierboven weergegeven Advantisvergadering en Radiantvergaderingen werd de gang van zaken binnen Radiant besproken. In de notulen vanaf april, mei 2003 is aan de orde dat de ontwikkeling als zorgelijk wordt ervaren. Er wordt afgesproken dat TPC maandelijks op de hoogte wordt gehouden over de ontwikkelingen. [verdachte] wist dat er problemen waren tussen [betrokkene 23] en [betrokkene 6]. [betrokkene 23] is 16 januari 2004 weggegaan, omdat er financiële problemen waren, mede als gevolg van uitgavenpatroon van [betrokkene 6]. [betrokkene 4] schrijft op 16 juli 2004 dat hij vertrekt vanwege de financiële situatie. Daarna worden opnieuw investeerders geworven, met hetzelfde positieve verhaal, zo blijkt uit de verklaring van [aangever 13] en de aanbiedingsbrief van 27 juli 2004. Uit de verklaring van de TPC-vermogensbeheerders [betrokkene 13] en [betrokkene 15] blijkt dat binnen TPC bekend was dat er financiële problemen waren binnen Radiant. Om zicht te kunnen houden op de uitgaven ontving TPC kopieën van alle bankafschriften van de ING-rekening van Radiant.67 [medeverdachte 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [betrokkene 6]alleen naar [verdachte] luisterde en verder naar niemand68. Gelet op het bovenstaande en op wat getuigen verklaren over de dominante positie van [verdachte] binnen TPC is niet goed denkbaar dat [verdachte] niet op de hoogte was.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(bewezenverklaring 2 D.)
in de periode van 1 maart 2002 tot en met 6 augustus 2004 in Nederland tezamen in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 13] en [aangever 14] en [aangever 10] en anderen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening aan genoemde ondernemingen en
- misbruik gemaakt van het bij die beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en
- die beleggers/investeerders medegedeeld, althans bij die beleggers/investeerders de indruk gewekt dat:
* er geen of nauwelijks risico's verbonden waren aan het verstrekken van een lening aan Radiant Pictures B.V. en
* een accountant ([betrokkene 4]) als directeur van Radiant Pictures B.V. was aangesteld en
* (mede door de aanstelling van die/een accountant en/of de installatie van een multidisciplinair begeleidingsteam) het financiële management van en/of de financiële controle op Radiant Pictures B.V. gegarandeerd was en
* twee screenplays ([boektitel 1] en/of [boektitel 2]) en/of (een) ander(e) screenplay(s) in bezit/eigendom van Radiant Pictures B.V. in 2004 in productie zouden gaan en
* de bestaande en nieuwe auteursrechten van [betrokkene 6] [betrokkene 6] in bezit/eigendom waren van Radiant Pictures B.V.;
Project Bioblue
De tenlastelegging in verkorte vorm weergeven:
(Feit 2E)
Met betrekking tot het project Bioblue heeft verdachte volgens de officier van justitie al dan niet samen met zijn mededader(s) met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in de periode 1 oktober 2002 tot en met 1 augustus 2003 in Nederland, België en/of Luxemburg [aangever 15], [aangever 16]en [aangever 10] en anderen bewogen tot afgifte van geldbedragen door in strijd met de waarheid:
- niet te vermelden dat verdachte en/of zijn mededader(s) financiële belangen had(den) in Bioblue Group S.A. en Bioblue Comfort en Bioblue Global;
- een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening aan, het kopen van een aandelenbelang in en het omzetten van een eerder verstrekte geldlening in een aandelenbelang in een van genoemde ondernemingen;
- misbruik te maken van het bij genoemde beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen;
- die beleggers/investeerders medegedeeld/de indruk gewekt dat:
* er geen of nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in/het verstrekken van een lening aan het Bioblue-project;
* alle patenten op de samenstelling van bacteriën en bacteriënmengsels ten behoeve van de productie van producten van Bioblue in het bezit/eigendom zouden zijn van/zouden zijn overgedragen aan Bioblue Group S.A.;
* de conceptproducten van Bioblue uitgebreid waren getest bij wetenschappelijke instituten en daar zeer positief zouden zijn beoordeeld;
* Bioblue was uitgegroeid naar een operationeel bedrijf en de marktintroductie van Bioblue Comfort op 1 juni 2003 zou plaatsvinden;
* de Bioblue Comfort producten met een gehele lijn van producten in april 2003 in productie zouden gaan;
* de opbouw van de productiefaciliteiten en de laboratoriumfaciliteiten op schema zouden liggen;
* de voorintroductie van de producten zou hebben geresulteerd in grote belangstelling en toezeggingen van organisaties als Blokker, V&D, Hema, Makro, Albert Heijn , Delhaize en Colruyt.
(Standpunten.......)
Voor de bespreking van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, het ne bis in idem beginsel en het bezwaar tegen de gang van zaken bij het opsporingsonderzoek in België wordt verwezen naar hetgeen hiervoor in het kader van het beroep op niet ontvankelijkheid van de officier van justitie is overwogen en besloten.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
In oktober 2002 is Bioblue Group S.A. opgericht, een onderneming naar Luxemburgs recht. Bioblue Group heeft twee Belgische dochters Bioblue Comfort B.V.B.A. en Bioblue Global B.V.B.A. Bioblue richtte zich op de ontwikkeling, productie en de verkoop van een ontgeuringsmiddel ingebracht in een click-inn systeem in afvalbakken en luieremmers (Bioblue Comfort), en op de ontwikkeling van een biologisch wasmiddel (Bioblue Global). Daarbij werd gebruik gemaakt van een bacteriemengsel dat eigendom was van [betrokkene 28], dat voorheen werd verkocht voor de stankbestrijding in veestallen. In Bioblue zou dit product geschikt worden gemaakt voor huishoudelijk gebruik. Initiatiefnemer daartoe was Patrick [betrokkene 2]. Via [betrokkene 3] kwam [betrokkene 2] in contact met TPC International BV. TPC zou voor de benodigde financiering zorgen. Het project zou worden begeleid door de Advantis Group Holding B.V..69 Voor deze begeleiding ontving Advantis een vergoeding van € 150.000,- per jaar, waarvan 50% voor de werkzaamheden van Jasper [betrokkene 3], die namens Advantis directeur werd naast [betrokkene 2] en later [betrokkene 1]. Verder werd van dit bedrag nog € 55.000,- betaald voor de huur en inrichting. TPC ontving voor het aanbrengen van investeerders € 40.000,- per jaar.70 Op 31 juli 2003 zijn de boeken van Bioblue Comfort en Bioblue Global neergelegd.71 Voor informatie over Advantis Group Holding B.V. en de betrokkenheid van [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij deze B.V. wordt verwezen naar de bespreking van het project Radiant Pictures B.V..
Oordeel van de rechtbank
Aan de investeerders is door [verdachte] verklaard dat zij weinig tot geen risico liepen met hun investering in Bioblue. In de brochure van september 2002 en de Nieuwsbrief van 1 april 2003 wordt niet expliciet gesproken over de risico's van de investering in Bioblue. Wel wordt door de informatie die wordt gegeven de indruk gewekt dat de plannen met de ontgeurder en het wasmiddel in een vergevorderd stadium waren en dat er op korte termijn aanzienlijke winsten zouden worden behaald. Dat deze informatie niet klopt blijkt uit de verklaringen van [betrokkene 29] en [betrokkene 11]. De rechtbank acht deze verklaringen geloofwaardig. Door hun positie binnen het bedrijf waren zij goed op de hoogte van de feitelijke gang van zaken bij Bioblue. De verklaringen van [betrokkene 29] en [betrokkene 11] ondersteunen elkaar en komen overeen met de opmerkingen in de gecorrigeerde Nieuwsbrief, het memo van [betrokkene 29] van 20 mei 2003 en de notulen van de vergadering van 14 mei 2003. Aan de investeerders is een veel positiever beeld voorgesteld dan de werkelijke situatie rechtvaardigde. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat aan [aangever 15], [aangever 10] en [aangever 16] een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening.
Verder acht de rechtbank op grond van de verklaring van [betrokkene 11] en [betrokkene 29] en de notulen van het overleg van 14 mei 2003 bewezen dat in strijd met de waarheid de indruk is gewekt dat de conceptproducten van Bioblue uitgebreid waren getest en positief beoordeeld. Er was wel enig onderzoek gedaan, maar de mededeling dat het wasmiddel pH neutraal was en al dermatologisch getest en zeer vriendelijk voor de huid bevonden klopt niet. Evenmin juist is de mededeling dat op korte termijn een breed onderzoek zou worden afgerond naar de relatieve en absolute wasresultaten. Ook de resultaten van de testen met de vuilbakken waren niet positief. Dat, zoals in de brochure van september 2002 staat vermeld, de ontgeurder drie tot twaalf maanden zou werken strookt niet met de bevinding van [betrokkene 11] dat het product al na een maand was uitgewerkt.
Dat de informatie over het operationeel zijn van het bedrijf, de stand van zaken met betrekking tot de opbouw van de productiefaciliteiten en laboratoriumfaciliteiten, het tijdstip voor de marktintroductie van Bioblue Comfort en het in productie gaan van de Bioblue Comfortproducten niet juist zijn blijkt uit de verklaringen van [betrokkene 11], [betrokkene 29] en [getuige 4] en de gecorrigeerde Nieuwsbrief en het memo van 20 mei 2003.
Dat de informatie dat voorintroductie van de producten zou hebben geresulteerd in grote belangstelling en toezeggingen van organisaties als Blokker, V en D, Hema, Makro, AH, Delhaize, Colruyt niet juist is blijkt uit de verklaring van [betrokkene 29]. Als verkoopdirecteur is hij bij uitstek de getuige die kan verklaren over de stand van zaken met betrekking tot het in de markt zetten van de producten. Bovendien heeft hij geen enkel belang bij het afleggen van een onjuiste verklaring. Verwezen wordt tenslotte naar het verslag van de vergadering van 14 mei en 27 mei 2003, waaruit blijkt dat allerlei zaken betreffende de productie van de Bioblue Comfort producten niet geregeld zijn.
Dat aan de investeerders in strijd met de waarheid is medegedeeld dat alle patenten op de samenstelling van bacteriën en bacteriënmengsels ten behoeve van de productie van producten van Bioblue in het bezit/eigendom zouden zijn van Bioblue Group S.A acht de rechtbank bewezen op grond van de verklaring van [getuige 4] en de bovengenoemde notulen van de vergadering van 2 juli 2003 van Advantis/Bioblue
Het verwijt dat misbruik is gemaakt van het bij de investeerders opgewekte vertrouwen.
Onder verwijzing naar de hierboven samengevatte verklaringen van [aangever 15], [aangever 10] en [aangever 16] is de rechtbank van oordeel dat de drie investeerders [verdachte] in hoge mate vertrouwden. Dit vertrouwen in [verdachte] heeft een belangrijke rol gespeeld bij hun beslissing om te investeren.
Wist [verdachte] dat de informatie die werd verstrekt niet juist was.
[verdachte] wist welke informatie aan de investeerders werd verstrekt. Hij informeerde de investeerders zelf en overhandigde hen ook de brochures. [betrokkene 3] heeft bij politie verklaard dat hij verantwoording moest afleggen aan Advantis en dat de feitelijke inhoud van de Nieuwsbrieven de goedkeuring had van [verdachte]. Advantis was verantwoordelijk voor de nieuwsbrieven. De informatie die naar buiten ging werd gezamenlijk besproken. Advantis heeft de cijfers bekeken in de nieuwsbrief van april 2003.72 [betrokkene 3] bevestigt de verklaring van [verdachte] dat [verdachte] afging op informatie van [betrokkene 3]. [betrokkene 3] zegt dat [verdachte] de informatie van hem of andere direct betrokkenen van het bedrijf kreeg.73 Daar tegenover staan verklaringen van getuigen die verklaren dat [verdachte] wel op de hoogte was van de werkelijke stand van zaken in Bioblue. [getuige 4] verklaart bij de politie dat de mensen van TPC moeten hebben geweten dat de productielijn niet klaar was, omdat zij af en toe in Zele kwamen.74 Ook [betrokkene 3] verklaart dat [verdachte] wel eens bij Bioblue in Zele kwam.
In het dossier bevinden zich echter ook aanwijzingen, met name in de notulen van de Advantisvergaderingen, dat men bij Advantis aanvankelijk niet helemaal goed geïnformeerd was over de problemen van met name de ontwikkeling van en de werking van de producten van Bioblue Comfort en Global.
Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van de rechtbank moet [verdachte] tenminste na de beide e-mails van [betrokkene 29] van 20 mei 2003 gericht aan TPC en [verdachte] op de hoogte zijn geweest. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals vele betrokkenen bij TPC verklaren, [verdachte] van alles wat er binnen TPC gebeurd op de hoogte was. [getuige 1] verklaart dit.75 [betrokkene 13] en [betrokkene 12] verklaren bij de rechter-commissaris dat [verdachte] de baas was, een heerser en verdeler.76 Het is niet goed denkbaar dat berichten zoals die van [betrokkene 29] niet door of met [verdachte] zouden zijn besproken. In hierboven weergegeven notulen van de vergaderingen is ook te zien dat na 20 mei 2003 door [verdachte] wordt ingegrepen. Wanneer op vergadering 23 mei 2003 wordt besproken dat het personeel het vertrouwen in [betrokkene 3] heeft opgezegd kan het niet anders zijn dan dat [verdachte] moet hebben geweten hebben van de problemen bij Bioblue, ook op productieniveau.
De in de tenlastlegging genoemde investeerders hebben allen geïnvesteerd na 20 mei 2003, op basis van informatie waarvan [verdachte] wist dat die niet juist was. Uit de notulen van de vergaderingen eind mei en juni 2003 zou kunnen worden afgeleid dat [verdachte] wellicht nog mogelijkheden zag om Bioblue te redden, maar hij had de investeerders niet meer met de positieve, onjuiste gegevens uit de Nieuwsbrief van april 2003 mogen benaderen. Dat hij dat wel gedaan heeft blijkt uit het gespreksverslag van 30 mei 2003 van het periodieke gesprek met [aangever 15]. In de omstandigheid dat [aangever 10] en [aangever 16] al voor 20 mei zijn benaderd ziet de rechtbank geen reden om van de oplichting van deze investeerders vrij te spreken. De investering zelf is gedaan na dat moment. Het had op de weg van [verdachte] gelegen om hen alsnog juist te informeren. Door dit na te laten heeft hij de onjuiste informatie laten "doorwerken" en heeft hij aldus op grond van die onjuiste informatie laten investeren.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden [verdachte] vrij te spreken van de oplichting van [aangever 16]. Zijn verklaring is voldoende concreet en sluit aan bij de verklaringen van de overige investeerders. Dat hij voornamelijk contact had met [betrokkene 16] en [medeverdachte 3] doet daar niet aan af, omdat de vermogensbeheerders bij TPC (dus ook [betrokkene 16]) verklaren dat zij de informatie over de informele projecten van [verdachte] ontvingen.77
Wederrechtelijk verkregen voordeel.
Hierboven is reeds uiteengezet wat volgens de rechtbank in het kader van deze zaak moet worden verstaan onder wederrechterlijk verkregen voordeel. In deze zaak wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt de door Advantis en TPC ontvangen vergoedingen en de 1% vergoeding van TPC voor het beheer van het vermogen van [aangever 15], [aangever 10] en [aangever 16]. Over deze laatste vergoeding heeft [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris verklaard dat het voor de vergoeding van 1% van het vermogen niet uitmaakte of het een formele of informele belegging betrof.78
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 1 augustus 2003 in Nederland, België en/of Luxemburg met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [aangever 15], [aangever 16]en[aangever 10] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening aan en/of het kopen van een aandelenbelang in (een van) genoemde ondernemingen en
- misbruik gemaakt van het bij die beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en
- die beleggers/investeerders medegedeeld, althans bij die beleggers/investeerders de indruk gewekt dat:
* er geen of nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in en/of verstrekken van een lening aan het Bioblue project en
* alle patenten op de samenstelling van bacteriën en/of bacteriemengsels ten behoeve van de productie van de producten van Bioblue in bezit/eigendom zouden zijn van Bioblue Group SA, althans zouden zijn overgedragen aan Bioblue Group SA en
* de conceptproducten van Bioblue uitgebreid waren getest bij wetenschappelijke instituten (Rijks Universiteit van Gent en/of het Vlaams Instituut van Technologisch Onderzoek) en daar zeer positief zouden zijn beoordeeld en
* Bioblue van project was uitgegroeid naar een operationeel bedrijf en
* de Bioblue Comfort producten met een gehele lijn van producten (geurloze luieremmer en/
of inbouwmodules voor GFT- en huisvuilcontainers) in april 2003 in productie zouden gaan en
* de opbouw van de productiefaciliteiten en/of de laboratoriumfaciliteiten op schema zouden liggen en
* de voorintroducties van de producten zou hebben geresulteerd in grote belangstelling en toezeggingen van organisaties als Blokker, V&D, Hema, Makro, Albert Heijn, Delhaize, Colruyt;
Project Bucephalus
De tenlastelegging in verkorte vorm weergeven:
(Feit 2F)
Met betrekking tot het project Bucephalus heeft verdachte volgens de officier van justitie al dan niet samen met zijn mededaders met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling op tijdstippen in de periode tussen 3 september 2003 en 1 juli 2005 in Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland en/of in China en/of in Hong Kong [aangever 10], [aangever 15] en [aangever 17]bewogen tot afgifte van geldbedragen van steeds 250.000,- euro door in strijd met de waarheid:
- mede te delen dat er geen of nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in Bucephalus B.V., en mooie rendementen in het vooruitzicht te stellen;
- misbruik te maken van het bij genoemde beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen;
- toe te zeggen/mee te delen dat verdachte en/of zijn mededaders (in ruil voor 88% van de aandelen Bucephalus B.V.) hun aandelenbelangen in de ondernemingen "Supermarkt Rotterdam", [BEDRIJFSNAAM], [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] Ltd., Vastgoed [SHANGHAI VENNOOTSCHAP], zeggenschap [SHANGHAI VENNOOTSCHAP], Radiant, Bioblue en TTS hadden ingebracht of in zouden brengen;
- de door verdachte en zijn mededader(s) in Bucephalus B.V. in te brengen aandelenbelangen in de ondernemingen "Supermarkt" Rotterdam, [BEDRIJFSNAAM], [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] Ltd., Vastgoed [SHANGHAI VENNOOTSCHAP], zeggenschap [SHANGHAI VENNOOTSCHAP], Radiant, Bioblue en TTS veel te hoog te waarderen,
en
op tijdstippen in de periode tussen 1 juli 2005 en 19 september 2005 [aangever 18], [investeerder 2], [aangever 20], [aangever 21], [aangever 22], [aangever 23], [aangever 24] en [aangever 25]bewogen tot afgifte van geldbedragen van steeds een veelvoud van 62.500,- euro, door in strijd met de waarheid:
- mede te delen dat er geen of nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in Bucephalus B.V., en mooie rendementen in het vooruitzicht te stellen;
- misbruik te maken van het bij voornoemde beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen;
- toe te zeggen dat verdachte en/of zijn mededaders (in ruil voor 88% van de aandelen Bucephalus B.V.) hun aandelenbelangen in de ondernemingen Supermarkt Rotterdam, [BEDRIJFSNAAM], [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] Ltd., Vastgoed [SHANGHAI VENNOOTSCHAP], zeggenschap [SHANGHAI VENNOOTSCHAP], Radiant, Bioblue en TTS hadden ingebracht of in zouden brengen;
- de door verdachte en zijn mededader(s) in Bucephalus B.V. in te brengen aandelenbelangen in de ondernemingen Supermarkt Rotterdam, [BEDRIJFSNAAM], [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] Ltd., Vastgoed [SHANGHAI VENNOOTSCHAP], zeggenschap [SHANGHAI VENNOOTSCHAP], Radiant, Bioblue en TTS veel te hoog te waarderen;
- essentiële informatie over de door verdachte en zijn mededader(s) ingebrachte projecten achter te houden;
- mee te delen dat [verdachte] zijn spaargeld in het project Bucephalus B.V. had gestoken en dat het Bucephalus-project zijn pensioenverzekering was;
- mee te delen dat eerdere aandeelhouders in Bucephalus B.V. hun aandelen hadden vervreemd omdat zij acuut geld nodig hadden.
(Standpunten........)
Bewijsoverwegingen
In het overleg tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 1 september 2003 en 18 september 2003 wordt de stand van zaken binnen de diverse informele projecten besproken en wordt geconcludeerd dat onvoldoende tijd geïnvesteerd kan worden om de problemen in de projecten op te lossen. Besloten wordt om een nieuwe B.V. genaamd Bucephalus B.V. op te richten waarin de belangen van [verdachte] en [medeverdachte 1] in de diverse projecten worden ingebracht. Investeerders zouden worden benaderd om de begroting van Bucephalus te financieren.79
Overwegingen ten aanzien van de eerste periode van 3 september 2003 tot 1 juli 2005.
(....)
Beoordeling van de verstrekte informatie aan de hand van de stand van zaken binnen de projecten in de periode september-december 2003, de periode waarin de investeerders zijn bewogen tot het doen van investeringen.
Het beleggingsobject "Supermarkt Rotterdam" komt niet als afzonderlijk delict voor op de tenlastelegging en in het eindproces-verbaal. In het dossier bevindt zich correspondentie van november 2003 en april 200480 met daarin informatie over schulden die de supermarkt heeft aan o.a. Plus Retail en over de weigering van de ING om een lening te verstrekken voor een verbouwing. Uit deze informatie zou kunnen worden afgeleid dat de supermarkt er minder rooskleurig voor stond dan wordt vermeld in de presentatie. In het dossier is echter verder geen informatie te vinden over de supermarkt. Daarom kan de rechtbank de vraag of men bij het verstrekken van de informatie te positief is geweest over de risico's en de waardering van dit project niet beantwoorden en zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
[BEDRIJFSNAAM]
[verdachte] en [medeverdachte 1] hadden eind december 2003 aandelen in hun bezit.81 In de door [verdachte] overgelegde stukken bevindt zich een stuk van Derksen en partners accountants van 1 november 2004 waarin de waardeberekening van [BEDRIJFSNAAM] op dat moment wordt gesteld op € 18.414.000,-.82 Het dossier bevat over de situatie bij [BEDRIJFSNAAM] en de waarde van de aandelen van [verdachte] en [medeverdachte 1] verder te weinig informatie om te kunnen beoordelen of de informatie in de presentatie van oktober 2003 en de waardering van het bedrijf en de aandelen juist is.
[HONG KONG HOLDING] Ltd. In de periode voorafgaand aan de periode oktober/december 2003 waren er veel problemen binnen het conglomeraat van bedrijven vallend onder de holding [HONG KONG HOLDING] Ltd.. Verwezen wordt naar de bespreking van het afzonderlijke delict 2 A. Voor de beoordeling van de periode daarna is het volgende van belang.
- De in de presentatie genoemde groothandel ACC B.V. ging op 12 november 2003 failliet.83 Van de Nederlandse bedrijven resteerden nog slechts de drie in de presentatie vermelde winkels onder de naam DOT-G, maar deze winkels draaiden met verlies. In 2003 werd een verlies van € 2.000.000,- en in 2004 een verlies van € 700.000,- behaald. Op 9 maart 2005 is ook DOT-G failliet gegaan. 84 Dat de DOT-G winkels verliesgevend waren, was ten tijde van het opstellen van de presentatie al bekend. In de notulen van het overleg tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 18 oktober 2003 staat vermeld dat "DOT-G de slechte ontwikkeling is. De winkels + groothandel draaien een groter verlies dan ACC."85
- Met betrekking tot de bedrijfseconomische positie van de textielfabriek in Sjanghai, Shanghai Field, is het volgende van belang.
[betrokkene 8], vanaf het begin betrokken bij [HONG KONG HOLDING] Ltd., heeft verklaard dat hij tot aan zijn vertrek in 2004 verantwoordelijk was voor het productiebedrijf in Sjanghai. Volgens hem heeft de fabriek nooit winst gemaakt.86
[betrokkene 32] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in februari 2004 [betrokkene 8] is opgevolgd als directeur van de fabriek. Hij verklaart dat er onder zijn leiding een stijgende lijn zat in de resultaten van het bedrijf in die zin dat er minder verlies werd gemaakt. Hij verklaart ook dat het bedrijf niet voor een dag winstgevend is geweest en dat de bank geen lening zou verstrekken. Toen hij in april 2005 wegging was volgens hem de prognose goed, maar deze is niet uitgekomen.87
Getuige [betrokkene 18], als directeur van [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] werkzaam, heeft verklaard dat er in de periode 2003-2006 nooit winst is gemaakt. [betrokkene 18] heeft bij zijn verhoor de jaarrekeningen van 2003, 2005 en 2006, voorzien van een goedkeuringsverklaring van een Chinese registeraccountant, overgelegd. De winst-en-verliesrekening 2003 laat een verlies zien voor het jaar 2002 van RMB 1.487.641,16 (verhouding Euro - RMB is ongeveer 1:10) en voor 2003 van RMB 2.378.521,25. De winst en verliesrekening van 2005 laat voor het jaar 2004 een verlies zien van RMB 3.929.869,- en voor het jaar 2005 van RMB 4.189.966,73. De winst-en- verliesrekening 2006 vermeldt een verlies van RMB 430.959,07. In totaal is er een verliesgevend resultaat van RMB 12.416.957,01.88
Dat de fabriek geen winst maakte wordt bevestigd door [betrokkene 30]. Zij heeft bij het verhoor bij de rechter-commissaris in Sjanghai verklaard dat zij vanaf april 2004 bij [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] werkte en dat zij vanaf mei 2005 directeur is. Zij heeft verklaard dat het bedrijf in de periode 2003-2006 nooit winstgevend is geweest.89
Ten aanzien van de bruikbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 18] en [betrokkene 30], de getuigen die door de rechter-commissaris in januari 2010 in Sjanghai zijn gehoord, wordt het volgende overwogen.
De Chinese autoriteiten hebben uitdrukkelijk bepaald dat de verdediging niet aanwezig mocht zijn bij de verhoren. Er werd hen geen visum verstrekt. Zoals de rechter-commissaris in zijn brief van 13 januari 2010 aan de raadslieden al heeft aangegeven is de rechter-commissaris geen partij bij een rechtshulpverzoek. De toe- of afwijzing van een getuigenverhoor en de facilitering is een zaak van interstatelijk rechtsverkeer. Daarbij bepaalt het ontvangende land op welke wijze de verhoren plaatsvinden. Gelet op het belang dat de verdediging hechtte aan het horen van de getuigen [betrokkene 18] en [betrokkene 30] heeft de rechter-commissaris besloten de verhoren door te laten gaan ondanks het feit dat de verdediging niet aanwezig mocht zijn en heeft daarbij tevens bepaald dat ook de officier van justitie de verhoren niet mocht bijwonen. De rechter-commissaris heeft zich ingespannen om zoveel mogelijk compensatie te bieden voor deze beperking van het verdedigingrecht. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om vooraf vragen in te dienen. Verder is de vertaling van de eerste verhoren aan de raadslieden gefaxt teneinde hen in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen in te dienen. Bij het tweede verhoor van de getuigen zijn deze vragen meegenomen. Hoewel niet alle vragen in de exact dezelfde bewoordingen zijn gesteld als geformuleerd door de raadslieden, is de strekking van de vragen aan de orde gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de door de rechter-commissaris geboden compensatie voor het niet zelf kunnen ondervragen van de getuigen voldoende recht is gedaan aan de rechten van de verdediging. Omdat de verklaringen van [betrokkene 18] en [betrokkene 30] dat de textielfabriek in Sjanghai nooit winst heeft gemaakt worden ondersteund door andere bewijsmiddelen zijn deze verklaringen geloofwaardig op dit punt ziet de rechtbank geen aanleiding om deze verklaringen buiten beschouwing te laten.
Naar aanleiding van hetgeen [verdachte] heeft opgemerkt met betrekking tot het verschil in de boekhoudkundige systemen wordt overwogen dat wat hiervan ook zij, indien er in een fabriek jaar na jaar met verlies wordt geproduceerd kan worden geconcludeerd dat het hier geen succesvolle onderneming betreft.
- De joint venture met "Weaving Mill" waarover in de presentatie wordt gesproken is niet doorgegaan. In de Nieuwsbrief van maart 2004 wordt daarvoor als reden aangevoerd dat bij nader onderzoek was gebleken dat de betrouwbaarheid van de partner de toets der kritiek niet kon doorstaan.90 De rechtbank merkt dienaangaande op dat dit gegeven eind 2002 al bekend was en verwijst daartoe naar hetgeen daarover bij de bespreking van delict 2 A is vermeld. Van andere joint ventures is niet gebleken.
- Ook [HONG KONG HOLDING] Ltd. heeft tot eind december 2003 alleen maar verlies geleden. De jaarrekening 2002 vermeldt een jaarresultaat van € 4.213.479,- negatief.91 Ten tijde van de oprichting van Bucephalus was de jaarrekening 2002 bekend. De jaarrekening is bij de algemene vergadering van aandeelhouders in augustus 2003 vastgesteld.92 Blijkens de geconsolideerde verlies-en- winstrekening van [HONG KONG HOLDING] Ltd. van 2003 is in 2003 een verlies geleden van € 243.332,-. De geconsolideerde balans d.d. 31 december 2003 vermeldt een geaccumuleerd verlies van € 20.690.457,-.
Geconfronteerd met bovenstaande gegevens heeft [verdachte] aangevoerd dat de omstandigheid dat een bedrijf geen winst maakt niet uitsluit dat het bedrijf vanwege de aanwezige toekomstige perspectieven een aanzienlijke waarde kan bezitten. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling in haar algemeenheid niet onjuist is. In de onderhavige situatie echter waren de financiële cijfers dermate verontrustend dat met deze enkele stelling niet kan worden volstaan. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben niets aangedragen op grond waarvan het ook maar enigszins aannemelijk is geworden dat ondanks de slechte financiële resultaten de schatting van waarde van de onderneming per 1 april 2006 op € 13.800.000,- en een rendement van 100% over een periode van tweeëneenhalf jaar enige realiteitswaarde heeft. Ten aanzien van de oplossing die [verdachte] ter terechtzitting heeft geschetst om via een sale en leaseback constructie vermogen vrij te maken ten behoeve van uitbreiding van de ondernemings- activiteiten waardoor het bedrijf winstgevend zou kunnen worden overweegt de rechtbank dat, nog los van de vraag of vastgoed naar Chinees recht vrij verhandelbaar is, nergens uit blijkt dat er eind 2003 sprake was van dergelijke plannen. Eerst op zitting wordt van deze constructie melding gemaakt. Niemand van de andere bij [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] betrokken managers spreekt hierover. Nu in de presentatie van oktober 2003 en in de aan de investeerders gegeven mondelinge informatie niets is vermeld over de problemen bij [HONG KONG HOLDING] Ltd. en alleen een positief beeld is geschetst, kwalificeert de rechtbank deze informatie als onjuist en onvolledig.
Radiant B.V.
In de periode oktober-december 2003 was reeds bekend dat er problemen waren bij Radiant.
In de vergadering van Radiant van 13 mei 2003, waar zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] aanwezig waren, vermeldt [verdachte] reeds dat hij zich zorgen maakt over voortgang van Radiant. Royalty's komen niet ten goede aan Radiant en er wordt teveel geld uitgegeven.93 Financieel directeur [betrokkene 23] is begin januari 2004 opgestapt omdat hij het uitgavenpatroon van [betrokkene 6]niet in de hand kon houden.94 First Dutch Capital B.V. (FDC), een bedrijf dat adviseert over bedrijfsfinanciering, heeft in mei-juli 2003 een onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van de plannen van Radiant. De conclusie was dat de plannen om een filmmaatschappij op te richten niet reëel waren.95 [betrokkene 31], betrokken bij het onderzoek van FDC, heeft verklaard dat er geschermd werd met grote namen uit de filmindustrie en met grote financiers, maar dat het niet concreet gemaakt kon worden.96 Verwezen wordt verder naar de bespreking van het afzonderlijke delict Radiant. De rechtbank concludeert dat in de presentatie met de tekst "dat topprofessionals in de gelederen van regisseurs en acteurs hun diensten reeds hebben aangeboden en dat de zeer positieve verwachtingen ten aanzien van Radiant Pictures reëel zijn" de situatie bij Radiant veel te rooskleurig wordt voorgesteld.
Bioblue Group SA/Microbiology SA
Bioblue Comfort BVBA en Bioblue Global BVBA, twee dochters van Bioblue Group SA, zijn op 1 augustus 2003 failliet gegaan. In de Nieuwsbrief van 1 september 2003 vermelden [betrokkene 1] en [verdachte] dat zij het bacteriemengsel hebben verworven en kondigen zij aan dat Microbiology Research SA (MR) in Luxemburg zal worden opgericht. Deze onderneming heeft als doel het uitontwikkelen en marktrijp maken van toepassingen van de bacteriemengsels, waaronder het inmiddels bekende wasmiddel en de Click-in (geurbestrijding), teneinde de ontwikkelde producten commercieel te exploiteren. Het laboratorium zou reeds toezeggingen hebben van deskundigen, waaronder [betrokkene 11]. De termijn voor de doorontwikkeling wordt gesteld op maximaal een jaar.97 [betrokkene 11] heeft in een schriftelijke verklaring van 2 mei 2007 verklaard dat de beide Bioblueproducten niet deugden. Ook was zij er inmiddels achtergekomen dat de ontwikkeling van een nieuw wasmiddel twee jaar vergt.98 [betrokkene 11] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het concept voor het wasmiddel dat in Bioblue Global werd ontwikkeld met behulp van een bacteriemengsel illusoir was.99 Bij de politie heeft zij verklaard dat [verdachte] en [betrokkene 1] wisten dat het wasmiddel geen potentie had.100 Zij was vanaf 1 april 2004 actief voor MR Consulting BVBA.Voor haar behoorde Bioblue tot het verleden. Zij is vanaf nul gestart met een nieuw wasmiddel.101
De rechtbank concludeert op basis van bovenstaande gegevens dat de verklaring van [betrokkene 11] over het product en het benodigde tijdpad niet overeenstemt met de informatie in de Nieuwsbrief. Verder stelt de rechtbank vast dat de ontwikkeling van de producten zich in de beginfase bevond. Toch wordt in de presentatie de waarde van de onderneming op dat moment geschat op € 9.000.000,- en een rendement aangenomen van 100%. Het is volstrekt onduidelijk waarop deze waardering van de onderneming en de schatting van het rendement is gebaseerd. [verdachte] heeft geen enkel concreet gegeven genoemd. De enkele verklaring van [verdachte] dat een registeraccountant met toepassing van de discountedcashflow(DCF)methode tot deze waardering is gekomen, overtuigt de rechtbank allerminst. Nog daargelaten of een startende onderneming die zich nog op geen enkele wijze heeft bewezen met de DCF-methode zou kunnen worden gewaardeerd, mag toch op zijn minst verwacht worden dat een concrete onderbouwing van die beweerde berekening kan worden gegeven met de verwachte opbrengst- en kostengegevens (de cashflow) voor de komende periode, zoals bij de DCF-methode gebruikelijk is.
Third Transaction System.
De TTS-belangen die door [verdachte] en [medeverdachte 1] zouden worden ingebracht zijn niet gewaardeerd. De rechtbank zal daarom de vraag of de presentatie ook ten aanzien van dit project misleidende informatie bevat niet bespreken.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bovenstaande vergelijking van de aan de investeerders verstrekte informatie en de daadwerkelijke situatie bij de verschillende bedrijven acht de rechtbank bewezen dat aan [aangever 17], [aangever 15] en [aangever 10] een veel te mooi rendement op hun investering werd voorgesteld en dat het totaal aan in te brengen belangen veel te hoog werd gewaardeerd in de projecten [HONG KONG HOLDING] Ltd., Radiant en Bioblue.
Overwegingen ten aanzien van de tweede periode, 1 juli 2005-19 september 2005.
(.......)
Beoordeling van de verstrekte informatie aan de hand van de stand van zaken binnen de projecten waarin de investeerders zijn bewogen tot het doen van investeringen.
Supermarkt. Ook over de periode 1 juli 2005 tot 19 september 2005 bevindt zich te weinig informatie in het dossier om te kunnen beoordelen of het belang van [verdachte] en [medeverdachte 1] in dit project te hoog gewaardeerd is en zullen zij van dit onderdeel worden vrijgesproken.
[BEDRIJFSNAAM]. [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden ieder 5% van de aandelen van aandelen [BEDRIJFSNAAM] in bezit [verdachte] heeft volgens [betrokkene 21] zijn aandelen overgedragen aan [medeverdachte 1], omdat TPC geen aandelen mocht houden. De aandelen zijn eind 2004 omgezet in certificaten. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] zijn 20 certificaten begin 2005 overgedragen aan de Stichting van certificaathouders. Daarna had hij geen certificaten [BEDRIJFSNAAM] meer.102 Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 21] deze verklaring bevestigd.103 [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat het goed mogelijk zou kunnen zijn dat hij zijn aandelen heeft overgedragen aan [BEDRIJFSNAAM].104 Blijkens de akte van levering van 18 april 2005 zijn de certificaten op 18 april 2005 verkocht en geleverd aan de Stichting administratiekantoor [bedrijfsnaam]. De Stichting heeft de certificaten geleverd aan eerdere investeerders in [BEDRIJFSNAAM].105 Een en ander heeft tot gevolg dat op het moment dat de investeerders werden benaderd voor deelname in Bucephalus, [verdachte] en [medeverdachte 1] geen enkel belang meer hadden in [BEDRIJFSNAAM]. In de aan investeerders verstrekte informatie wordt ten onrechte nog vermeld dat [verdachte] en [medeverdachte 1] een belang hadden in [BEDRIJFSNAAM].
[HONG KONG HOLDING] Ltd.. De waarde van [HONG KONG HOLDING] Ltd. wordt voornamelijk bepaald door de waardering van de textielfabriek Shanghai Field. Aan de orde is de vraag of de vooruitzichten van de textielfabriek Shanghai Field Outerwear, zoals vermeld aan de investeerders, omstreeks mei-juni 2005 uitstekend waren en waarop deze prognose was gebaseerd. Verder is het de vraag of [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] mede door de waarde van het onroerend goed miljoenen -10 miljoen dollar volgens de presentatie en de verklaring van [betrokkene 19]- waard zou zijn, zoals aan investeerders is verklaard. Verwezen wordt naar de verklaring van [aangever 18], [aangever 24] en [aangever 23]. Vervolgens is aan orde de vraag of de berekening van het aandeel van de investeerders in de winst overeen komt met de werkelijkheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
Hierboven zijn de verklaringen van [betrokkene 8], [betrokkene 32], [betrokkene 18] en [betrokkene 30] al aangehaald . Zij verklaren dat de textielfabriek nooit winst heeft gemaakt. De winst-en-verliesrekeningen laten een oplopend verlies zien van RMB 1.487.641,16 (verhouding Euro - RMB is ongeveer 1:10) in 2002, RMB 2.378.521,25 in 2003, RMB 3.929.869,- in 2004 en RMB 4.189.966,73 in 2005. Indien de omzet in 2004 is verdubbeld, zoals in de presentatie vermeld, dan heeft dat in elk geval niet geleid tot een vermindering van de verliescijfers. Ook hier merkt de rechtbank weer op dat indien aan de investeerders wordt voorgehouden dat het bedrijf zeer goede toekomstperspectieven heeft, terwijl er jarenlang alleen maar verliesgevende resultaten van het bedrijf zijn, een gedegen onderbouwing mag worden verwacht van deze stellingname. Er kan niet, zoals hier, worden volstaan met de enkele opmerking dat de resultaten moeten worden gezien in een commerciële context en dat de "economische" cijfers anders zijn dan de feiten en cijfers in de fiscale jaarstukken.
Tegenover de waardering door [verdachte] en [medeverdachte 1] staan behalve de genoemde verklaringen van de getuigen/directeuren en de jaarcijfers nog de volgende gegevens.
Bucephalus is op 1 november 2006 failliet verklaard.106 Naar de waarde van het onroerend goed heeft curator [curator 2] een onderzoek gedaan in het kader van de afwikkeling van het faillissement van Bucephalus. Bucephalus kon, zoals hieronder nader wordt uiteengezet, via een 100% deelneming in Active Horse Ltd. rechten doen gelden in [HONG KONG HOLDING] Ltd.. In een brief aan de officier van justitie van 28 september 2009 verklaart [curator 2] dat het enig actief in [HONG KONG HOLDING] de fabriek in Sjanghai was. Hij verklaart dat deze fabriek sinds de aanvang in 2001 nooit winst heeft gemaakt en overeind is gebleven door kapitaalinjecties vanuit [HONG KONG HOLDING] Ltd.. Het bedrijfsgebouw had waarde, maar die werd gedrukt door een hypotheek en beperkte verhandelbaarheid van onroerende zaken in China. Bij genoemde brief heeft mr. [curator 2] het onderzoeksrapport overgelegd van Sino Bridge Consulting Ltd.. In dit rapport wordt het onroerend goed op basis van vergelijking met de recente waardering van vergelijkbare eigendommen gewaardeerd op een bedrag van RMB 8.3 miljoen.107
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de waardering van [HONG KONG HOLDING] Ltd. op € 7.472.000,- niet is onderbouwd en gelet op de resultaten van [SHANGHAI VENNOOTSCHAP] niet aannemelijk is.
De verklaring van [betrokkene 19] dat de fabriek een waarde van $ 10.000.000,- zou vertegenwoordigen is volgens [betrokkene 19] vals. [betrokkene 19] heeft hierover verklaard dat hij deze brief niet heeft geschreven. De handtekening is volgens hem niet van hem en het briefpapier vermeldt een onjuist adres van hem in [plaats 1]. In december 2003 is zijn kantoor verhuisd en sindsdien is zijn adres in [plaats 2].108 De verklaring van [betrokkene 19] dat de brief vals is, komt de rechtbank betrouwbaar voor. De rechtbank betrekt daarbij dat [betrokkene 19] concreet en verifieerbaar aangeeft waarom de brief vals is en dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat er valse brieven afkomstig van [betrokkene 19] werden opgemaakt door [medeverdachte 4] of [medeverdachte 3].109
Ten slotte merkt de rechtbank op dat zelfs al zou [HONG KONG HOLDING] Ltd. € 7.472.000,- waard zijn geweest, de waarde van het investeringsaandeel in [HONG KONG HOLDING] Ltd. niet € 1.524.288,- is. De berekening van de waarde van het in te brengen belang gaat uit van een onjuist aandeel in [HONG KONG HOLDING] Ltd., waardoor het belang in [HONG KONG HOLDING] Ltd. te hoog wordt gewaardeerd.
De inbreng in Bucephalus via haar 100% dochter Active Horse Ltd. betreft een gedeelte van de aandelen in Landmark Ltd.. Landmark was de houder van de 20.001 prioriteitsaandelen van [HONG KONG HOLDING]. Van de aandelen Landmerk is 49% eigendom van [betrokkene 8], en daarmee is hij gerechtigd tot 49% van de eventuele opbrengst bij verkoop van deze ([HONG KONG HOLDING]) prioriteitsaandelen. Verder blijkt uit de gegevens van het Companies Registry van [HONG KONG HOLDING] Ltd. (company nummer 636874) d.d. 20 februari 2005 en 20 februari 2006. 110 dat er 133.391 aandelen zijn uitgegeven, 20.001 meervoudig stemhebbend, 38.686 enkelvoudig stemhebbend en 74.704 niet stemhebbend. Dat er prioriteitsaandelen zijn uitgegeven leidt er niet toe dat de andere aandeelhouders niet of minder dan de prioriteitsaandeelhouders gerechtigd zijn tot de (opbrengst van) de waarde bij verkoop van de [HONG KONG HOLDING]-aandelen. De totale waarde die [HONG KONG HOLDING] belichaamt op enig moment zal dus bij verkoop moeten worden verdeeld over alle aandeelhouders.
De waarde van het aandeel van Landmark is 20.001/133.391 van € 7.472.000,-
= € . 1.120.800,-. Active Horse Ltd. Bezit 51% van de aandelen van Landmark
= € 571.608,-. Active Horse is een 100% dochter van Bucephalus.
De rechtbank concludeert dat ook bij de tweede funding de waardering van de in te brengen belangen [HONG KONG HOLDING] Ltd. in Bucephalus veel te hoog zijn gewaardeerd.
Bioblue Group/Microbiology Research.
Op 27 juli 2005 is er een presentatie geweest in Arnhem in het kader van de funding.
[betrokkene 11] heeft daar een inleiding gehouden, waarbij zij aankondigde dat ze binnen het jaar een goed werkend ecologisch wasmiddel gereed zou hebben.111 In de presentatie wordt nu aangegeven dat het een hoog risico investering betreft, maar nog steeds wordt het investeerderaandeel op de oorspronkelijke waarde gesteld. Over die waardering is hierboven reeds aangegeven dat niet duidelijk is welke feiten deze waardering rechtvaardigen. De rechtbank handhaaft deze conclusie ook ten aanzien van deze periode.
Oordeel van de rechtbank
Ook ten aanzien van de tweede funding acht de rechtbank op grond van de vergelijking van de aan de investeerders verstrekte informatie en de daadwerkelijke situatie bij de verschillende bedrijven bewezen dat aan de investeerders een te mooi rendement op hun investering werd voorgesteld en dat het totaal aan in te brengen belangen veel te hoog werd gewaardeerd in de projecten [BEDRIJFSNAAM], [HONG KONG HOLDING] Ltd. en Bioblue. Daarbij wordt onder verwijzing naar hetgeen onder het delict Brand Names is overwogen nog opgemerkt dat ook de informatie over Duncan/Leopard in de presentatie misleidend is.
Het verwijt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in strijd met de waarheid hebben medegedeeld dat zij de belangen in Supermarkt Rotterdam, [BEDRIJFSNAAM], [HONG KONG HOLDING] Ltd., Vastgoed [HONG KONG HOLDING], zeggenschap in [HONG KONG HOLDING], Radiant, Bioblue, TTS zouden inbrengen.
De rechtbank stelt vast dat de toezegging om de belangen in de in het kader van Bucephalus genoemde projecten in te brengen is maar ten dele nagekomen. De belangen [BEDRIJFSNAAM], Radiant en Bioblue zijn niet ingebracht. De belangen in [HONG KONG HOLDING] en TTS daarentegen wel. Van de niet ingebrachte belangen acht de rechtbank met uitzondering van de aandelen [BEDRIJFSNAAM] bij de tweede funding niet bewezen dat op het moment dat de investeerders werden bewogen tot het doen van hun investering bij [verdachte] en [medeverdachte 1] de intentie bestond om hun belangen niet in te brengen.
Het verwijt dat misbruik is gemaakt van het bij de investeerders opgewekte vertrouwen.
Uit bovenstaande verklaringen van de investeerders blijkt dat zij groot vertrouwen hadden in [verdachte], [medeverdachte 1] en ook [medeverdachte 2].[aangever 17] heeft verklaard dat hij tevreden was over het beheer van zijn vermogen door [verdachte] waar het de formele beleggingen betrof. [aangever 15] zag in [verdachte] een vertrouwenspersoon en het feit dat [medeverdachte 1] advocaat was wekte vertrouwen. [aangever 10] zag [verdachte] als een vriend, hij had veel vertrouwen in [verdachte] en [medeverdachte 1], en zag hen als capabele mannen. [aangever 18] vond het vertrouwenwekkend dat Bucephalus voor [verdachte] zelf zijn pensioenvoorziening was. [investeerder 2] vond het positief dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zelf bij het bedrijf betrokken waren. Hij had bovendien een jarenlange goede zakelijke relatie met [verdachte]. Derksen hechtte eveneens waarde aan het pensioenverhaal van [verdachte], ook aan het feit dat hij een vergunning had van de AFM en vice-voorzitter was van de vereniging van vermogensbeheerders. [aangever 21]vond [verdachte] charmant, vertrouwde hem als vermogensbeheerder. [aangever 22] vond [verdachte] een krachtige man, waardeerde het dat [verdachte] zelf in het bestuur zat. [aangever 23] verklaart dat hij veel vertrouwen had in [verdachte]. [aangever 24] had [medeverdachte 2] als vertrouwenspersoon. [aangever 25] vertrouwde op [verdachte]. De formele beleggingen gingen goed. Het vertrouwen dat de investeerders hadden in [verdachte] en/of [medeverdachte 1] heeft een rol gespeeld bij het besluit tot het doen van de investering.
Het verwijt dat in strijd met de waarheid is vermeld dat [aangever 15] en [aangever 17] geld nodig hadden in verband met bij hen aangetroffen asbest en/of vervuilde grond
[aangever 17] heeft verklaard dat hij begin 2005 argwaan kreeg. Hij kreeg op vragen geen of vage informatie. Navraag bij [BEDRIJFSNAAM] leerde dat Bucephalus geen aandelen [BEDRIJFSNAAM] had. Hij is toen samen met [aangever 15] een civiele procedure gestart. Zijn advocaat heeft beslag gelegd op eigendommen van [verdachte] en [medeverdachte 1]. Uiteindelijk is een schikking getroffen waarbij hij zijn geïnvesteerde geld in Bucephalus en Brand Names heeft terugontvangen.112
[aangever 15] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [aangever 17] een zekere argwaan kreeg bij Bucephalus. Zij zijn toen samen naar [BEDRIJFSNAAM] gegaan. Toen bleek dat Bucephalus geen certificaten [BEDRIJFSNAAM] had is door [betrokkene 13] en hun raadsman onderzoek gedaan en toen kwamen ze achter allerlei zaken.113 Uit hierboven weergegeven verklaringen van [investeerder 2], Derksen en [aangever 18] blijkt dat aan investeerders is gemeld dat de oorspronkelijke investeerders hun belang in Bucephalus hebben verkocht omdat ze geld nodig hadden voor het saneren van schone grond, dan wel asbest. De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat er een verband is tussen deze onjuiste informatie over de reden van uitkoop van [aangever 17] en [aangever 15] en de investeringen van de latere investeerders, omdat indien de daadwerkelijke reden was vermeld dit een contra-indicatie zou zijn voor het beleggen in Bucephalus.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Hierboven is reeds uiteengezet wat volgens de rechtbank in het kader van deze zaak moet worden verstaan onder wederrechterlijk verkregen voordeel. Hierna zal worden ingegaan op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in het onderhavige project hebben ontvangen.
In het budget voor Bucephalus tot 31 maart 2006, zoals dat in de presentatie van oktober 2003 is opgenomen, wordt de managementfee voor [medeverdachte 1] en [verdachte] bepaald op € 175.000,- ieder. Voor het gebruik van de infrastructuur van zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] wordt een vergoeding toegekend van € 175.000,-.114
Dat de genoemde bedragen ook daadwerkelijk zijn betaald blijkt uit het volgende:
- In november 2003 en december 2004 zijn vergoedingen voor de infrastructuur door Bucephalus, via de 100% dochter Active Horse Ltd., uitbetaald aan Grade A. Ltd, de rechtspersoon van [verdachte] en Acquintance Enterprises Ltd., de rechtspersoon van [medeverdachte 1].115 - Uit de winst-en-verliesrekening 2004 blijkt dat van het totaal aan bedrijfslasten van
€ 1.030.631,- een bedrag van € 497.524,- is uitgegeven aan beheerskosten, bestaande uit de managementfee van [verdachte] en de adviseringskosten van [medeverdachte 1], en dat voor de infrastructuur een bedrag van € 408.333,- is betaald. In de jaarrekening 2004 worden geen opbrengsten vermeld.116
- Het overzicht van de declaraties van [advocatenkantoor medeverdachte 1]inzake [medeverdachte 1] voor de periode 16 april 2003-augustus 2005 aan Bucephalus ten bedrage van
€ 573.050,88 voor honorarium, kantoorkosten, reiskosten. 117
De rechtbank merkt op dat aan [medeverdachte 1] een groter bedrag is betaald dan is opgenomen in de presentatie. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat hem, anders dan in het budgetoverzicht staat vermeld, niet een managementfee van € 175.000,- per jaar toekwam, maar dat hij op uurbasis declareerde. In de declaratie valt op dat niet alleen het honorarium wordt gedeclareerd, maar ook een vergoeding voor kantoorkosten, dit terwijl voor de vergoeding voor "infrastructuur [medeverdachte 1]" een afzonderlijk bedrag van € 175.000,- is begroot en blijkens bovenstaande afschriften van overschrijvingen ook is betaald. Dat, zoals [medeverdachte 1] heeft aangevoerd, de € 175.000,- een vergoeding is voor zijn kantoorkosten in Hong Kong is niet nader onderbouwd en komt de rechtbank ook niet aannemelijk voor gelet op de hoogte van het bedrag en de door [advocatenkantoor medeverdachte 1]reeds gedeclareerde kosten.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van in de periode tussen 3 september 2003 en 1 juli 2005 in Nederland en/of in China en/of in Hong Kong tezamen in vereniging met (een) ander(en), telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 10] en [aangever 15] en [aangever 17]heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van steeds
250.000,- euro, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- medegedeeld dat er geen of nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in Bucephalus B.V. en mooie rendementen in het vooruitzicht gesteld en
- misbruik gemaakt van het bij die beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en
- de door verdachte en zijn medeverdachte in Bucephalus B.V. in te brengen (aandelen) belangen in de ondernemingen [HONG KONG HOLDING] Ltd., Radiant en Bioblue te hoog gewaardeerd;
en
in de periode tussen 1 mei 2005 en 19 september 2005 in Nederland en/of in China en/of in Hong Kong [aangever 18] en [investeerder 2] en [aangever 20] en [aangever 21] en [aangever 22] en [aangever 23] en [aangever 24] en [aangever 25]telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van steeds een veelvoud van 62.500,- euro of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- medegedeeld dat er geen of nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in Bucephalus B.V. en mooie rendementen in het vooruitzicht gesteld en
- misbruik gemaakt van het bij die beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en
- toegezegd dat zij hun (aandelen)belangen in de onderneming [BEDRIJFSNAAM] hadden ingebracht, althans zouden inbrengen en
- de door verdachte en zijn medeverdachte in Bucephalus B.V. in te brengen (aandelen) belangen in de ondernemingen [BEDRIJFSNAAM], [HONG KONG HOLDING] Ltd. en Bioblue te hoog gewaardeerd en
- essentiële informatie over de door hen ingebrachte projecten achtergehouden en
- medegedeeld dat eerdere aandeelhouders in Bucephalus B.V. hun aandelen hadden vervreemd, omdat zij acuut geld nodig hadden in verband met bij hen aangetroffen asbest en/of vervuilde grond;
Project TTS
(Feit 2G)
Met betrekking tot het project Third Transaction System B.V. heeft verdachte volgens de officier van justitie al dan niet samen zijn mededaders met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in de periode van 1 januari 2000 tot en met 7 januari 2008 in Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, en/of Zwitserland en/of Groot-Brittannië, [aangever 26] en [aangever 3] en [aangever 27]en anderen bewogen tot afgifte van geldbedragen door in strijd met de waarheid:
- na laten te vermelden dat verdachte en/of zijn mededader(s) financiële belangen had(den) in TTS B.V., Third Transaction SA (hierna te noemen: TTS SA) en P.I.M. Associates Ltd.;
- na laten te vermelden dat 250.000 pond sterling van het totale aankoopbedrag van de rechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card Infrastructuur beschreven als ""The Third Transaction System" als commissie zou worden betaald aan P.I.M. Associates Ltd. te Hong Kong;
- een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening, het kopen van een aandelenbelang en aan het omzetten van een eerder verstrekte geldlening in een aandelenbelang in genoemde ondernemingen;
- misbruik te maken van het bij genoemde beleggers/investeerders opgewekt vertrouwen;
- genoemde beleggers/investeerders mee te delen/bij hen de indruk te wekken dat:
* er geen/nauwelijks risico's verbonden waren aan het kopen van een aandelenbelang in of het verstrekken van een lening aan TTS B.V. en TTS SA.
* TPC International B.V. namens TTS B.V. en TTS SA een optie op de wereldrechten van het intellectuele eigendom van de Brand Car Infrastructuur had aangekocht/verworven;
* TTS B.V. en/of TTS SA de begunstigde was/waren van de rechten op/het eigendom van de optie op de wereldrechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur;
* de vraagprijs/het aankoopbedrag van de optievergoeding voor de wereldrechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card Infrastructuur 750.000 pond sterling bedroeg;
* naar verwachting rond maart 2002 de producten van The Third Transaction System gereed zouden zijn en dat de producten van The Third Transaction System rond maart 2002 op de wereldmarkt zouden worden gebracht;
* TTS B.V. en TTS SA een minimale waarde zouden hebben van ongeveer 100 miljoen pond sterling.
Vooraf
De rechtbank zal hierna eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Na een korte bespreking van de ontvankelijkheidsverweren volgt een beschrijving van het project Third Transaction System, verder te noemen: TTS.
Vervolgens zullen de verklaringen van de aangevers worden besproken. Daarbij zal het tijdstip en omvang van hun investering aan de orde komen. Tevens zal worden weergegeven op grond van welke feiten en omstandigheden ieder van hen besloot te investeren in TTS.
In het daaropvolgend deel zal worden ingegaan op de inhoud en totstandkoming van de optie-overeenkomst van TTS, waarbij bijzondere aandacht zal bestaan voor de wijze van totstandkoming van de optieprijs van 750 duizend pond en de besteding van 250 duizend pond van die optieprijs.
Aansluitend daarop zal ingegaan worden op de feitelijke rol van de verdachten binnen TTS, waarbij niet alleen aandacht zal worden besteed aan het tijdvak voor de daadwerkelijke investeringen, maar ook acht zal worden geslagen op (een deel van) de inhoud van ieders handelen in de periode daarna.
De rechtbank zal afsluiten met haar beslissingen en de motivering ervan.
(Standpunten......)
Third Transaction System
Dit investeringsproject heeft betrekking op de uitwerking en verdere exploitatie of verkoop van (de intellectuele eigendomsrechten en verder daarmee samenhangende rechten) van een bepaald betalingssysteem (in ontwikkeling), aangeduid als Third Transaction System. De investering had de vorm van een lening. De omvang van de lening gaf aan de leninggevers/investeerders tevens recht op een deel van de (eventueel) te behalen (netto) winst bij verkoop van het systeem aan een derde partij118.
Hierna wordt onder het kopje " inhoud van de optieovereenkomst " nader ingegaan op de optieovereenkomst die materieel de basis vormde voor het TTS-project.
Oordeel van de rechtbank
Misbruik van vertrouwen
De investeerders hadden een groot (persoonlijk) vertrouwen in [verdachte] en mochten dat ook hebben, gelet op zijn voormalige staat van dienst als bankier en (nadien) zijn positie als vermogensbeheerder. De (positieve) resultaten binnen het formele vermogensbeheer door TPC/[verdachte] zullen ongetwijfeld het vertrouwen van deze beleggers/investeerders in [verdachte] hebben vergroot. Daardoor waren de beleggers/investeerders nog meer geneigd om te vertrouwen op de inhoud van de adviezen van [verdachte] en de brochures van/over TTS. De rechtbank is van oordeel dat opzettelijk misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de investeerders hadden in [verdachte] als hun vermogensbeheerder. Door tegenover de investeerders een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot de risico's, onder meer door te zeggen of te suggereren dat er door [verdachte] zelf ook een substantiële investering was gedaan in TTS en/of dat hij (zelfs) zijn pensioengelden als zodanig had aangewend zijn deze investeerders verder op het verkeerde been gezet.
Nagelaten te melden dat de optieprijs was verhoogd met 250.000 pond.
De rechtbank acht bewezen dat het voorstel tot verhoging van de optieprijs naar 750 duizend pond afkomstig van [verdachte] en [medeverdachte 1]. De rechtbank baseert dit oordeel op de tekst van de brief 21 juni 2000 zelf en de wijze van totstandkoming van die brief. Hierboven is onder het kopje "optieprijsverhoging met 250.000 pond en verdere betaling ervan" het bewijs uitgebreid weergegeven.
In deze brief schrijft [verdachte] dat de tekst van de optieovereenkomst dient te worden aangepast (en geeft hij aan dat [betrokkene 33] moet instemmen met de wijzigingen Kopie van deze brief is verzonden aan [medeverdachte 1] en [betrokkene 7]. Uit de hierboven genoemde stukken blijkt wanneer en wie zijn betrokken bij de tostandkoming van de brief van 21 juni 2000 tot stand is gekomen. Het toont bovendien de nauwe samenwerking aan die toen bestond tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 7]. Ook de hiervoor omschreven gang van zaken rond de verdere betaling van de 250 duizend pond draagt bij aan dit oordeel. Dat die samenwerking nauw en volledig was volgt verder uit het feit dat deze is voortgezet na de eerste investeringsronde TTS in 2000. Uit stukken (zoals de eerder uitgebreid omschreven bespreking op 20 september 2000) en de hierboven geciteerde verklaringen van de getuigen [aangever 26], [aangever 28], [betrokkene 3] en [betrokkene 7] blijkt dit overtuigend. Dat zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] volledige wetenschap van de betaling aan [betrokkene 7] hebben gehad, blijkt o.a. uit de door beiden getekende betalingsopdracht aan de bank van PIM119. Dit stuk bevestigt bovendien de juistheid van de verklaring van [betrokkene 7], en vergroot daardoor ook de betrouwbaarheid van [betrokkene 7] wanneer hij verklaart dat de 250.000 pond (nagenoeg) gelijkelijk is verdeeld tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en hemzelf.
Geen van de vier investeerders is er van op de hoogte dat 1/3e deel van de totale optievergoeding, dus 250 duizend pond, in 2000 is verdeeld tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 7].
Informatie over de risico's
[aangever 27], [aangever 3] en [aangever 26] hebben verklaard dat door [verdachte] mondeling is aangegeven dat de risico's (relatief) beperkt waren. Verder is door [verdachte] gezegd of de suggestie gewekt tegenover [aangever 3], [aangever 26] en [aangever 27] dat hij zelf aanzienlijk geldbedragen en/of (delen van) zijn pensioenvoorziening in het TTS project had geïnvesteerd. Dit versterkte het reeds bestaande vertrouwen in [verdachte], maar vooral leken hierdoor ook de risico's kleiner van het investeren in het door [verdachte] aanbevolen TTS-project.
Uit niets is echter gebleken dat [verdachte] en/of [medeverdachte 1] geld hebben geïnvesteerd in het TTS-project. [medeverdachte 1] was net als [verdachte], [betrokkene 7] en [betrokkene 12] aandeelhouder van TTS, zo blijkt uit het verslag van de bijeenkomst van 20 september 2000 tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [betrokkene 7]. Van een lening aan TTS of andere vorm van investering in TTS door deze personen is echter niet gebleken.
De rechtbank acht de weergegeven verklaringen van de aangevers geloofwaardig, mede gelet op het patroon van handelen van [verdachte] naar de investeerders toe. Ook in andere projecten wordt door investeerder in gelijke zin verklaard
De wezenlijke rol die de verdediging toedicht aan [betrokkene 3] kan niet volgen uit de inhoud van het dossier. [aangever 26] beschrijft in zijn hierboven geciteerde getuigenverklaring [betrokkene 3] als zetbaas van [medeverdachte 1] en [verdachte], terwijl [betrokkene 3] zelf aangeeft dat hij op veel punten afhankelijk was van [verdachte] en [medeverdachte 1] en verantwoording diende af te leggen aan [verdachte]. Ook uit de schriftelijke stukken zoals de afstemmingsoverleggen tussen [verdachte] en [medeverdachte 1], blijkt niet van een wezenlijke rol op beleidsniveau of andere reële invloed van [betrokkene 3] binnen het project TTS.
Medeplegen
De rollen van [verdachte] als [medeverdachte 1] zijn op grond van de onder het kopje " geciteerde verklaringen en stukken gedurende de gehele periode van 2000 tot na 2002 aan te merken als die van onderling gelijkwaardige beleidsbepalers. De getuigen [betrokkene 7], [betrokkene 3], [aangever 26], [getuige 4] en [aangever 28] beschrijven deze rollen van [verdachte] en [medeverdachte 1]. [verdachte] bevestigt bovendien tijdens zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris dat hij [medeverdachte 1] meer heeft gezien als mede-ondernemer in het TTS-project120.
Dat [verdachte] en [medeverdachte 1] die gelijkwaardige positie ten opzichte van elkaar hadden in het TTS-project, blijkt ook uit stukken die zich in het dossier bevinden. Het al eerder genoemde en hiervoor uitgebreid geciteerde verslag van de bijeenkomst van 20 september 2000 is hier een voorbeeld van. Ook het feit dat de 250.000 pond "extra" optie-kosten gelijk tussen hen zijn verdeeld een ander. Uit latere, bijna uitsluitend bilaterale, bijeenkomsten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] blijkt dat TTS een vast onderwerp van bespreking is geweest. Verder blijkt dat uit de verslagen van die besprekingen dat die niet alleen juridisch waren maar ook (en soms voornamelijk) strategisch/inhoudelijk van aard. Tenslotte versterkt de weergave van deze besprekingen het beeld dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] gedurende lange tijd op voet van gelijkwaardigheid is samengewerkt121.
Uit het geheel deze bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] nauw en volledig hebben samengewerkt bij het plegen van de oplichtingen, zodat sprake is van medeplegen. Dat [medeverdachte 1] geen direct contact heeft gehad met de investeerders om hen te bewegen tot afgifte van geld, doet daar niet aan af.
Wederrechtelijke bevoordeling
Hetgeen hiervoor reeds in het subdossier [HONG KONG HOLDING] is overwogen over het begrip "zichzelf of een ander te bevoordelen" is ook in dit subdossier deels van toepassing. Met name het gedeelte van de overweging dat "bevoordelen" er ook in kan bestaan dat derden, zoals in deze zaak de beleggers/investeerders door toepassing van oplichtingsmiddelen worden overgehaald om hun geld toe te vertrouwen aan verdachten ten behoeve van het (mede) door hen opgezette project/bedrijf. Beide verdachten hebben bovendien in de tenlastegelegde periode ook rechtstreeks geldelijk voordeel gehad, het hiervoor al genoemde eenderde deel van 250.000 pond.
Aandelen niet geleverd.
In het dossier bevindt zich geen schriftelijk stuk waaruit blijkt dat de verdachten de rechten schriftelijk hebben overgedragen aan de investeerders in TTS B.V. Ook uit andere stukken kan niet worden afgeleid dat een dergelijke overdracht van rechten uitdrukkelijk en ondubbelzinnig was vastgelegd en evenmin dat de betrokken investeerders daar kennis van hebben gehad of op andere wijze rechten aan konden ontlenen.
Het schriftelijke stuk dat hierboven is omschreven als "structuur" onder het kopje "inhoud van de optieovereenkomst" is daartoe volstrekt onvoldoende.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 februari 2000 tot en met 1 januari 2003 in Nederland en Zwitserland en Groot-Brittannië, tezamen in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 26] en [aangever 3] en [aangever 27]en [aangever 28] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- nagelaten te vermelden dat een bedrag van 250.000 pond sterling van het totale aankoopbedrag van de optie op de rechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur (beschreven als "The Third Transaction System") als commissie zou worden betaald/vergoed/overgedragen aan: P.I.M. Associates Ltd. te Hong Kong en/of
- een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot de risico's die verbonden waren aan het verstrekken van een lening aan de onderneming TTS B.V. en
- misbruik gemaakt van het bij die beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en/of
- die beleggers/investeerders medegedeeld, althans bij die beleggers/investeerders de indruk gewekt dat:
* TPC International B.V. namens Third Transaction System B.V. en/of Third Transaction System SA een optie op de wereldrechten van het intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur (beschreven als "The Third Transaction System") had aangekocht/verworven en/of
* Third Transaction System B.V. en/of Third Transaction System SA de begunstigde was van de rechten uit de optie op de wereldrechten van de intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur (beschreven als "The Third Transaction System") en/of
* de vraagprijs/het aankoopbedrag van de optievergoeding voor de wereldrechten van de intellectuele eigendom van de Brand Card infrastructuur (beschreven als "The Third Transaction System") 750.000 pond sterling bedroeg,
waardoor bovengenoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 3.
Aan verdachte wordt kort samengevat verweten dat hij op 15 juni 2005 als beëdigde getuige ter terechtzitting van de civiele rechter te Roermond opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd door in strijd met de waarheid te verklaren:
- dat hij niet betrokken was bij de Hong Kong vennootschap P.I.M.;
- dat hem niet bekend was dat een bedrag van £ 250.000,- als commissionfee was bestemd;
- dat hij geen fee heeft ontvangen.
De rechtbank zal hierna eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Aansluitend zal een zakelijke weergave van de bewijsmiddelen worden gegeven.
De rechtbank zal afsluiten met haar beslissingen en de motivering ervan.
(Standpunten......)
Het oordeel van de rechtbank.
Op 15 juni 2005 heeft [verdachte] een getuigenverklaring afgelegd. Uit het proces-verbaal blijkt dat hij voorafgaand aan dat verhoor de belofte heeft afgelegd dat hij als getuige de waarheid zal spreken tijdens het verhoor.
In dit verhoor heeft [verdachte] onder meer verklaard:
"Ik ben niet betrokken bij de Hong Kong vennootschap PIM". Ik ben er niet mee bekend dat er een bedrag van £ 250.000 als commission fee is ontvangen. Ik heb helemaal geen fee ontvangen".122
Hetgeen onder TTS door de rechtbank is genoemd als bewijsmiddelen en aansluitend is overwogen omtrent de betaling van de 250.000 pond en de verdeling van dat bedrag als onderdeel van een commissiebetaling aan [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 7] wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd, met name de in dat subdossier opgenomen bewijsmiddelen onder het kopje "optieprijsverhoging met 250.000 pond " en het kopje "[betrokkene 7]" en de overwegingen van de rechtbank daaromtrent.
In essentie komt het er op neer dat [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 7] een bedrag van 250.000 pond als commissiebetaling (extra) hebben op laten nemen in de optie-overeenkomst tussen TPC en Nexus Ltd. en dat zij dit bedrag in onderling overleg hebben verdeeld. [medeverdachte 1] heeft voorafgaand aan dat moment samen met [verdachte] en [betrokkene 7] gewerkt aan het aanpassen van de optie-overeenkomst. [medeverdachte 1] heeft korte tijd na betaling van de opievergoeding van 750.000 pond verzocht van dat bedrag de 250.000 pond over te maken naar de rekening van PIM.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben zich beiden verweerd door aan te voeren dat zij zich ten tijde van het verhoor in Roermond niet hebben gerealiseerd waar de vragen over PIM betrekking op hadden.
De rechtbank verwerpt dit verweer, gelet op het navolgende.
Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] zijn in 2000 beiden zeer nauw betrokken bij PIM, maar ook bij de totstandkoming van de (extra) betaling (en aansluitende verdeling) van 250.000 pond in het kader van het TTS-project. Het resultaat voor zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] (al dan niet via ieders persoonlijke (holding)vennootschap) betreft een zeer aanzienlijk bedrag (van nagenoeg 300.000 gulden), een bedrag dat als (extra) baten toch een opvallende gebeurtenis moet zijn geweest. Minstens zo belangrijk is dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] als rekeninghouder in dezelfde periode (juli - augustus 2000) hebben moeten tekenen voor de uitbetaling vanaf de PIM-bankrekening in Hong Kong van de 77.600 pond aan [betrokkene 7], zodat ook beiden wetenschap hadden van de omvang én reden van betaling. Zij wisten dus allebei dat [betrokkene 7] geen 250.000 pond kreeg uitbetaald, maar slechts iets minder dan een derde. [betrokkene 7] heeft op een geloofwaardige wijze de gang van zaken rond de uitbetaling van de 250.000 pond uiteengezet. Ook op dit onderdeel verwijst de rechtbank naar haar overweging in het TTS-subdossier over de betrouwbaarheid van [betrokkene 7].
Dat vragen niet in de verleden tijd zijn gesteld en/of betrekking hebben op feiten en omstandigheden uit 2000, maakt dit niet anders. De functie van een voorlopig getuigenverhoor is, zoals bekend, om door middel van verhoren feiten en omstandigheden (proberen) vast te stellen die van belang kunnen zijn voor een nadien aan de rechter voor te leggen geschil. Het voorlopig getuigenverhoor ging dus, gelet op de door zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] aangegeven kern van het geschil tussen [betrokkene 3] en Nexus, over de gang van zaken rond de totstandkoming van het TTS-project, een project waarvan de optie-overeenkomst tussen TPC en Nexus in 2000 een zeer wezenlijk onderdeel heeft gevormd. Het is daarom, zeker voor juristen als [verdachte] en [medeverdachte 1], al om die reden volstrekt ongeloofwaardig dat zij voorafgaand of tijdens het verhoor geen link hebben gelegd naar PIM. Immers, ook alles wat zich in 2000 heeft voorgedaan in relatie tot de optie-overeenkomst zou tijdens een voorlopig getuigenverhoor onderwerp worden tijdens een getuigenverhoor.
[betrokkene 19] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat als [medeverdachte 1] over P.I.M. associates Ltd., dan sprak over PIM. De officier van justitie heeft ter zitting onweersproken verklaard dat hij dit getuigenverhoor heeft bijgewoond en dat [betrokkene 19] het woord PIM uitsprak als de Nederlandse jongensnaam Pim, en niet sprak over Pee-Ai-Am123. Dat dit het geval is blijkt bovendien uit het later overgelegde aanvullend proces-verbaal van de officier en de politieambtenaar [verbalisant 2] d.d. 13 oktober124. Dat [medeverdachte 1] en [verdachte] niet uitsluitend spraken en schreven over P.I.M. associates Ltd. blijkt ook uit een groot schriftelijke stukken125. Ook uit de mails van 9 en 14 juni 2005 van [medeverdachte 1] aan [betrokkene 19] blijkt dat [medeverdachte 1] schrijft (en informatie vraagt) over PIM Ltd.. Uit de antwoorden daarop van [betrokkene 19] blijkt dat ook [betrokkene 19] op zich begrijpt wat door [medeverdachte 1] bedoeld wordt met PIM Ltd.126 Uit deze mails blijkt niet alleen dat [medeverdachte 1] spreekt over PIM (ltd), maar ook dat hij dat doet in juni 2005, dus relatief kort voor zijn verhoor in het voorlopig getuigenverhoor.
Uit het vorenstaande volgt dat [verdachte] evenals [medeverdachte 1] bij het afleggen van hun verklaring bij de rechter, en nadat zij als getuige de belofte hadden afgelegd en daarmee onder ede verklaarden, opzettelijk onwaarheid hebben gesproken, zodat het tenlaste gelegde bewezen kan worden zoals hierna weergegeven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dan verdachte
op 15 juni 2005 te Roermond ter terechtzitting van de civiele rechter als getuige in de zaak tegen de verweerder Nexus UK Centre Ltd., nadat hij in handen van de civiele rechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard
- dat hij, verdachte, niet betrokken is bij de Hong Kong vennootschap PIM en
- dat het hem, verdachte, niet bekend is dat er een bedrag van 250.000 Engelse ponden als commission-fee is bestemd en
- dat hij, verdachte, helemaal geen fee heeft ontvangen.
Feit 4.
Aan verdachte wordt kort samengevat verweten dat hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 juni 2004 te Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogen[betrokkene 17]ch en/of elders in Nederland en/of op een of meerdere plaatsen in China en/of Hong Kong en/of Zwitserland en/of België en/of Luxemburg, samen met zijn mededader(s) een gewoonte heeft gemaakt van het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruikmaken van geldbedragen, terwijl hij wist dat (een gedeelte van) die bedragen als belasting had moeten worden afgedragen. Het betreft:
- een geldbedrag van € 213.000,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 128.000,-, van [aangever 15];
- een geldbedrag van € 119.950,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 84.650,-, van [aangever 29];
- een geldbedrag van € 311.745,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 281.745,-, van [aangever 30];
- een geldbedrag van € 130.605,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 115.605,-, van [aangever 31];
- een geldbedrag van € 275.000,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 195.000,-, van [aangever 32];
- een geldbedrag van € 540.000,-, althans een gedeelte van dat bedrag, van L.P.D.M. [betrokkene 1];
- een geldbedrag van € 30.000,-, althans een gedeelte daarvan, ongeveer € 17.500,-, van [aangever 33].
(Standpunten.......)
Bewijsoverwegingen
Vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen 'afkomstig (...) van enig misdrijf' in de zin van de art. 420bis en 420quater Sr (HR 7 oktober 2008, LJN: BD2774).
[verdachte] heeft in zijn schriftelijke verklaring verklaard dat klanten TPC benaderden voor een oplossing ten aanzien van geld dat aan het zicht van hun omgeving en de fiscus was onttrokken. Na intensief overleg met en input van [medeverdachte 1] en in meerdere mate van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is gekozen voor de oplossing met de discounted loans127.
Discounted loans zijn leningen die met korting (vanwege de veronderstelde gebrekkige solvabiliteit van de debiteur), voor minder dan de nominale waarde worden verstrekt en dat noodlijdende bedrijven dankzij de leningen weer succesvol zouden kunnen worden en daardoor de lening voor het nominale bedrag (waardoor de investeerder een flinke vergoeding krijgt) zou kunnen terugbetalen.
De verdenking ten aanzien van het project discounted loans is dat er in werkelijkheid helemaal geen leningen bestonden en dat deze werden gefingeerd om zwart geld uiteindelijk als wit te kunnen verantwoorden. De "leningen" werden verstrekt voor een bedrag dat minder is dan de nominale waarde en dat dit bedrag met wit geld werd gestort. Het via een omweg daartoe (bij)gestorte zwarte geld werd - samen met het eerder wit gestorte bedrag - als "aflossing" van het nominale bedrag verantwoord en het zwarte deel was het "rendement" op de investering (zoals besproken op de zitting van 5 oktober 2009).
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in het eerste jaar dat hij bij TPC werkte van [verdachte] heeft vernomen dat binnen TPC zwart geld beheerd werd. Betrokken waren toen [verdachte], [medeverdachte 4], [betrokkene 12] en hij zelf. Dat geld was in het buitenland ondergebracht en voor het beheer van dit buitenlandse vermogen werd door [verdachte] 1% fee in rekening gebracht. Die fee werd een keer per jaar in Zwitserland opgehaald. Deze fee was van de rekeningen van de klanten afgehaald en op een Zwitserse bankrekening, genaamd Isaias, gezet. De fee werd verdeeld onder o.a. [verdachte], [betrokkene 12], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] heeft tevens verklaard dat [medeverdachte 1] ook wist van het beheer van het zwarte geld door TPC en van het bestaan van de Isaias rekening. Over zijn eigen rol verklaart [medeverdachte 3] nog dat hij bij een aantal klantenbezoeken aanwezig was waarbij [verdachte] naar zwart geld van klanten vroeg en de oplossing gaf128.
Door de digitale recherche is de computer van TPC onderzocht. De gehele briefwisseling met betrekking tot het Discounted Loans project, inclusief de brieven van [betrokkene 19], is gemaakt op de computer van TPC129. Een deel van de brieven is gemaakt op 13 augustus 2003.Op een brief die moet doorgaan voor een brief die aan [betrokkene 19] is verstuurd staat vermeld:
"[medeverdachte 1], een opzetje voor de wissel. Is het zo goed? En welk document heb ik nog nodig?"
Ook deze brief is gemaakt op 13 augustus 2003130.
[verdachte] heeft aanvullend nog verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gefingeerde correspondentie (als hiervoor bedoeld) met [betrokkene 19] heeft gecreëerd met als onderwerp discounted loans waarin klanten van TPC konden deelnemen. Dit zou gebeurd zijn omstreeks augustus 2003. [verdachte] heeft voorts het volgende verklaard. [medeverdachte 3] heeft de layout gedaan, de inhoud is gemaakt door [medeverdachte 1] en mij. Het ging om klanten van TPC. Ze wilden graag dat hun geld op een rekening in Nederland zou komen. Het ging om geld dat klanten op buitenlandse rekeningen hadden staan. De herkomst van het geld was mij niet altijd door klanten medegedeeld. Het kan zijn dat het om niet gefiscaliseerd geld ging. Uiteindelijk zijn we over de verzoeken gaan nadenken en heb ik erover gesproken met [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]. In een brainstormsessie is het plan naar voren gekomen. Ik zal met het plan naar klanten zijn gegaan.
Over het bericht op 13 augustus 2003 en de vragen aan [medeverdachte 1] heeft [verdachte] verklaard dat hij aan [medeverdachte 1] gevraagd heeft of hij het eens kon zijn met de opzet van de briefwisseling. Met opzetje voor de wissel bedoelde [verdachte] de opgezette briefwisseling tussen [betrokkene 19] en TPC131.
[medeverdachte 3] heeft over de uitwerking van het project verklaard en heeft de bevindingen van de digitale recherche eveneens bevestigd. Discounted loans was een witwastraject. Hij heeft verklaard132: [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben het zo bedacht hoe het zou moeten gaan werken. Op een gegeven moment was het zo ver dat het project van start zou gaan. [verdachte] heeft de brieven met de hand geschreven van TPC aan [betrokkene 19] v.v. Ik kreeg opdracht van [verdachte] ze uit te werken en ervoor te zorgen dat ze enige tijd geleden geschreven waren. Voor de ondertekening van [betrokkene 19] is de ingescande handtekening gebruikt. De tekst heb ik ter controle aan [verdachte] en [medeverdachte 1] gestuurd. Het is wel zo dat ik ook met Thijs [medeverdachte 1], in het bijzijn van Wilfred [verdachte], over dit correspondentiedossier heb gesproken. [verdachte] heeft de documenten allemaal getekend, ze zijn toen per Fed Ex naar [betrokkene 19] gestuurd. [betrokkene 19] had de stukken nodig als documentatie ten behoeve van de gelden op zijn derdengeldrekening. Er was toen al een afspraak met [betrokkene 19] gemaakt. Hij wist van het gebruik van zijn handtekening. Volgens mij hebben alle klanten een setje correspondentie gehad, in ieder geval 2x [aangevers 30 en 31]. Bij dat setje zaten 2 overschrijvingsformulieren, een voor het overboeken van het witte geld, en een voor het overboeken van het zwarte geld, wat meteen de sluiting was voor de rekening in Zwitserland. Klanten tekenden ter plekke de formulieren. Van het formulier van het witte gedeelte werd een kopie gemaakt. Van het formulier van het zwarte gedeelte niet, dat werd doorgestuurd aan Dexia. Wij kregen bevestiging van [betrokkene 19] als het geld op de rekening stond. Brieven met fictieve winst werden door mij pas opgemaakt als het zwarte geld gestort was, op aanwijzing van [verdachte] en [medeverdachte 1]. Dat Discoanted Loans een witwasproject was wisten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [verdachte], [betrokkene 19]en de klanten.
Geconfronteerd met een stortingsbewijs d.d. 17 november 2003 waarop staat geschreven "given by [medeverdachte 1] in Excelsior"133 heeft [betrokkene 19] verklaard dat [medeverdachte 1] hem een bedrag van € 75.000,- heeft overhandigd dat afkomstig was van [aangever 15] en dat moest worden gestort op zijn cliëntsaccount134.
[medeverdachte 3] heeft een mailbericht aan [betrokkene 19] gestuurd op 15 januari 2004 waarin hij over Discounted Loans schrijft:
"Met betrekking tot de openstaande facturen voor het Brand Names en Discounted Loans project. Ik wacht op goedkeuring van Thijs [medeverdachte 1]. Ik laat het je z.s.m. weten."135
[betrokkene 19] heeft op 11 januari 2004 aan [medeverdachte 1] en [verdachte] een rekening gestuurd voor de projecten Discounted Loans en Brand Names. Op de rekening staat onder meer vermeld:
- een vergadering van [betrokkene 19] met [verdachte] en [medeverdachte 1] in het Mandarin Hotel in Hong Kong op 22 juni 2003;
- een vergadering van [betrokkene 19] met [verdachte] op 30 augustus 2003 in het Mandarin Hotel in Hong Kong in verband met de voorbereiding van brieven;
- een vergadering van [betrokkene 19] met [verdachte] op 16 november 2003 in het Excelsior Hotel in Hong Kong136.
Verklaringen van de investeerders.
[aangever 15] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat over het bedrag dat hij had geïnvesteerd in "schulden van bedrijven overnemen voor een laag bedrag" geen vermogensbelasting was betaald. [verdachte] wou dat regelen en het geld gebruiken. Er werd beoogd om het geld in Nederland op een rekening te krijgen en [verdachte] gebruikte ook het geld dat uit het buitenland werd overgemaakt, dat er in verweven zat137.
[aangever 15] heeft € 85.000,- op de rekening van [betrokkene 19] gestort138.
[aangever 29]heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aan [verdachte] desgevraagd verteld heeft dat hij zwart geld had139. [medeverdachte 3] was bij die gesprekken aanwezig. [aangever 29] heeft bij de politie verklaard over de oplossing die [verdachte] ervoor had. Hij moest € 35.000,- wit inleggen140.
[aangever 30] heeft verklaard dat hij en zijn moeder [aangever 31] rekeningen hadden in het buitenland. Zij wilden van die rekeningen af en [verdachte] kwam met de oplossing. Hij en zijn moeder moesten bedragen (€ 30.000,- resp. 15.000,-) van hun Nederlandse rekening overmaken naar een rekening van een accountant in Hong Kong onder vermelding van discounted loans. Na korte tijd zou geld van de buitenlandse rekeningen bijgeschreven worden op de Nederlandse rekening inclusief de bedragen die naar Hong Kong waren overgemaakt. Op die manier werd het buitenlandse geld legaal gemaakt141.
[aangever 32]heeft verklaard dat hij met [verdachte] in 2003 heeft gesproken over zwart geld van zijn moeder en hem (van zijn overleden vader). Hij heeft in het project discounted loans € 80.000,- als witte investering ingelegd en dat geld is aangevuld met het zwarte geld dat [verdachte] voor hen beheerde. Het bedrag van € 80.000,- zou een bedrag van € 275.000,- worden142.
[aangever 33]heeft verklaard dat [verdachte] al sinds de jaren 90 wist dat zij zwart geld had. Op 29 juni 2004 kwamen [verdachte] en [medeverdachte 3] bij haar. [verdachte] zei dat zij een bepaald bedrag terug zou krijgen van het zwarte geld. Zij moest € 12.500,- naar een rekening in Hong Kong overmaken en zij zou € 25.000,- terug krijgen. Zij heeft het geld op 21 oktober 2005 ontvangen143.
Het contante geld uit Hong Kong.
[verdachte] heeft op 21 mei 2004 aan [betrokkene 19] bericht dat hij op 29 mei 2004 het geld van zijn klanten komt ophalen144.
[medeverdachte 1] heeft [betrokkene 19] tweemaal bericht over de contante opname door [verdachte] van de ongeveer 900.000,- aan contant geld op de klantenrekening van [betrokkene 19] in verband met discounted loans (en Brand Names)145.
Uit een opnamebewijs van 29 mei 2004 blijkt dat op die datum bij de Bank of China in Hong Kong een geldbedrag van € 889.682,79 is vrijgemaakt146. Na aftrek van kosten heeft [verdachte] voor de ontvangst van € 884.000,- getekend.
[betrokkene 19] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem in juli 2003 adviseerde om een klantenrekening te openen. [medeverdachte 1] en [verdachte] wilden geld naar Hong Kong overmaken voor het discounted loans project (en het Brand Names project). Op enig moment wilden zij het geld terug hebben. [verdachte] heeft het geld op 29 mei 2004 in Hong Kong opgehaald. [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [verdachte] wisten van deze contante transactie147.
[verdachte] heeft het geld contant meegenomen. Het geld zou in België gewisseld worden, maar [verdachte] is aldaar beroofd148. Op grond van de hiervoor gegeven beschrijving door [medeverdachte 3] over het witte en zwarte geld stelt de rechtbank vast dat [verdachte] zowel het witte als het zwarte geld contant heeft meegenomen.
TPC is door [aangever 15], [aangever 29], [aangever 30] en [aangever 32]aansprakelijk gesteld voor het verlies van hun inleg ten behoeve van een wisseltransactie in België. Zij hebben aansprakelijkheidsstellingen getekend voor de volgende bedragen:
[aangever 15] € 213.000,-149;
[aangever 29] € 119.650,-150;
[aangever 30] € 311.745,-151;
[aangever 31] € 130.605,-152;
[aangever 32] € 275.000,-153.
Zoals hiervoor reeds vermeld heeft [aangever 33] € 12.500,- ingelegd en € 25.000,- ontvangen.
De rechtbank concludeert dat het verschil tussen de aansprakelijkheidsstellingen en het ingelegde bedrag het witgewassen bedrag oplevert.
Voor [aangever 15] betreft dat 128.000 euro.
Van [aangever 29] betreft dat 84.650 euro.
Van [aangever 30] betreft dat 281.745 euro.
Van [aangever 31betreft dat 115.605 euro.
Van [aangever 32]betreft dat 195.000 euro.
Van [aangever 33] betreft dat 17.500 euro.
Conclusies van de rechtbank
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wetenschap had van het zwarte geld van de klanten van TPC en dat het Discounted Loans project zoals dat hier is opgezet een witwasproject was.
De rechtbank is het eens met de officier van justitie en de verdediging en spreekt verdachte vrij van het verwijt dat geld afkomstig van [betrokkene 1] in dit verband is witgewassen.
De rechtbank is van oordeel dat het planmatige van het project en het aantal keren dat geldbedragen zijn witgewassen (6 keer) ertoe leiden dat verdachte van het plegen van die strafbare feiten een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 juni 2004, in Nederland en China en België, tezamen en in vereniging met anderen, telkens een geldbedrag, te weten
- van [aangever 15] dat gedeelte van ongeveer 128.000 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 29] dat gedeelte van ongeveer 84.650 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 30] dat gedeelte van ongeveer 281.745 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 31] dat gedeelte van ongeveer 115.605 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 32] dat gedeelte van ongeveer 195.000 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen, en
- van [aangever 33]dat gedeelte van ongeveer 17.500 euro dat als belasting had moeten worden afgedragen,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van die strafbare feiten een gewoonte hebben gemaakt.
Feit 5.
Onder dit feit wordt kort samengevat aan verdachte verweten dat hij in de periode van 25 januari 2006 tot en met 7 januari 2008 te Ede en/of elders in Nederland en/of in de België en/of Duitsland en/of Hong Kong en/of China, al dan niet samen met anderen terwijl hij in staat van faillissement was verklaard en de onderneming TPC International B.V. en [holding verdachte], waarvan verdachte bestuurder en aandeelhouder was, eveneens in staat van faillissement waren verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers en die van de ondernemingen baten niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel heeft onttrokken, door:
- telkens inkomsten en geldbedragen en overige vermogensbestanddelen te ontvangen, in bezit of overgedragen te hebben zonder de curator daarvan in kennis te stellen, te weten:
* in de maand maart 2007 een bedrag van ongeveer € 30.000,-;
* op 25 januari 2006 een bedrag van € 100.931,96;
* in de periode 1 november 2006 tot 1 mei 2007 inkomsten uit arbeid verricht voor [belgisch bedrijf]te Antwerpen;
* in de maand maart 2007 een banksaldo van ongeveer € 161.000 euro;
- goederen te ontvangen, in bezit en overgedragen te hebben zonder de curator daarvan in kennis te stellen, te weten:
* in de periode van 1 maart 2007 tot en met 30 juni 2007 een aantal schilderen en tekeningen;
* in de maand augustus 2007 een aanzienlijk aantal boeken;
* in de maand december 2007 een kostbare fotocamera;
- goederen aan de boedel van voormelde ondernemingen te onttrokken, te weten computers, laptops en meubilair.
Vooraf.
De rechtbank zal hierna eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven. Aansluitend zal in dit dossier een zakelijke weergave van de bewijsmiddelen worden gegeven.
De rechtbank zal afsluiten met haar beslissingen en de motivering ervan.
(Standpunten.......)
(Bewijsmiddelen.....)
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend
Dat [verdachte] faillissementsfraude heeft gepleegd met betrekking tot een hoeveelheid sieraden uit een kluis en twee geldbedragen van resp. 13.000 euro en 161.000 euro.
30.000 euro in maart 2007
Op basis van de hierboven geciteerde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in maart 2007 een bedrag van (ongeveer) 30.000 euro heeft laten storten op de derdengeldrekening van [Belgisch bedrijf] . en dat hij van dat bedrag 28.500 euro contant beschikbaar heeft gekregen. Het verschil blijkt te bestaan uit (bank)kosten en kosten die [betrokkene 1] in rekening heeft gebracht. De verdediging heeft gesteld dat [betrokkene 1] in zijn verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris niet betrouwbaar heeft verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verklaringen van [betrokkene 1] bij de politie en de rechter-commissaris zijn gedetailleerd en consistent. [betrokkene 1] belast in deze verklaringen bovendien zichzelf en het is niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 1] een motief had om [verdachte] ten onrechte te belasten. De andere hierboven opgesomde bewijsmiddelen zoals de afgeluisterde telefoongesprekken, schriftelijke stukken en de verklaring van [getuige 6] bevestigen de juistheid van de belastende verklaringen van [betrokkene 1].
[medeverdachte 1] heeft erkend dat van de rekening van Acquaintance Enterprises Ltd. in maart 2007 een bedrag van 30.000 is overgemaakt naar de rekening van [Belgisch bedrijf] Alle betalingen vanaf de rekening van Acquaintance Enterprises Ltd. zijn gedaan door of met instemming van [medeverdachte 1]. In samenhang met het tapgesprek van [verdachte] d.d. 12 maart 2007 kan het niet anders zijn dan dat [medeverdachte 1] in samenwerking met [verdachte] heeft besloten [verdachte] dit bedrag van (ongeveer) 30.000 euro beschikbaar te stellen. Welke rechtsverhouding aan de overmaking van 30.000 euro ten grondslag heeft gelegen doet verder niet ter zake. [medeverdachte 1] wist dat [verdachte] failliet was en moet ook hebben geweten dat [verdachte] dit bedrag buiten de boedel wilde houden: de omslachtige en uitzonderlijke wijze van betaling, namlijk op een derdengeldrekening van een Belgische onderneming, maakt dit volstrekt duidelijk. Het verweer dat [medeverdachte 1] de stukken uit een archief in Hong Kong niet heeft kunnen raadplegen en inbrengen is reeds eerder besproken en verworpen bij de bespreking van dit verweer in het deeldossier [HONG KONG HOLDING]. Dat, zoals de verdediging stelt, uit een tapgesprek d.d. 28 oktober 2007 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] zou volgen dat [medeverdachte 1] geen betrokkenheid heeft bij dit feit, kan de rechtbank niet volgen. In dit tapgesprek spreken [medeverdachte 1] en [verdachte] over een betaling na faillissement aan [betrokkene 35] en andere mogelijke aandachtspunten in een (naderend) strafrechtelijk onderzoek richting verdachten in relatie tot de aanwezigheid van stukken bij [betrokkene 19]154. Reeds om die reden komt er geen enkele betekenis toe aan de omstandigheid dat er in dat telefoongesprek niet wordt gesproken over de kwestie van de 30.000 euro.
Uit het vorenstaande volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich ten aanzien van dit geldbedrag hebben schuldig gemaakt aan medeplegen van faillissementsfraude. [verdachte] heeft daarnaast dit delict nog een aantal maal alleen gepleegd. De overwegingen met betrekking tot die gedragingen volgen hierna.
Vrijspraak ten aanzien van het werken bij [Belgisch bedrijf] .
De officier van justitie heeft in de tenlastelegging opgenomen dat [verdachte] in de periode van 1 november 2006 tot 1 mei 2007 inkomsten uit arbeid heeft verricht voor het bedrijf [Belgisch bedrijf]. en daaruit inkomsten en/of geldbedragen en/of overige vermogensbestanddelen heeft ontvangen zonder de curator daarvan in kennis te stellen en dat [verdachte] dit feit heeft verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers. De officier van justitie gaat er daarbij kennelijk van uit dat de wijziging van werkkring tot een benadeling van de boedel heeft geleid. Dat zou het geval kunnen zijn geweest indien [verdachte] werkzaamheden is gaan verrichten waardoor hij meer is gaan verdienen. De curator had dan -bij gelijkblijvende lasten voor [verdachte]- een hogere boedelbijdrage kunnen vragen van [verdachte].
[verdachte] verdiende bij [bedrijf broer verdachte] een bruto maandinkomen van 1272 euro per maand, uitgaande van een 40-urige werkweek, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
In de periode die is ten laste gelegd heeft [verdachte] gedurende langere tijd gewerkt bij [Belgisch bedrijf]. Voor dit werk van [verdachte] is door zijn toenmalige werkgever, [bedrijf broer verdachte], een declaratie gezonden aan [Belgisch bedrijf]voor een (totaal)bedrag van 3400 euro per maand exclusief BTW, dus een aanmerkelijk hoger bedrag dan het bruto salaris, te vermeerderen met werkgeverslasten. Of [verdachte] echter vanaf dat moment een hoger salaris ontving, blijkt echter niet uit het dossier. De verdiensten van [verdachte] na 1 mei 2007 zijn, gelet op de brief van [betrokkene 1] aan de curator van 23 april 2007, vooraf bekend gemaakt aan de curator. Hoewel uit de het afgeluisterd gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 1] van 28 juni 2007 (eindpv zaaksdossier 015, p.668) kan worden afgeleid dat [verdachte] na dat moment extra betalingen (zoals niet werkelijk huur hoeven te betalen), kan daaruit nog niet volgen dat deze gang van zaken zich ook al voor heeft gedaan voor 1 mei 2007. Hoewel de hele gang van zaken veel vraagtekens oproept, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode al extra inkomsten heeft genoten voor zijn werk bij [Belgisch bedrijf]. in Antwerpen.
Dit leidt er toe dat [verdachte] wordt vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Tegoed rekening Grade A ltd.
[holding verdachte] was ten tijde van het faillissement eigenaar van alle aandelen van Grade A Ltd. [betrokkene 19] mocht als directeur alleen handelen conform vooraf gegeven instructie van [holding verdachte], dus de facto van [verdachte]. Gelet op artikel 23 van de Faillissementswet leidt het faillissement van [holding verdachte] er toe dat de beschikkingsbevoegdheid over het tegoed van Grade A Ltd bij de curator kwam te liggen.
[verdachte] wist dat. De curator heeft verklaard dat [verdachte] tegen hem heeft gezegd dat Grade A Ltd een lege rechtspersoon was. De verklaring van de curator is gedetailleerd. De verklaring is bovendien geloofwaardig, omdat het logisch is dat de curator via de (directeur van de) failliet probeert (zeer) kort na aanvang van het faillissement het aanwezige vermogen (globaal) in kaart te brengen. Om dezelfde reden is het geloofwaardig dat de curator heeft gevraagd naar recente bankafschriften van Grade A Ltd., dat er door [verdachte] geen recente bankgegevens van Grade A Ltd beschikbaar zijn gesteld aan de curator en dat [verdachte] toen heeft verklaard dat deze in Hong Kong lagen. Het is bovendien ongeloofwaardig dat de curator geen handelingen richting [betrokkene 19] en/of de bank zou hebben verricht indien hij wetenschap zou hebben gehad van een dergelijke substantieel banktegoed. Door dit handelen van [verdachte] kon de curator echter niet ingrijpen. Door dit alles konden na datum faillissement nog betalingen worden gedaan vanaf de rekening van Grade A Ltd. Ook kon [betrokkene 19] tot ruim na de datum van het faillissement feitelijk beschikken over (een deel van) het tegoed van Grade A Ltd. [verdachte] heeft de boedel en daarmee de gezamenlijke schuldeisers van holding verdachte]opzettelijk benadeeld door dit tegoed te verzwijgen, zodat in combinatie met de aangifte van de curator bewezen kan worden wat [verdachte] op dit punt ten laste is gelegd.
Vaststaat dat de betaling aan [betrokkene 35] is verricht na de datum van het faillissement. [verdachte] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de aanvraag van het faillissement van W. [verdachte] Holding BV al opdracht had gegeven om deze betaling aan [betrokkene 35] te doen. [verdachte] stelt dat hem pas (veel) later is gebleken dat mevrouw [getuige 1], zijn secretaresse, met behulp van zijn ingescande handtekening deze betalingsopdracht heeft aangepast.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen die hiervoor zijn weergegeven onder het kopje "betaling aan [betrokkene 35]" blijkt duidelijk dat [verdachte] persoonlijk de opdracht tot betaling aan [betrokkene 35] van het bedrag in dollars heeft gegeven op een tijdstip na de datum van het failllissement. [betrokkene 19] en [betrokkene 35] meldden ieder afzonderlijk aan TPC ([verdachte]/[getuige 1]) op 2 februari 2006 dat er een probleem was. Pas toen bleek pas dat er a. nog geen geld was ontvangen door [betrokkene 35] en b. dat [betrokkene 19] van de bank te horen had gekregen dat er geen betaling in euro's naar [betrokkene 35] kon worden overgemaakt. Daarmee staat vast dat de aanleiding voor het gesprek tussen [verdachte] met [getuige 1] over het wijzigen van de valuta-eenheid op de betalingsopdracht pas kan zijn ontstaan op 2 februari 2006. Anders dan de verdediging stelt, heeft [getuige 1] haar verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 12 december 2008 op dit punt niet gewijzigd of afgezwakt. Wat zij heeft verklaard in haar verhoor bij de rechter-commissaris (p 3 onderaan/ p 4 bovenaan) bevestigt alleen dat [verdachte] directe bemoeienis heeft gehad bij die omzetting van euro's in dollars en dat de betaling (grote) haast had.
Inboedel TPC
Ten aanzien van de inventaris van TPC volgt uit de hiervoor geciteerde verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] onder het kopje "inventaris TPC" dat [verdachte] opzettelijk deze goederen die tot de boedel van TPC behoorden niet heeft gemeld aan de curator en deze daardoor heeft onttrokken aan de boedel. In combinatie met de aangifte van de curator kan ook dit gedeelte van de tenlastelegging bewezen worden verklaard.
Schilderijen en tekeningen
[verdachte] heeft tijdens zijn faillissement een aantal schilderijen en tekeningen verkocht en heeft geprobeerd deze te verkopen. [verdachte] stelt dat de curator deze schilderijen en tekeningen heeft gezien en dat [verdachte] tegen de curator heeft gezegd "dat hij maar moest meenemen wat hij wilde".
De curator ontkent deze gang van zaken en verklaart dat hij geen schilderijen/tekeningen heeft aangetroffen bij [verdachte] en veel later pas van de politie heeft gehoord dat [verdachte] bij aanvang van zijn faillissement eigenaar was van een aantal schilderijen en tekeningen.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [verdachte] een aantal schilderijen en/of tekeningen heeft verkocht via het bedrijf [Belgisch bedrijf], en dat andere schilderijen zich bij [Belgisch bedrijf]. bevonden. In zijn verhoor bij de politie heeft [verdachte] bekend dat hij een aantal schilderijen of tekeningen heeft verkocht via de (veiling)site van [Belgisch bedrijf]. en dat dit ongeveer 400 euro heeft opgebracht. Ook heeft hij erkend dat hij deze opbrengst heeft verzwegen tegenover de curator.
Op grond van een redelijke uitleg van art. 21 lid 1 van de Faillissementswet behoren voorwerpen die de normale huisraad te boven in elk geval tot de boedel. Een verzameling schilderijen behoort daarom tot de boedel in geval van faillissement.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] gedurende zijn faillissement die schilderijen en tekeningen onder zich had en dat er kostbare stukken tussen zaten. De curator is hiervan door [verdachte] niet in kennis gesteld. Gelet op aantal en waarde had [verdachte] dat wel moeten doen. Door dit niet te doen en deze schilderijen en tekeningen buiten het zicht van de curator te houden, heeft hij deze goederen al opzettelijk onttrokken aan de boedel. Verkoop van (een deel van) deze voorwerpen bevestigt de opzet van [verdachte].
Boeken en camera
[verdachte] heeft de ontvangst van de boekenverzameling/bibliotheek van [betrokkene 36] uit diens nalatenschap en een nieuwe camera niet gemeld aan de curator. Beide vermogens-bestanddelen vallen in de boedel. [verdachte] wilde in beide gevallen deze goederen buiten het zicht van de curator houden. De afgeluisterde telefoongesprek met resp. [betrokkene 1]155 en met [betrokkene 37]156 spreken voor zich, zeker in combinatie met de overige bewijsmiddelen die hierboven onder het kopje "boeken en camera" zijn weergegeven en de aangifte van de curator.
Het verweer dat [verdachte] een juridisch advies krijgt dat er op neerkomt dat hij de camera niet hoeft te melden, miskent de feitelijke inhoud van het bewijsmiddel, en met name de reactie van [verdachte] (lachen) op de suggestie van [betrokkene 37] dat de curator er vooral buiten gehouden moet worden. Uit de verklaring van de curator bij de rechter-commissaris blijkt dat [verdachte] een aantal kinderboeken aan de curator heeft laten zien. Uit niets blijkt dat de economische bibliotheek uit de nalatenschap van [betrokkene 36] en deze kinderboeken iets met elkaar te maken hebben.
Ook deze onderdelen van de tenlastelegging kunnen bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 25 januari 2006 tot en met 7 januari 2008 in Nederland en/of België en/of Hong Kong, tezamen en in vereniging met anderen, terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 april 2006 in staat van faillissement was verklaard, en de ondernemingen TPC International B.V. en [holding verdachte], van
welke ondernemingen hij, verdachte, bestuurder en aandeelhouder was, bij vonnis van de rechtbank te Roermond van 25 januari 2006 in staat van faillissement waren verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn, verdachtes, schuldeisers en de schuldeisers van genoemde ondernemingen, baten niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel heeft onttrokken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders, inkomsten en/of geldbedragen en/of overige vermogensbestanddelen ontvangen en/of in bezit gehad en/of overgedragen zonder de curator daarvan in kennis te stellen, te weten
- in de maand maart 2007 een geldbedrag van ongeveer 30.000 euro, en/of
- op 25 januari 2006 een geldbedrag van ongeveer 100.000,- euro (saldo op de rekening van Grade A Ltd., van welke onderneming [holding verdachte] enig aandeelhouder was) en/of
- goederen ontvangen en/of in bezit gehad en/of overgedragen zonder de curator daarvan in kennis te stellen, te weten
* in de periode van 1 maart 2007 tot en met 30 juni 2007 een aantal schilderijen en tekeningen, en
* in of omstreeks de maand augustus 2007 een aanzienlijk aantal boeken (voorheen toebehorende aan [betrokkene 36]), en/of
* in de maand december 2007 een foto-camera, en
- goederen aan de boedel van voormelde ondernemingen onttrokken, te weten computers en een laptop en meubilair;
Feit 6.
Onder dit feit wordt aan verdachte samengevat verweten dat hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 6 april 2005 te Venlo, in elk geval in Nederland, al dan met samen met anderen opzettelijk
a. brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project [Hong Kong holding] (hierna te noemen: [SHANGHAI VENNOOTSCHAP]).
b. brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project [bedrijfsnaam](hierna te noemen: [BEDRIJFSNAAM])
c. brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Third Transaction Systems (hierna te noemen: TTS)
d. brieven van Advantis Group Holding B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Bioblue Group SA
e. brieven van Advantis Group Holding B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Radiant Pictures,
zijnde die brieven telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt net het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft verdachte al dan niet samen met zijn mededader(s) valselijk en in strijd met de waarheid:
ad a.: in die brieven vermeld: "Bij deze delen wij u mede dat mr. -[verdachte], mr. [medeverdachte 1] en de heer [betrokkene 8] elk 5% van de aandelen houden middels hun persoonlijke vennootschappen en tevens de directie vormen", en die brieven geantidateerd.
ad b: in die brieven vermeld: "TPC International B.V. is zeer nauw bij dit bedrijf ([BEDRIJFSNAAM]) betrokken en heeft de diverse geledingen naar beste vermogen geanalyseerd. Teneinde de betrokkenheid gestalte te geven en een belangenparallel met de investeerders te creëren, houdt mr. W. [verdachte] via zijn persoonlijke Holding een aandelenbelang van 5% in [BEDRIJFSNAAM], en die brieven geantidateerd.
ad c.: in die brieven vermeld: "We hereby inform you that [holding verdachte] will end up in a 80% stake in TTS and that W. [verdachte] will act as a director of the company", en die brieven geantidateerd.
ad d.: in die brieven vermeld: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Via dochteronderneming Advantis Group Participaties B.V. houdt Advantis Group Holding 5% van de aandelen van Bioblue Group SA. Daarnaast is W. [verdachte] lid van de directie van Bioblue Group SA", en die brieven geantidateerd.
Ad e.: in die brieven vermeld: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis
Tevens heeft de heer [verdachte] via zijn persoonlijke B.V. een belang van 5% in de moedermaatschappij van Radiant Pictures B.V.", en die brieven geantidateerd,
en telkens de indruk gewekt dat voormelde brieven waren verzonden aan de daarop vermelde geadresseerde(n) terwijl zulks niet was geschied.
Bewijsoverweging.
Van juli 2004 tot en met maart 2005 heeft de AFM een onderzoek verricht bij TPC International BV naar onder meer belangentegenstellingen, reikwijdte van de vergunning en beleggingsbeleid. De AFM kwam o.a. tot de conclusie dat TPC haar niet aantoonbaar in kennis had gesteld omtrent bestaande en/of potentiële belangentegenstellingen met betrekking tot de beleggingen in de niet-beursgenoteerde ondernemingen [HONG KONG HOLDING], [BEDRIJFSNAAM], Bioblue-Group, Radiant Pictures en Third Transaction System157. Tijdens de hoorzitting bij de AFM van 6 april 2005, hebben [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], statutaire directeuren van TPC, hun zienswijze gegeven op de voorgenomen toezichtsmaatregelen. TPC heeft tijdens die hoorzitting twee mappen overhandigd met circa 200 brieven die TPC aan haar cliënten zou hebben verstuurd waarin de belangen van de bestuurders van TPC worden gemeld158.
De AFM kreeg op basis van een door haar verricht onderzoek het vermoeden dat deze brieven
niet zijn verstuurd en heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrifte tegen TPC International en de bestuurders [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2].
Verdachte heeft de valsheid in geschrift erkend. Bij de politie heeft hij over de brieven die getoond werden aan de AFM inzake belangenverstrengeling verklaard dat te snel is gezegd dat die brieven er waren, terwijl dat niet zo bleek te zijn. De brieven met betrekking tot de AFM aan de curator zijn alsnog opgemaakt. Verdachte heeft verklaard aanwezig te zijn geweest bij het opmaken van deze brieven door [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op kantoor in Venlo en dat zij zich enorm onder druk voelden staan. Verdachte heeft erkend dat hij hierin fout is geweest en dat hij wilde aantonen dat hij de belangen die hij of een van zijn vennootschappen in diverse ondernemingen had vooraf had gemeld aan de investeerders159.
Verdachte heeft ter terechtzitting in 2009 verklaard dat de brieven niet naar de investeerders zijn gestuurd160.
Ook [medeverdachte 3] heeft het feit erkend. Hij heeft verklaard dat door het achteraf opmaken van de brieven alsnog richting AFM de indruk is gewekt dat aan de investeerders wel de belangenverstrengeling gemeld was161.
Voormelde brieven betreffen brieven van TPC/Advantis gericht aan beleggers/investeerders:
- in het project Shanghai Outerwear HK Ltd. ([HONG KONG HOLDING]) is door TPC geschreven: "Bij deze delen wij u mede dat [verdachte], [medeverdachte 1] en de heer [betrokkene 8] elk 5% van de aandelen houden middels hun persoonlijke vennootschappen en tevens de directie vormen."
Het betreft een groot aantal brieven met dateringen van 15 juni 1999 tot en met 23 mei 2002162.
- in het project [bedrijfsnaam]([BEDRIJFSNAAM]) is door TPC geschreven:"T.P.C. International is zeer nauw bij dit bedrijf betrokken en heeft de diverse geledingen naar beste vermogen geanalyseerd. Teneinde de betrokkenheid gestalte te geven en een belangenparallel met de investeerders te creëren, houdt mr. [verdachte] via zijn persoonlijke Holding een aandelenbelang van 5% in [BEDRIJFSNAAM]."
Het betreft een groot aantal brieven met dateringen van 1 maart 2002 tot en met 1 november 2004163.
- in het project Third Transaction Systems (TTS) is door TPC geschreven: "We hereby inform you that [holding verdachte] will end up in a 80% stake in TTS and that [verdachte] will act as a director of the company."
Het betreft een 20-tal brieven met dateringen van 1 maart en 12 juni 2000.
- in het project BioBlue Group S.A. is door Advantis geschreven: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Via dochteronderneming Advantis Group Participaties B.V. houdt Advantis Group Holding 5% van de aandelen van BioBlue Group S.A. Daarnaast is [verdachte] lid van de directie van BioBlue Group S.A."
Het betreft een 22-tal brieven met dateringen van 1 september 2002 en 15 april 2003164.
- in het project Radiant Pictures is door Advantis geschreven: Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Tevens heeft de heer [verdachte] via zijn persoonlijke B.V. een belang van 5% in de moedermaatschappij van Radiant Pictures B.V."
Het betreft een 22-tal brieven met dateringen van 1 september 2002, 1 maart en 1 juli 2004165.
Medewerkster [getuige 1] heeft verklaard dat in een weekend in april/mei 2005 mensen van TPC op kantoor gewerkt hebben om brieven te maken waarin vermeld stond dat [verdachte] een belang had in de projecten waarin beleggers investeerden. De AFM had er een probleem van gemaakt dat [verdachte] en TPC de belangenverstrengeling niet vermeld hadden aan beleggers. De brieven zijn later opgemaakt en er is een andere tekst in gezet dan in de originele brieven die naar de beleggers gingen. De brieven zijn volgens [getuige 1] ook geantedateerd166.
Beleggers [aangever 24]167, [aangever 11]168, [aangever 14]169, [aangever 30]170, Hofland171, [aangever 23]172, [aangever 16]173, [aangever 15]174, [aangever 27]175 en [aangever 3]176 hebben verklaard dat zij de bewuste brief niet hebben ontvangen dan wel dat de brief hen niet bekend voor kwam of dat zij de brief niet kenden.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 6 april 2005 te Venlo, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
a. een aantal brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project [Hong Kong holding] ([HONG KONG HOLDING]), en
b. een aantal brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project [bedrijfsnaam]([BEDRIJFSNAAM]), en
c. een aantal brieven van TPC International B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Third Transaction Systems (TTS), en
d. een aantal brieven van Advantis Group Holding B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Bioblue Group SA,en
e. een aantal brieven van Advantis Group Holding B.V. gericht aan beleggers/investeerders in het project Radiant Pictures,
zijnde voormelde brieven telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid
ad a. in voormelde brieven inzake het project [Hong Kong holding] vermeld: "Bij deze delen wij u mede dat [verdachte], [medeverdachte 1] en de heer [betrokkene 8] elk 5% van de aandelen houden middels hun persoonlijke vennootschappen en tevens de directie vormen." en voormelde brieven geantidateerd, en
ad b. in voormelde brieven inzake het project [bedrijfsnaam]([BEDRIJFSNAAM]) vermeld: "TPC International is zeer nauw bij dit bedrijf betrokken en heeft de diverse geledingen naar beste vermogen geanalyseerd. Teneinde de betrokkenheid gestalte te geven en een belangenparallel met de investeerders te creëren, houdt [verdachte] via zijn persoonlijke Holding een aandelenbelang van 5% in [BEDRIJFSNAAM]." en voormelde brieven geantidateerd, en
ad c. in voormelde brieven inzake het project Third Transaction Systems (TTS)
vermeld: "We hereby inform you that [holding verdachte] will end up in a 80% stake in TTS and that [verdachte] will act as a director of the company." en voormelde brieven geantidateerd, en
ad d. in voormelde brieven inzake het project Bioblue Group SA vermeld: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Via dochteronderneming Advantis Group Participaties B.V. houdt Advantis Group Holding 5% van de aandelen van Bioblue Group SA Daarnaast is [verdachte] lid van de directie van Bioblue Group SA" en voormelde brieven geantidateerd, en
ad e. in voormelde brieven inzake het project Radiant Pictures vermeld: "Advantis is een initiatief van de heren [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze vormen tevens de aandeelhouders en directie van Advantis. Tevens heeft de heer [verdachte] via zijn persoonlijke B.V. een belang van 5% in de moedermaatschappij van Radiant Pictures B.V." en voormelde brieven geantidateerd, en
de indruk gewekt dat voormelde brieven waren verzonden aan de daarop vermelde geadresseerden terwijl zulks niet was geschied, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 7.
Onder dit feit wordt aan verdachte samengevat ten laste gelegd dat hij in de periode 29 juni 2004 tot en met 10 februari 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer of elders in Nederland, tezamen met zijn mededader(s) heeft gepoogd om met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling verzekeringsmaatschappij Chubb Insurance Company of Europe SA op te lichten en te bewegen tot afgifte van € 1.050.000,- door telkens in strijd met de waarheid:
- bij die verzekeringsmaatschappij te melden dat twee verzekerde directeuren van TPC International B.V. waren beroofd en daarbij een beroep te doen op de aansprakelijkheidsverzekering van TPC International B.V. bij die verzekeringsmaatschappij;
- genoemde verzekeringsmaatschappij mee te delen dat die twee directeuren, te weten [verdachte] en [medeverdachte 3] betrokken waren geweest bij een wisseltransactie in B[betrokkene 38] en dat zij na die wisseltransactie waren beroofd van 1.500.000 USD en dat die wisseltransactie was bedoeld om valutawinst te behalen voor cliënten van TPC International B.V. en dat [verdachte] voornoemd al jaren dergelijke transacties deed;
- aan genoemde verzekeringsmaatschappij valse correspondentie/valse documenten te verstrekken betreffende investeringen in China die vijf cliënten van TPC International B.V. via een accountant in China zouden hebben gedaan;
- aan genoemde verzekeringsmaatschappij vijf aansprakelijkheidsverklaringen van voormelde cliënten van TPC International B.V. die investeringen in China hadden gedaan, te verstrekken;
- een vals (kopie) bankafschrift van de Hong Kong and Shanghai Banking Corporation Ltd. en een (kopie) bankafschrift van de Bank of China, ter bevestiging van de contante opname in China van voormeld geclaimd geldbedrag, aan genoemde verzekeringsmaatschappij te verstrekken;
- aan genoemde verzekeringsmaatschappij mee te delen dat voormeld geroofd geld volkomen "wit" geld betrof.
(Standpunten......)
Bewijsoverwegingen.
In aansluiting op de bewijsoverwegingen van de bewezen verklaarde witwasconstructie overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte] is naar Hong Kong gereisd om ongeveer iets meer dan 1 miljoen euro contant op te nemen. Rond zijn terugkomst uit Hong Kong kreeg [verdachte] via [betrokkene 5] contact met een man die een grote hoeveelheid US dollars wilde omwisselen tegen euro's en wel in contanten. [verdachte] dacht op die manier een extra winst mogelijkheid te creëren met het geld dat hij voor zijn cliënten onder zich had177.
[verdachte] is op 2 juni 2004 van het geld, € 1.050.000,-, beroofd en heeft hiervan aangifte gedaan in België178. Naast de € 884.000,- die [verdachte] bij [betrokkene 19] heeft opgehaald is daarbij gevoegd een bedrag van € 120.000,- dat [verdachte] van [betrokkene 5] had ontvangen om te betrekken bij de wisseltransactie, zo verklaart [verdachte]179.
[verdachte] heeft tevens verklaard dat hij een claim heeft ingediend via Chubb waar TPC een bedrijfsverzekering had afgesloten.180 Volgens [verdachte] kwam het idee om het bedrag bij Chubb te claimen van [medeverdachte 1] en is [medeverdachte 1] zich gaan bezighouden met de samenstelling van het dossier ten behoeve van Chubb181. Dat de gang naar Chubb op initiatief van [medeverdachte 1] heeft plaatsgevonden, bevestigt ook [medeverdachte 3]182.
Namens Chubb Insurance Company of Europe SA heeft de heer [getuige 7] bij de politie aangifte gedaan van poging tot oplichting. [getuige 7] heeft zelf nooit met de betrokkenen bij de claim gesproken en heeft zijn verklaring gebaseerd op de correspondentie over de claim.
Het verhaal dat door TPC aan Chubb werd medegedeeld hield in dat [verdachte] en [medeverdachte 3] op 2 juni 2004 betrokken waren geweest bij een wisseltransactie en dat zij na die wisseltransactie waren beroofd van 1.500.000 USD. [medeverdachte 3] heeft aan Chubb medegedeeld dat deze wisseltransactie bedoeld was om valutawinst te behalen voor cliënten van TPC en dat [verdachte] al jaren dergelijke transacties deed.
[medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] (en later advocaat [betrokkene 38]) waren de gesprekspartners van Chubb.
Ter onderbouwing van de claim heeft TPC diverse onderliggende stukken ingebracht zoals correspondentie met betrekking tot de investeringen van de vijf cliënten, de bankafschriften met de opname van contant Euro 1.050.000 in Hong Kong, de aangifte die [verdachte] gedaan had bij de politie in B[betrokkene 38] en de vijf aansprakelijkheidsstellingen van de individuele cliënten van TPC International B.V.
De documentatie met betrekking tot de investeringen van de cliënten in China/Hong Kong is aan Chubb als "echt en onvervalst" aangeboden door [verdachte] en [medeverdachte 3]. Volgens het verslag van een bespreking op 6 januari 2005 waarbij ook [medeverdachte 1] aanwezig was heeft [verdachte] uitdrukkelijk aangegeven dat het om "wit"geld ging183.
[medeverdachte 3] heeft over de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de claim bij Chubb het volgende verklaard.
[verdachte] heeft in België aangifte gedaan van de beroving. [medeverdachte 1] heeft aan [verdachte] uitgelegd wat er allemaal klaar gemaakt moest worden. [medeverdachte 1] heeft de brief met de aansprakelijkheidsstelling aan mij gedicteerd. Deze moesten door de klanten ondertekend worden. [medeverdachte 3] is met [verdachte] naar de klanten geweest en alle klanten hebben getekend. Daarna werd het pakket voor de verzekeringsmaatschappij Chubb samengesteld door [medeverdachte 4] en/of mij op aangeven van [verdachte] en [medeverdachte 1]. Aan Chubb is nooit aangegeven dat het om zwart geld ging184.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben beide ter terechtzitting verklaard dat dergelijke wisseltransacties niet vaker zijn voorgekomen bij TPC185.
In de bewijsoverwegingen over het strafbare feit van het gewoontewitwassen is reeds vermeld dat de gehele briefwisseling met betrekking tot het Discounted Loans project, inclusief de brieven van [betrokkene 19], is gemaakt op de computer van TPC. [verdachte] heeft daarover verklaard dat de correspondentie gefingeerd is en ook [medeverdachte 3] heeft verklaard over het correspondentiedossier en de bedoeling daarvan (vindplaatsen bewijsmiddelen zie onder witwas-feit). Deze correspondentie, althans de delen vermeld op p. 66 tot en met 91, is aan Chubb overhandigd als onderdeel van het pakket dat [medeverdachte 3] hiervoor heeft genoemd.
De aansprakelijkheidsstellingen, waarover [medeverdachte 3] heeft verklaard, zijn door de klanten van TPC, zijnde [aangever 32], [aangever 29], [aangever 15], [aangever 30]en [aangever 31] ondertekend186. Ook deze zijn, als hiervoor bij de bespreking van de aangifte namens Chubb vermeld, aan de verzekeringsmaatschappij overhandigd.
[aangever 15], klant van TPC heeft in een brief aan [verdachte] bevestigd dat hij door [verdachte] is verzocht de aansprakelijkheidsstelling te ondertekenen en dat hij getekend heeft, maar [aangever 15] heeft in zijn brief tevens uitdrukkelijk opgemerkt dat hij niet accepteert dat de wisseltransactie tot het normale vermogensbeheer behoort187.
[aangever 29] heeft eveneens verklaard geen toestemming te hebben gegeven voor een wisseltransactie188. [aangever 30] heeft (mede namens zijn moeder) verklaard dat hij het extra risico dat hij met de wisseltransactie liep, niet wilde189. [aangever 32]heeft evenmin toestemming gegeven voor een wisseltransactie190.
Hiervoor zijn reeds de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 3] aangehaald over een geldbedrag afkomstig van [betrokkene 5].
In dat verband is een bankafschrift vervalst door [medeverdachte 4].
[medeverdachte 4] heeft dat erkend en heeft overigens over het Discountes Loans project verklaard dat de brieven in dat project niet kloppen omdat geen sprake was van leningen en rendementen. Hij vermoedt dat de brieven voor de verzekeringsmaatschappij waren ter onderbouwing van de claim. Hij heeft toegegeven dat hij stukken aan Chubb heeft gestuurd. Over het bedrag van [betrokkene 5] heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij het bankafschrift191 heeft vervalst en dat hij denkt dat het aan Chubb is meegezonden. De noodzaak was dat er een afschrift moest komen met daarop het bedrag van 166.000 euro die contant zouden zijn opgenomen op een bepaalde datum in Hong Kong192.
In de aangifte van Chubb is eveneens melding gemaakt van het bewuste bankafschrift en de indiening daarvan door TPC193.
[betrokkene 19] heeft bevestigd dat het bankafschrift vervalst is194.
Conclusie van de rechtbank
Op grond van voormelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen geprobeerd heeft Chubb op te lichten.
Door te handelen als voormeld heeft verdachte het oogmerk gehad om TPC en/of voormelde klanten te bevoordelen. Dit voordeel is wederrechtelijk, omdat dit tot stand is gekomen als gevolg van opzettelijk verstrekte gegevens en omstandigheden waarvan verdachte wist dat zij bedrieglijk en in strijd met de waarheid waren.
De rechtbank ontslaat verdachte van rechtsvervolging wat betreft het eerste gedachtenstreepje, inhoudende dat bij die verzekeringsmaatschappij gemeld is dat twee verzekerde directeuren van TPC International B.V. waren beroofd en daarbij een beroep werd gedaan op de aansprakelijkheidsverzekering van TPC International B.V. bij die verzekeringsmaatschappij. Deze omstandigheden zijn weliswaar wel te bewijzen maar zijn niet te kwalificeren als bedrieglijk en in strijd met de waarheid.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 29 juni 2004 tot en met 1 februari 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij Chubb Insurance Company of Europe SA te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.050.000 euro (éénmiljoenvijftigduizend), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- listiglijk, bedrieglijk en in strijd met de waarheid (ter onderbouwing van een (verzekerings)claim) - aan genoemde verzekeringsmaatschappij heeft medegedeeld dat [verdachte] al jaren wisseltransacties bedoeld om valutawinst te behalen voor cliënten van TPC International B.V. deed en
- aan genoemde verzekeringsmaatschappij valse correspondentie heeft verstrekt betreffende investeringen in China, die vijf cliënten van TPC International B.V. via een accountant in
China zouden hebben gedaan en
- aan genoemde verzekeringsmaatschappij vijf aansprakelijkheidsverklaringen van voormelde cliënten van TPC die investeringen in China hadden gedaan, heeft verstrekt en
- een vals bankafschrift van de Hongkong and Shanghai Banking Corporation Ltd. ter bevestiging van de contante opname in China van een deel van voormeld geclaimd geldbedrag heeft verstrekt aan genoemde verzekeringsmaatschappij en
- aan genoemde verzekeringsmaatschappij heeft medegedeeld dat het geroofde geld volkomen (zogeheten) 'wit' geld betrof,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 8.
Onder dit feit wordt aan verdachte ten laste gelegd
dat hij in de periode 1 september 2007 tot en met 7 januari 2008 te Braamt, in Nederland en/of Hoboken en/of elders in België en/of te Hong Kong en/of in China, alleen of samen met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling beleggers/investeerders, te weten [aangever 34] en [aangever 35], heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen door valselijk, listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid die beleggers/investeerders mondeling en schriftelijk (door brochures, prospectussen, nieuwsbrieven) valselijk te voorzien van onjuiste en onvolledige (financiële) informatie en in strijd met de waarheid de (financiële) situatie van het aangeboden beleggingsproject EOS Biogas Energy rooskleuriger voor te stellen dan deze in werkelijkheid was en een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot het ontwikkelingsstadium van dat aangeboden beleggingsproject en misbruik gemaakt van het bij de (potentiële) beleggers/investeerders opgewekte vertrouwen en mondeling/schriftelijk mede te delen dat
- door EOS Biogas Energy Ltd. met 7 landfills (vuilnisbelten) optieovereenkomsten waren afgesloten en dat men met 4 landfills in een vergevorderd stadium van onderhandeling was;
- EOS Biogas Energy Ltd. de beschikking zou hebben dan wel zeer binnenkort zou krijgen over Certified Emissions Reductions (CER) en dat deze CER's vrij verhandelbaar zouden zijn en dat de CER's een waarde zouden vertegenwoordigen die een veelvoud was van de aanschafprijs;
- door EOS Biogas Energy Ltd. (in de vorm van CER's) binnen een jaar inkomsten gegenereerd zouden worden;
- [Duits bedrijf]in Duitsland zich bereid zou hebben verklaard om alle gematureerde projecten te financieren tot een maximum van 40, hetgeen zou duiden op een totale investering van ongeveer 80 miljoen euro;
- een belegger/investeerder in ruil voor ingelegd vermogen aandelen in de onderneming EOS Biogas Energy Ltd. zou verwerven,
en
dat hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 7 januari 2008 te Braamt, in Nederland en/of Hoboken en/of elders in België en/of te Hong Kong en/of in China, al dan niet samen met zijn mededaders gepoogd heeft om met het oogmerk van de wederrechtelijke bevoordeling [aangever 36] te bewegen tot afgifte van een geldbedrag van 2.500.000,- euro door valselijk/listelijk/bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- [aangever 36] mondeling en schriftelijk, door brochures, prospectussen, (nieuws)brieven, valselijk te voorzien van onjuiste en onvolledige (financiële) informatie en in strijd met de waarheid de (financiële) situatie van het aangeboden beleggingsproject EOS Biogas Energy rooskleuriger voor te stellen dan deze in werkelijkheid was en een onjuiste voorstelling van zaken te geven met betrekking tot het ontwikkelingsstadium van dat aangeboden beleggingsproject en misbruik te maken van het bij die [aangever 36] opgewekte vertrouwen en mondeling/schriftelijk mede te delen dat
- door EOS Biogas Energy Ltd. (tbv het genereren van biogas) met 7 landfills (vuilnisbelten) optieovereenkomsten waren afgesloten en dat men met 4 landfills in een vergevorderd stadium van onderhandeling was;
- EOS Biogas Energy Ltd. de beschikking zou hebben dan wel zeer binnenkort zou krijgen over Certified Emissions Reductions (CER) en dat deze CER's vrij verhandelbaar zouden zijn en dat de CER's een waarde zouden vertegenwoordigen die een veelvoud was van de aanschafprijs;
- door EOS Biogas Energy Ltd. (in de vorm van CER's) binnen een jaar inkomsten gegenereerd zouden worden;
- [Duits bedrijf]in Duitsland zich bereid zou hebben verklaard om alle gematureerde projecten te financieren tot een maximum van 40, hetgeen zou duiden op een totale investering van ongeveer 80 miljoen euro;
- [aangever 36] in ruil voor ingelegd vermogen aandelen in de onderneming EOS Biogas Energy Ltd. zou verwerven.
(Standpunten......)
Inleiding
EOS houdt zich bezig met het ontwikkelen en registreren van biogasprojecten (landfills en afvalwater) in China onder het Clean Development Mechanism (CDM) van het Kyoto verdrag. Het Kyotoverdrag trad in 2005 in werking. Het verdrag heeft tot doel de uitstoot van broeikasgassen (green house gas) terug te dringen. Alleen de rijke landen hebben in het Kyoto-protocol een verplichting om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. In totaal 37 landen beloofden hun uitstoot van broeikasgassen in 2012 met gemiddeld 5,2% te verminderen ten opzichte van 1990. Het Kyoto-protocol gebruikt drie middelen, waaronder het Clean Development Mechanism (CDM). Het belangrijkste kenmerk van CDM is dat emissiereducties gerealiseerd worden in ontwikkelingslanden die zelf geen reductiedoelstelling hebben. Het CDM maakt het voor bedrijven aantrekkelijk om in ontwikkelingslanden in schone technologieën te investeren. Zij kunnen de uitgespaarde broeikasgassen via Certified emission reductions (CER's) verkopen aan industrielanden. De industrielanden kunnen op hun beurt deze 'gekochte' broeikasgassen van hun eigen reductieverplichtingen aftrekken.195
EOS beoogde in China projecten te ontwikkelen waarbij biogas (methaan) zou worden gewonnen dat vrijkomt bij vertering van het organisch materiaal van vuilnisbelten en later van afvalwater. Vervolgens zou het methaangas (CH4) worden gebruikt om energie op te wekken. Inkomsten zouden worden verkregen uit de verkoop van deze groene energie en de verkoop van CER's.196
De bedrijfsstructuur en de organisatie van EOS.
EOS Biogas Energy ltd is een Chinese vennootschap, opgericht door [betrokkene 39] op 22 september 2006. Vanaf 8 februari 2007 heeft Fides HK Ltd. 95 aandelen EOS = 95% en Acquaintance Enterprises Ltd. 5 aandelen. Directeur van EOS zijn [betrokkene 10], [betrokkene 9] en [medeverdachte 1].197
Van Fides HK ltd heeft [betrokkene 39] 17,5% van de aandelen en Acquaintance Enterprises Ltd 82,5%.198
Acquaintance Enterprises Ltd. is een Chinese vennootschap van [medeverdachte 1].199
[betrokkene 10] hield zich bezig met het aansturen van het kantoor in China, de werving van projecten en de ontwikkeling en implementatie van projecten. In Sjanghai zat het kenniscentrum voor de technische ondersteuning. [medeverdachte 1] had de algemene en financiële managementverantwoordelijkheden. Hij verzorgde de communicatie met investeerders en potentiële samenwerkingspartners. [betrokkene 9] had in de beginfase de verantwoordelijkheid over de stortgasprojecten. Hij had daar operationele verantwoordelijkheid voor. [betrokkene 9] was niet bereid nieuwe landfills te identificeren omdat er geen contract was met een technische partner. [betrokkene 10] hield zich uiteindelijk alleen met de afvalwaterprojecten bezig.200
Verder wordt in de verklaringen van de investeerders [betrokkene 1] nog genoemd. [betrokkene 1] is directeur van de Belgische onderneming [Belgisch bedrijf]. Hij heeft via zijn vennootschap Upper Asset Ltd met tussenkomst van [medeverdachte 1] € 500.000,- geleend aan Fides Hongkong Ltd. Daarvan is 2,5 ton naar EOS gegaan onder aftrek van de kosten die al eerder waren gemaakt. Het resterende bedrag is in Fides Hongkong Ltd achtergebleven, omdat in Fides Hongkong Ltd. belangrijke kosten waren gemaakt zoals salariskosten van [betrokkene 39], reiskosten, pandhuur. In ruil voor die lening is 5% van de aandelen EOS overgedragen aan Acquaintance Enterprises Ltd en het was de bedoeling dat de aandelen vervolgens van daaruit overgedragen aan Upper Asset Ltd..201 [betrokkene 1] heeft de aandelen verkocht aan [aangever 35] en [aangever 34].202
De procedure voor het verkrijgen van CER's.
Voordat de CER's verkregen worden is een lange weg te gaan.
In de EOS brochure van 1 oktober 2007 wordt de procedure voor de vuilstorten als volgt omschreven:
- Er dient een voor biogas geschikte vuilnisbelt geïdentificeerd te worden.
- Vervolgens vindt onderzoek plaats naar de juridisch structuur van de vuilnisbelt, onder andere naar de eigendomsstructuur.
- Tegelijkertijd wordt onderzoek verricht naar de technische kant en wordt door middel van een eerste haalbaarheidsonderzoek gekeken of de vuilnisbelt voor exploitatie in aanmerking komt.
- Er volgt onderhandeling met de eigenaar over een optie voor minimaal 6 maanden.
- Gedurende die optieperiode vindt een diepgaand tweede haalbaarheidsonderzoek plaats door gekwalificeerd personeel en een proefopstelling.
- In die periode dient een overeenkomst te worden gesloten met de eigenaar van de vuilnisbelt voor de exploitatie en een vergunningaanvraag te worden ingediend bij de Chinese overheid in verband met het verkrijgen van CER's.
- Tijdens deze optieperiode van 6 maanden dient de technische input voor de exploitatie te worden ingebracht door middel van het betalen voor diensten aan een technisch bedrijf of het organiseren van een partnerstructuur.203
[betrokkene 9] heeft over deze procedure bij de rechter-commissaris nog verklaard dat er nadat het project is geïdentificeerd er een contract wordt opgemaakt met de eigenaar om samen het project te ontwikkelen. Daarin staat ook hoe de CER's worden verdeeld. De eigenaar krijgt ook inkomsten. De landfill-eigenaar blijft altijd voor 51% eigenaar van het project. Daarna volgt de melding bij de Chinese overheid voor een verklaring van geen bezwaar. Om geregistreerd te kunnen worden binnen CDM moet een Project Design Document (PDD) worden geschreven en moet het project door een onafhankelijk bureau worden geverifieerd. Nadat je een contract hebt met de eigenaar is het tijdsverloop voorspelbaar. Daarna kan na anderhalf jaar worden begonnen met de winning van biogas. Wanneer het project werkt wordt aan het eind van het jaar vastgesteld hoeveel CO2 vermindering er is gerealiseerd. Dan kunnen per jaar CER's geclaimd worden. Hoewel de Chinese overheid de CER's ziet als eigendom van de Chinese staat zijn CER's vrij verhandelbaar. CER's kunnen voordat ze zijn toegewezen verkocht worden, maar wel tegen gereduceerde prijs. Het project zal pas CER's genereren na ongeveer tweeënhalf jaar.204
Bij de Energy Efficiency projecten betaalt het bedrijf de te zetten stappen, aangezien het bedrijf een substantiële besparing realiseert. Door afname van het energiegebruik zouden vervolgens CER's worden gegenereerd.205
Voor de financiering van deze projecten zijn investeerders aangetrokken.
Door [aangever 35] is begin februari 2007 € 100.000,- geïnvesteerd tegen verkrijging van 1 % aandelen EOS biogas energy Ltd.206
Door [aangever 34] is in oktober 2007 ongeveer € 500.000 betaald voor 2% aandelen EOS en in november 2007 € 375.000,- voor 1.5% aandelen in EOS. Tenslotte zou hij nog voor € 125.000,- voor 0.5% aandelen investeren, maar dat is niet doorgegaan.207
Met [aangever 36] was overeengekomen dat 2.5 miljoen € zou worden geïnvesteerd. (leenovereenkomst 18 december 2007). Door arrestatie van verdachten is deze deal niet afgerond.
Bewijsoverwegingen
Omdat [aangever 35] begin 2007 heeft geïnvesteerd zullen de verdachten, gelet op de tenlastegelegde periode van 1 september 2007 tot en met 7 januari 2008, van de oplichting van [aangever 35] worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verdachten de situatie van het beleggingsobject EOS Biogas Energy zoals die was in de periode oktober-december 2007 rooskleuriger hebben voorgesteld dan deze in werkelijkheid was. Bij beantwoording van die vraag komen ook aan orde de andere onderdelen van de verfeitelijking van de tenlastelegging. De situatie van EOS wordt immers mede bepaald door de stand van zaken bij de landfills, de verkrijging, de verhandelbaarheid en de waarde van CER's, het tijdstip waarop inkomsten kunnen worden verkregen en de financiering door[Duits bedrijf]. Behalve in de presentaties komen deze onderwerpen ook steeds terug in de verklaringen van de investeerders wanneer zij vertellen over de informatie die zij over het project hebben ontvangen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank concludeert op basis van de verklaringen van [betrokkene 9] en [betrokkene 10] en de hierboven geciteerde e-mails uit de periode augustus- oktober 2007 dat er in de periode dat de presentatie van 1 oktober 2007 werd opgesteld en de schriftelijke en mondelinge informatie aan de investeerders werd verstrekt geen sprake was van een optie-contract met een landfill en dat er geen aanvragen voor de CER's zijn verstuurd naar de Chinese overheid. Ook was men niet in een vergevorderd stadium van onderhandelen met landfills. In tegendeel. Uit de e-mails en de verklaring van [betrokkene 10] kan worden afgeleid dat men zich niet langer actief richtte op de ontwikkeling van vuilstortprojecten, maar dat men was overgegaan op de kleinschaliger projecten.
EOS zou de beschikking hebben, danwel zou binnen korte termijn de beschikking krijgen over CER's er zouden binnen een jaar via CER's inkomsten worden gegenereerd.
Er waren in de periode oktober -december 2007 geen optiecontracten of anderszins vergevorderde plannen met landfills. Daaruit vloeit reeds voort reeds dat er niet op korte termijn CER's zouden worden verkregen. De informatie in de presentatie over de tijdplanning, de berekening van de hoeveelheid CER's en de prognoses over de projectinkomsten zijn in strijd met de waarheid. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank, gelet op de verklaringen van [betrokkene 9], niet bewezen dat de CER's niet vrij verhandelbaar zijn.
Green Gas Energy GmbH zich bereid heeft verklaard om alle gematureerde projecten te financieren met maximum van 40, een investering van ongeveer 80 miljoen.
[medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat er onderhandelingen zijn geweest, maar dat er niets op papier staat.208 [betrokkene 10] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er wel is gesproken met[Duits bedrijf], maar dat er geen concreet voorstel, laat staan toezegging was Op 7 januari 2008 was[Duits bedrijf] afgehaakt. Er werd niet meer gereageerd op de mails van [medeverdachte 1]. Ze hielden de boot af.209
In de hierboven geciteerde e-mails van 24 en 28 augustus 2007 wordt naar aanleiding van het afhaken van landfill Zunyi gevreesd dat de samenwerking met[Duits bedrijf] ten dode is opgeschreven. In de stukken die door [medeverdachte 1] zijn overgelegd bevindt zich een e-mail van 8 november 2007 van [betrokkene 10] aan [Duits bedrijf]. [betrokkene 10] vraagt aan[Duits bedrijf] meer duidelijkheid. Nog steeds is niet duidelijk of[Duits bedrijf] met EOS wil samenwerken. Er is nog geen MoU (memoranding of understanding) getekend.210
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat er weliswaar onderhandelingen zijn geweest met[Duits bedrijf], maar dat er, zo blijkt uit de e-mail van 8 november 2007 en de verklaring van [betrokkene 10], nooit een bindende toezegging is geweest van de zijde van[Duits bedrijf].
Overdracht van aandelen
Ten aanzien van het verwijt dat verdachten in strijd met de waarheid hebben medegedeeld dat een belegger aandelen in EOS Biogas Energy Ltd. zou verwerven wordt het volgende overwogen.
Hierboven is reeds vermeld dat Upper Asset Ltd. 5% van de aandelen EOS zou verkrijgen van Acquintance Ltd. 1% van de EOS-aandelen van Upper Asset zijn verkocht aan [aangever 35]. [aangever 34] zou uiteindelijk 4% van de EOS-aandelen in bezit van Upper-Asset verwerven. Bij de door [medeverdachte 1] ingebrachte stukken bevinden zich enkele documenten waaruit blijkt dat er handeling zijn verricht met het oog op de overdracht van deze aandelen.
Er is een instrument of transfer van 5 aandelen van Acquintance aan Upper Asset.
Er is een instrument of transfer van 1 aandeel van Upper Asset aan [aangever 35].
Er is e-mailverkeer tussen [betrokkene 10] en [betrokkene 40] op 14 november 2007.
[betrokkene 40] zegt dat op 1 november 2007 de overdracht aan [aangever 35] is uitgevoerd. De aandelen verhouding zou vanaf dat moment zijn: Fides: 95, [aangever 35]:1, Upper Asset: 4.
Hij zegt verder over formaliteiten met betrekking tot de overdracht van aandelen van Upper Asset aan [aangever 34] op 14 november 2007 dat daarvoor de toestemming nodig is van [medeverdachte 1] en [betrokkene 10]. [betrokkene 10] vraagt om de overdracht aan te houden totdat hij hierover met [medeverdachte 1] heeft gesproken.211
De rechtbank concludeert dat hoewel ten tijde van de aanhouding van verdachten nog niet alle formaliteiten waren vervuld voor de overdracht van de EOS-aandelen, uit genoemde stukken kan worden afgeleid dat wel de intentie bestond om de aandelen over te dragen. Omdat de rechtbank niet kan uitsluiten dat ook ten aanzien van [aangever 36] de intentie heeft bestaan om aandelen EOS over te dragen wordt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Misbruik opgewekt vertrouwen:
Uit de hierboven weergegeven verklaring van [aangever 34] blijkt dat hij veel vertrouwen had in [betrokkene 1]. [betrokkene 1] was een vriend. Omdat hij [betrokkene 1] kende als betrouwbaar persoon en [verdachte] voor 200% overtuigd was van de zaak heeft hij besloten te investeren.
[aangever 36] verklaart niet dat het vertrouwen in [medeverdachte 1] een rol heeft gespeeld bij het doen van de investering. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachten het vertrouwen van [aangever 36] hebben misbruikt.
Wederrechtelijk verkregen voordeel.
Hierboven is reeds uiteengezet wat volgens de rechtbank in het kader van deze zaak moet worden verstaan onder wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze zaak wordt in het bijzonder als wederrechtelijk verkregen voordeel meegenomen de bedragen die [aangever 34] heeft betaald aan Upper Asset voor de aandelen EOS, waarvan € 150.000 is doorgesluisd naar [medeverdachte 1]. Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] hierover verklaard dat het een declaratie betrof voor werkzaamheden verricht voor EOS.212 Verder is er de beoogde opbrengst van het investeringsbedrag van 2.5 miljoen euro, dat was geplaatst op de rekening van [medeverdachte 1] bij Staal bankiers dat volgens [medeverdachte 1] bestemd was voor Fides Hongkong Ltd.
Medeplegen door [verdachte]
Vooropgesteld wordt dat, anders dan bij de andere projecten, de rol van [verdachte] in het project EOS beperkter was dan die van [medeverdachte 1]. Gelet op de omvang en de aard van de handelingen die [verdachte] ten behoeve van het project heeft verricht is de rechtbank van oordeel er sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat het medeplegen van de oplichting van [aangever 34] en de poging tot oplichten van [aangever 36] bewezen zal worden verklaard. Daarbij is het volgende van belang:
- Uit de hierboven samengevatte verklaringen van [aangever 34] en [aangever 36] blijkt dat [verdachte] ten dele tezamen met [betrokkene 1] en/of [medeverdachte 1] informatie heeft verstrekt over EOS. Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij de brochure uitlegde aan de investeerders. Hij was enthousiast over het project. [verdachte] is ook degene die het contact met [aangever 36] tot stand heeft gebracht.213 [aangever 36] vertelt daarover dat er begin november 2007 op het kantoor van [Belgisch bedrijf] een bespreking is geweest met [betrokkene 1] en [verdachte] over EOS. De informatie uit de presentatie werd doorgenomen en door [verdachte] en [betrokkene 1] steeds bevestigd. [aangever 36] en zijn partner [getuige 8]hebben daarna nog een aantal malen met [verdachte] en [betrokkene 1] gesproken. [aangever 34] heeft verklaard dat [verdachte] hem nog eens uitlegde dat het een goede investering was. Hij ontving de brochure en een krantenartikel met als kop "schatrijk dankzij groene energie". Omdat hij [betrokkene 1] kende als betrouwbaar persoon en [verdachte] voor 200% overtuigd was van de zaak heeft hij besloten voor 5 ton te investeren.
- [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tezamen met [medeverdachte 1] de brochures heeft samengesteld. Hij werkte bij [Belgisch bedrijf]en benaderde investeerders.214
- Naar aanleiding van het verweer dat hij niet wist of de gegevens die in de brochure werden opgenomen en de informatie die hij aan de investeerders heeft verstrekt juist was, omdat hij geen zicht had op wat er in China gebeurde wordt het volgende overwogen.
[verdachte] zegt dat hij de informatie kreeg aangeleverd door [medeverdachte 1]. In het vonnis van [medeverdachte 1] is ten aanzien van diens verweer dat hem geen verwijt treft, omdat hij de informatie over de landfills kreeg van [betrokkene 9] en [betrokkene 10] door de rechtbank geoordeeld dat deze verklaring ongeloofwaardig is. [medeverdachte 1] was zeer nauw betrokken bij de gang van zaken binnen het EOS-project. Uit hierboven geciteerde e-mailverkeer blijkt dat [medeverdachte 1] volledig op de hoogte was. Bovendien hebben [betrokkene 9] en [betrokkene 10] verklaard dat zij [medeverdachte 1] wel informatie hebben verstrekt, maar niet de informatie die in de brochures stond. Gelet op de intensieve samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] bij alle andere projecten, nu ook weer bij het opstellen van de brochures, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [verdachte] en [medeverdachte 1] niet hebben gesproken over de problemen bij EOS. Bovendien wist ook [betrokkene 1] dat er problemen waren bij EOS. In zijn hierboven reeds genoemde e-mail van 3 oktober 2007 verwijst [betrokkene 1] naar een gezamenlijke meeting waarin is besloten om 10% aandelen van EOS te verkopen voor 2,5 miljoen om voor alle drie de partners de financiële ellende op te lossen. Hij heeft het ook over 40 landfills, waarvan er maar een of twee blijken te zijn, waarmee door [betrokkene 9] ook nog eens niet goed wordt omgegaan. Hij noemt ook de verandering naar meer kleinere projecten.215 Ook met [betrokkene 1] werkte [verdachte] nauw samen. [verdachte] werkte op kantoor bij het bedrijf van [betrokkene 1], zij hadden gezamenlijk gesprekken met [aangever 34] en [aangever 36]. De notitie waarop [betrokkene 1] reageert is overigens ook gericht aan [verdachte], zodat ook [verdachte] deze feiten kende.
Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat [verdachte] wist dat de informatie niet juist was de vaststelling dat de tekst van de verschillende presentaties over de stand van zaken met betrekking tot de landfills gelijkluidend was. Indien in oktober 2006 wordt vermeld dat er 42 landfills geïdentificeerd zijn, dat er 7 landfills under development zijn, 11 landfills under negotiation en 16 landfills under evaluation en de presentatie van 1 april en 1 oktober 2007 noemen nog steeds dezelfde aantallen dan moet hij hebben geweten hebben dat de informatie niet juist was.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 september 2007 tot en met 7 januari 2008 in Nederland en/of in België en/of in China tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels een belegger/ investeerder (te weten [aangever 34]) heeft bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid die belegger/investeerder, mondeling en schriftelijk (middels een brochure) valselijk voorzien van onjuiste en onvolledige informatie en in strijd met de waarheid de situatie van het aangeboden beleggingsproject EOS Biogas Energy rooskleuriger voorgesteld dan dat deze in werkelijkheid was en een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot het ontwikkelingsstadium van dat aangeboden beleggingsproject en misbruik gemaakt van het bij die belegger/investeerder opgewekte vertrouwen en (mondeling en/of schriftelijk) medegedeeld dat
- er door EOS Biogas Energy Ltd. (ten behoeve van het genereren van biogas) met 7 zogenaamde landfills (vuilnisbelten) optieovereenkomsten waren afgesloten en dat men met 4 landfills in een vergevorderd stadium van onderhandeling was, en
- EOS Biogas Energy Ltd. de beschikking zou hebben dan wel zeer binnenkort zou krijgen over zogenaamde CER's (Certified Emissions Reductions), en
- er (in de vorm van CER's) door EOS Biogas Energy Ltd. binnen een jaar inkomsten gegenereerd zouden worden, en
- [Duits bedrijf]in Duitsland zich bereid zou hebben verklaard om alle
gematureerde projecten te financieren tot een maximum van 40 (hetgeen zou duiden op een totale investering van ongeveer 80 miljoen euro),
waardoor die belegger/investeerder werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
en
in de periode 1 september 2007 tot en met 7 januari 2008 in Nederland en/of België en/of China ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels [aangever 36] te bewegen tot afgifte van een geldbedrag van 2.500.000,- euro, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid die [aangever 36] mondeling en schriftelijk (middels een brochure) valselijk heeft voorzien van onjuiste en onvolledige informatie en in strijd met de waarheid de situatie van het aangeboden beleggingsproject EOS Biogas Energy rooskleuriger heeft voorgesteld dan dat deze in werkelijkheid was en een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot het ontwikkelingsstadium van dat aangeboden beleggingsproject en mondeling en/of schriftelijk heeft medegedeeld dat
- er door EOS Biogas Energy Ltd. (ten behoeve van het genereren van biogas) met 7 zogenaamde landfills (vuilnisbelten) optieovereenkomsten waren afgesloten en dat men met 4 landfills in een vergevorderd stadium van onderhandeling was en
- EOS Biogas Energy Ltd. de beschikking zou hebben, dan wel zeer binnenkort zou krijgen, over zogenaamde CER's (Certified Emissions Reductions) en
- er (in de vorm van CER's) door EOS Biogas Energy Ltd. binnen een jaar inkomsten gegenereerd zouden worden en
- [Duits bedrijf]in Duitsland zich bereid zou hebben verklaard om alle gematureerde projecten te financieren tot een maximum van 40 (hetgeen zou duiden op een totale investering van ongeveer 80 miljoen euro),
terwijl de uitvoering van dat door hem voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 1.
Onder feit 1 wordt aan verdachte samengevat verweten dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 7 januari 2008 in Venlo, en/of in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland en/of China, Hong Kong, België, Luxemburg, Zwitserland en/of Groot-Brittannië heeft deelgenomen aan een criminele organisatie van natuurlijke personen en rechtspersonen die als doel heeft het plegen van oplichting, valsheid in geschrift, (gewoonte)witwassen en overtredingen van artikelen van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, waarbij die organisatie onder meer beleggers/investeerders waaronder
[aangever 26], [aangever 8], [aangever 37], [aangever 32], [aangever 4], [aangever 5], [aangever 6], [aangever 33, [aangever 3], . [aangever 27], J. [aangever 28], [aangever 12], [aangever 7], [aangever 9], [aangever 15], [aangever 16], [aangever 17], [investeerder 2], [aangever 20], [aangever 24], [aangever 22], [aangever 23], [aangever 25], [aangever 38], [aangever 39], [aangever 40], [aangever 13], [aangever 11], [aangever 10], [aangever 21], [aangever 1] en [aangever 18] heeft bewogen tot onder meer de afgifte van geld ten behoeve van een aantal beleggingsprojecten/investeringsprojecten en tot omzetting van geldleenovereenkomsten in risicodragende deelnemingen in die beleggingsprojecten/
investeringsprojecten. Verdachte wordt voorts verweten oprichter, leider en bestuurder van deze organisatie te zijn geweest.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 is bij de inhoudelijke behandeling van de zaak herhaaldelijk onderwerp van bespreking geweest. Naar aanleiding van die bespreking heeft de officier van justitie bij de strafbare feiten die de organisatie zou hebben gepleegd de verduistering van de tenlastelegging verwijderd.
De rechtbank heeft de volgende beslissing genomen over de reikwijdte van feit 1.
"De officier van justitie verwijt de verdachten dat zij zijn betrokken bij een organisatie die de in feit 1 genoemde strafbare feiten, die in de andere feiten zijn uitgewerkt, pleegt.
Dat wil zeggen dat feit 1 niet verder reikt dan de in de afzonderlijke feiten ten laste gelegde gedragingen, naar tijd, plaats en investeerders die in de afzonderlijke feiten worden genoemd.
Voor elke (afzonderlijke) verdachte geldt dat de in feit 1 genoemde strafbare gedragingen die in feit 2 en verder niet aan hem worden verweten slechts van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat de organisatie waaraan verdachte wordt gesteld deel te nemen, zich heeft bezig gehouden met het plegen van deze onder 2 en verder omschreven strafbare feiten. De rechtbank verwijst naar hetgeen de officier van justitie hierover heeft gezegd te weten dat hij met het ten laste leggen van de criminele organisatie zoals verwoord in feit 1 niet heeft bedoeld de individuele verdachte te vervolgen voor feiten die bij die verdachte niet onder feit 2 en verder zijn uitgewerkt."216
Deze uitspraak heeft onder meer tot gevolg dat alleen die beleggers/investeerders zijn betrokken bij de bespreking van de feiten op zitting, de beraadslaging en het vonnis die ook in feit 2 en verder zijn genoemd.
Ten aanzien van de geldigheid van de tenlastelegging wordt het volgende overwogen.
De Wet toezicht effectenverkeer 1995
Bij de opsomming van de strafbare feiten die de organisatie zou hebben gepleegd worden artikel 3, eerste lid , artikel 7, zevende lid. artikel 11, eerste lid en artikel 24 en 24 a eerste lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte) genoemd.
In artikel 3, eerste lid van de Wte is bepaald dat het verboden is om buiten een gesloten kring effecten aan te bieden. Het eerste lid is niet van toepassing indien, samengevat, de effecten zijn genoteerd aan een erkende effectenbeurs, een prospectus algemeen verkrijgbaar is die voldoet aan de gestelde regels, vrijstelling of ontheffing is verleend.
In artikel 7, eerste lid van de Wte is bepaald dat het verboden is zonder vergunning als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten aan te bieden of te verrichten. In het zevende lid is de mogelijkheid tot het stellen van beperkingen opgenomen.
In artikel 11 Wte is voor de effecteninstelling de verplichting opgenomen om zich te houden aan bij of krachtens AMvB te stellen gedragregels ten aanzien van ondermeer aan Onze Minister en aan het publiek te verstrekken informatie.
Artikel 24 Wte bevat normstelling voor effectenbeurzen.
Artikel 24 a Wte bestaat niet.
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 waar het de overtreding van de Wte betreft nietig is om de volgende redenen.
Hierboven is weergeven dat de omvang van het onder feit 1 tenlastegelegde is beperkt tot de verweten gedragingen naar tijd, plaats en handeling in feit 2 en verder. Overtreding van artikel 3, eerste lid en artikel 7, zevende lid Wte komt in feit 2 en verder niet aan de orde. Artikel 11 vormt de basis voor nadere regelgeving waarin gedragsvoorschriften voor effecteninstellingen verder zijn uitgewerkt. Nu slechts artikel 11 Wte is genoemd, zonder aanduiding van de nadere gedragsregeling is niet duidelijk op welk gedragsvoorschrift de tenlastelegging ziet. De officier van justitie heeft volstaan met verwijzing naar de aangiften van de AFM en het dossier. Gelet op de omvang van het dossier kan hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat het verdachte voor dit onderdeel onvoldoende duidelijk was waartegen hij zich moest verweren.
De verfeitelijking van feit 1.
De verdachte wordt schematisch weergegeven verweten dat hij
in de periode 1 januari 1998 tot 7 januari 2008, in een aantal genoemde landen, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit een aantal natuurlijke en rechtspersonen, welke organisatie het plegen van strafbare feiten tot oogmerk heeft, namelijk
het overtreden van artikel 326 Sv (oplichting), artikel 225 Sv (valsheid in geschrifte), artikel 420ter/bis (gewoontewitwassen) en enkele artikelen van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 hebbende die organisatie .......
en daarna volgt de verfeitelijking van de oplichting van een aantal met name genoemde beleggers/investeerders. De delicten 225 Sbv, 420ter en 420bis worden niet verfeitelijkt. De rechtbank is van oordeel dat deze wijze van tenlastelegging de tenlastelegging erg ondoorzichtig maakt en gelet op de uitwerking van de verweten gedragingen in feit 2 en verder geen enkel doel dient. Daarom zal de tenlastelegging voor zover betrekking hebbend op deze verfeitelijking van artikel 326 nietig worden verklaard
De criminele organisatie.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en de deelnemer (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij of zij deel van uitmaakt, waarbij om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer iemand tenminste hetzij een aandeel heeft in, hetzij ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie. Om te kunnen spreken van een organisatie is verder nodig dat blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen en positie van de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren van overtreden van die regels, een gezamenlijk optreden naar buiten kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
In de hiervoor besproken tenlastegelegde delicten is uitgebreid aandacht besteed aan en bewijs vermeld voor de samenwerking tussen de verschillende verdachten, hun onderlinge verhoudingen en ook het kader waarbinnen de samenwerking plaatsvond. Deze samenwerking vond zowel binnen als buiten TPC-verband plaats. Er was een duidelijke taakverdeling. [verdachte] en [medeverdachte 1] gaven leiding aan de organisatie. Zij initieerden de projecten, en hadden ook het initiatief bij de andere delicten. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hadden een meer ondersteunende rol en handelden veelal in opdracht van [verdachte] en/of [medeverdachte 1]. De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband.
Dat dit samenwerkingsverband strafbare feiten pleegde blijkt ook reeds uit de bewezenverklaring van de aan de afzonderlijke verdachten verweten strafbare feiten. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de investeerders hebben opgelicht. Ook [medeverdachte 3] wordt voor de betrokkenheid bij twee en [medeverdachte 2] bij één oplichtingsdelict(en) veroordeeld. [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben zich schuldig gemaakt aan witwassen en [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben valsheid in geschrift gepleegd. Al deze feiten zijn gepleegde in onderlinge samenwerking en (grotendeels) binnen de kaders van TPC. Dat de verdachten wisten dat de organisatie gericht was op het plegen van misdrijven blijkt uit de hierboven omschreven bewijsmiddelen, waarmee ook hun opzet ten aanzien van de afzonderlijke delicten is bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 1998 tot en met 7 januari 2008 in Nederland en/of China en/of Hong Kong en/of België en/of Luxemburg en/of Zwitserland en/of Groot-Brittannië heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestaat uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], en rechtspersonen, te weten [holding verdachte] [medeverdachte 1] Beheer B.V. en TPC International B.V. en Bucephalus B.V. en Advantis Group Holding B.V. en Trawsfynnid B.V. en andere rechtspersonen en hem,verdachte,
welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (oplichting) en artikel 225 Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrift) en artikel 420ter Wetboek van Strafrecht (gewoontewitwassen),
zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Strafoplegging.
Vordering van de officier van justitie.
De officieren van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door het O.M. onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair betoogd dat indien de verweren betreffende de ontvankelijkheid van de officier van justitie worden verworpen deze zelfde verweren op grond van 359a Sv aanleiding zouden moeten zijn tot het toepassen van strafvermindering. Mocht de rechtbank tot strafoplegging overgaan dan acht de verdediging een straf gelijk aan het voorarrest op zijn plaats met daarbij eventueel een voorwaardelijk strafdeel.
De verdediging heeft de rechtbank meer subsidiair verzocht om, indien verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, bij vonnis de gevangenneming van verdachte te gelasten aansluitend op het uitspreken van die straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte gaf leiding aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk oplichting, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen.
Hij heeft zich met betrekking tot een achttal informele projecten (feit 2 en 8) schuldig gemaakt aan oplichting en twee pogingen daartoe (feit 8 en 7). Een poging daarvan betreft een poging tot oplichting van een verzekeringsmaatschappij. Naast de misdrijven die in georganiseerd verband zijn gepleegd, heeft hij zich schuldig gemaakt aan meineed en faillissementsfraude.
Verdachte heeft met die oplichtingen tientallen beleggers voor miljoenen euro's gedupeerd.
Verdachte is als mede-initiatiefnemer en als leidinggever actief betrokken geweest bij het plegen van de strafbare feiten. Hij speelde behendig in op de behoefte van de beleggers aan een goed rendement op belegd vermogen. De beleggers hadden een groot vertrouwen in de professionaliteit en deskundigheid van verdachte. Verdachte had zijn sporen verdiend in het vermogensbeheer en in de bankwereld. Hij behaalde bovendien goede resultaten met de formele beleggingen. Verschillende investeerders hebben verklaard dat verdachte ook door zijn persoonlijke benaderingswijze hun vertrouwen had gewonnen. Hij kwam op huisbezoek, hij stuurde hun een verjaardagskaartje, was geïnteresseerd in hun persoonlijke situatie. Hij was hun vriend en vertrouwenspersoon. Verdachte heeft hun vertrouwen in ernstige mate beschaamd. Dit grote vertrouwen in verdachte had ook tot gevolg dat de investeerders minder kritisch waren ten aanzien van de aan hen voorgestelde beleggingsobjecten.
Het uitoefenen van controle door de beleggers op de projecten werd bovendien bemoeilijkt doordat een deel van de projecten in het buitenland gesitueerd was, de brochures in de Engelse taal waren opgesteld en er vele rechtspersonen bij betrokken waren..
Het beschikbaar gestelde vermogen is in risicovolle projecten geïnvesteerd.De beleggers zijn hun inleg en daardoor een belangrijk deel van hun vermogen, soms zelfs hun gehele vermogen kwijtgeraakt.
Verdachte heeft daarentegen binnen verschillende projecten forse bedragen in rekening gebracht in de vorm van beloningen (fees) en vergoedingen, bijvoorbeeld voor de infrastructuur van TPC.
Het financieel economische verkeer in het algemeen en het vermogensbeheer in het bijzonder is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, waarbij vooral investeerders moeten kunnen vertrouwen op de volstrekte integriteit van hun vermogensbeheerder. Bij het bepalen van de strafmaat zal ten nadele van verdachte zwaar worden meegewogen dat verdachte door zijn handelen dit vertrouwen in ernstige mate heeft geschaad. Dat geldt niet alleen voor de oplichting van de investeerders. Ook het opzettelijk onjuiste voorlichten van de AFM is een ernstig feit, omdat het de controle op een goed functionerende financiële markt bemoeilijkt.
Verdachte had als directeur en enig aandeelhouder van TPC een machtspositie binnen dat bedrijf en heeft zijn ondergeschikten meegetrokken in zijn strafbare handelen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank meegewogen welke straf in het algemeen voor grootschalige beleggingsfraude als deze aan straf wordt opgelegd. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat aan verdachten die leiding geen aan soortgelijke frauduleuze handelingen, waarbij betrokkenen voor miljoenen zijn benadeeld, een vrijheidsstraf van ongeveer vijf jaren wordt opgelegd. De rechtbank merkt daarbij op dat de exacte omvang van de financiële schade, indien de grens van enkele miljoenen eenmaal is overschreden, niet meer van doorslaggevend belang is.
De omstandigheid dat verdachte zich bovendien schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude en meineed (in verband met een eerdere opgezet en mislukt investeringsproject) toont aan dat verdachte zich bij het nastreven van zijn eigen doelen weinig gelegen liet aan de grenzen van de strafwet.
De rechtbank kan zich in de onderhavige zaak vinden in dit uitgangspunt van vijf jaar gevangenisstaf. De rechtbank zal op deze straf 5% in mindering brengen als compensatie voor de bij de verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie reeds besproken gebreken in het onderzoeksdossier en verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar en negen maanden,
De rechtbank wijst het verzoek van verdachte tot gevangenneming ter executie van de straf af.
De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis voor onbepaalde tijd geschorst. Verdachte heeft geen schorsingsvoorwaarden overtreden en ook overigens is er geen reden om verdachte gevangen te nemen.
De vordering van de benadeelde partijen [aangever 20]. [aangever 21], [aangever 22], [aangever 23] en/of [aangever 23] B.V. en [aangever 8].
In deze strafzaak heeft een aantal beleggers zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd om te schade te verhalen die zij als gevolg van de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben geleden.
De rechtbank stelt vast dat de schadevergoedingsvorderingen van de hiervoor vermelde benadeelde partijen zijn ontstaan vóór het faillissement van verdachte en voorts dat het faillissement van verdachte nog steeds voortduurt.
De rechtbank zal voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering aangezien de benadeelden hun vorderingen, zolang het faillissement van verdachte voortduurt, ter verificatie bij de curator moeten indienen.
De rechtbank zal, nu de vorderingen niet wordt toegewezen, genoemde benadeelde partijen veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 1], [aangever 40], [aangever 41], [aangever 42]en [aangever 43].
De rechtbank zal deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering aangezien geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde toegebrachte schade.
De rechtbank zal, nu de vorderingen niet worden toegewezen, de benadeelde partijen veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 47, 57, 140, 207, 225, 326, 341, 420bi, 420te.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven, terwijl hij leider is van die organisatie;
T.a.v. feit 2:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, en oplichting;
T.a.v. feit 3:
in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert,
mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
T.a.v. feit 4:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
T.a.v. feit 5:
medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en bedrieglijke bankbreuk, meermalen
gepleegd;
T.a.v. feit 6:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 7:
medeplegen van poging tot oplichting;
T.a.v. feit 8:
medeplegen van oplichting en medeplegen van poging tot oplichting.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Zij legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8:
Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 9 maanden met aftrek overeenkomstig
artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 20] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 21] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 22] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 23]in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 8] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 42] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 43]in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [betrokkene 1] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 40], [aangever 41] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 22 november 2010.
De jongste rechter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Verklaring [verdachte] (schriftelijk) ttz 24-9-09.
2 Eindpv zaaksdossier 015 (faillfraude), uittreksel KvK en handelsregisterhistorie, p. 232 en 235-236.
3 Pv [verdachte63.V02 140 Sr CSV, p. 4-5.
4 Pv.[VERDACHTE]63.V04, p. 2-3.
5 Pv.[VERDACHTE]63.V01, p. 5.
6 Pv. [VERDACHTE]63.V01, p. 4.
7 Pv.[VERDACHTE]63.V02 140 Sr CSV, p. 5.
8 Pv.[MEDEVERDACHTE 2]57.V11, p. 3.
9 Pv.[BETROKKENE 4]56.V03, p. 2.
10 Pv.[MEDEVERDACHTE 3]W75.V02
11 Pv.[MEDEVERDACHTE 3]W75.V01, p.2 ev.
12 Pv. [MEDEVERDACHTE 3]W75.V02, p. 2 ev.
13 Pv. 000B.140 Strafrecht, p. 554.
14 Pv. [MEDEVERDACHTE 4]54.V01, p.3.
15 Pv. [MEDEVERDACHTE 4]54, V02a, p. 3 ev.
16 Pv. [MEDEVERDACHTE 4]54, V02b, p. 2.
17 Pv. [MEDEVERDACHTE 2]57.V11, p. 2 ev.
18 Pv. [MEDEVERDACHTE 2]57.V14, p. 2.
19 Pv. [VERDACHTE]63.V04, p. 3 en pv. [MEDEVERDACHTE 1]49.V01, p. 5-8.
20 Pv. [MEDEVERDACHTE 1]49.V01, p. 5-8
21 Eindpv. Algemeen Dossier, p. 16 van 53.
22 eindpv 005c, p. 49 en 50
23 005c, p. 33, 92 en 93
24 005c, p. 7 en 97
25 005c, p. 50
26 005c, p. 182
27 005c, p. 234
28 verhoor rc 7 september 2009
29 ttz 2 oktober 2009
30 005c, p. 182
31 verhoor rc 26 november 2008
32 algemene overweging TPC
33 005c, p.165 en 166
34 [verdachte] cliëntfiles [aangever 11]
35 [verdachte] cliëntfiles [aangever 11]
36 005c, p. 39
37 005c, p.170
38 ovj [investeerder 2]age [aangever 12]
39 ovj [investeerder 2]age [aangever 12]
40 005c, p. 40
41 verklaring RC 11 februari 2009
42 005c, p. 284
43 005c, p. 169 en 170
44 Verklaring RC 8 januari 2009
45 005c, p. 283
46 005c, p. 153
47 005c, p. 39 ev.
48 005c, p. 197 ev
49 005c, p. 281
50 pv 001, p. 205-208, bedrijfsprofiel september 2002
51 pv 001, p. 42, overleg Radiant
52 pv 001, p. 177
53 officier van justitie [investeerder 2] [aangever 13], brief [medeverdachte 1] en [verdachte] van 6 januari 2005
54 pv 001, p.123
55 pv 001, p. 123-127
56 pv 001, p. 133
57 pv 001, p. 269
58 pv 001, p. 430
59 pv 001, p. 205 en p. 338.
60 pv 001, p. 422 en 431
61 pv 001, p. 237, meeting Advantis
62 rechter-commissaris verhoor [medeverdachte 3] 30 september 2009, p. 1.
63 pv 006, dossier TTS. p. 387
64 pv 001, p. 213 en p. 346
65 pv 001, p. 462
66 pv 001, p. 462-464
67 pv 001, p. 260-265
68 rechter-commissaris verhoor [medeverdachte 3] 30 september 2009.
69 pv 004, p. 147, notitie van [betrokkene 3]
70 pc TPC server selectie [medeverdachte 1] p. 1.0357 meeting Advantis 18 april 2003
71 pv 004, p 466 curator
72 pv 004, p. 503 en 506
73 rechter-commissaris verhoor [betrokkene 3] 9 september 2009
74 pv 004, p. 206
75 verklaring [getuige 1] rechter-commissaris en politie
76 rechter-commissaris [betrokkene 13] 16 december 2008, [betrokkene 12] 9 december 2008
77 pv 004, p. 372 verklaring [betrokkene 13]
78 rechter-commissaris verhoor [medeverdachte 3] 30 september 2009, p. 1.
79 Eindpv zaaksdossier 002, p. 486 en 488
80 Eindpv zaakdossier 002, p.574 - 578
81 Eindpv zaakdossier 002, p. 622
82 [verdachte] projectfiles [BEDRIJFSNAAM]
83 [medeverdachte 1], p. 1.0034, het faillissementsverslag van ACC B.V.
84 [medeverdachte 1], p. 1.0059, het faillissementsverslag van DOT-G
85 Eindpv zaakdossier 002, p. 490
86 Eindpv zaakdossier 002, p. 211 en 213
87 rechter-commissaris d.d. 25 september 2009 verhoor [betrokkene 32]
88 rechter-commissaris d.d 22 januari 2010 verhoor [betrokkene 18], met bijlagen
89 rechter-commissaris d.d. 20 en 22 januari 2010
90 [verdachte] curatorstukken, projectfiles [HONG KONG HOLDING] map A, de Haar Nieuwsbrief maart 2004
91 aanvullend pv [verbalisant 2], 06-08-09
92 vindplaats ava aug. 2003.
93 Eindpv zaaksdossier 001, p. 239
94 Eindpv zaaksdossier 001, p. verklaring [betrokkene 23].
95 Eindpv zaaksdossier 001, p. 305
96 Eindpv zaaksdossier 001, p.293, verklaring [betrokkene 31]
97 [verdachte] projectfiles Bioblue
98 Eindpv zaakdossier 004, p. 347
99 rechter-commissaris d.d. 2 februari 2009 verhoor [betrokkene 11]
100 Eindpv zaakdossier 004, p 327 verklaring [betrokkene 11] 2 mei 2007
101 Eindpv zaakdossier 004, p. 329
102 Eindpv zaaksdossier 002, p.272-273
103 rechter-commissaris d.d. 26 november 2008 verhoor [betrokkene 21]
104 Eindpv zaaksdossier 002, p. 424
105 Eindpv zaaksdossier 002, p. 625
106 Eindpv zaaksdossier 002, p. 448
107 Brief [curator 2] van 28 september 2009 met bijlage
108 Eindpv zaaksdossier 002, p. 287
109 Eindpv zaaksdossier 002, p. 315
110 pv aanvullend pv Broeders 6 augustus 2009
111 [verdachte] projectfiles Bioblue
112 Eindpv zaaksdossier 002, p.100
113 rechter-commissaris d.d. 13 januari 2009
114 Eindpv zaaksdossier 002, p.504
115 Eindpv zaaksdossier 002, p.788 tot 807, p. 767-769
116 Eindpv zaaksdossier 002, p.640 en 611
117 Eindpv zaaksdossier 002, p. 889
118 Verklaring [verdachte] ttz 24-9-09, p. 29-30.
119 Eindpv zaaksdossier 006, p. 1743, vertaling p. 2031.
120 Rc 7-9-09, p. 90-91.
121 Eindpv zaaksdossier 006, onder andere p. 268-269, p. 280, p. 301, p. 337, p. 371, p. 376, p. 379, p. 389-390 en p. 401.
122 Eindpv zaaksdossier 020, p. 41.
123 Rc 4 en 5 maart 2009, p. 6.
124 P-v ttz 2-10-09 [verdachte] p. 51, [medeverdachte 1] p. 19.
125 Eindpv zaaksdossier 020, onder andere p. 136, 138, 150, 226, 260 (e.v.), p. 591.
126 Acquiantance ordner, p. 222 en 226 (of p. 1554 en p. 1558 aanduiding in rechterbovenhoek), brief officier van justitie 15-9-09.
127 Eindpv zaaksdossier 007b, p. 600.
128 Eindpv zaakdossier 7b, p. 554.
129 Briefwisseling in Engels en Nederlands, eindpv zaaksdossier 7b, p. 66 tot en met 131a.
130 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 231.
131 Aanvullende verklaring [verdachte] in proces-verbaal 25 maart 2008, gevoegd in de map zaaksdossier 7b.
132 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 559 en 560.
133 Eindpv zaakdsossier 7b, p. 288.
134 Eindpv zaakdossier 7b, p. 287 en verklaring van [betrokkene 19] bij de rechter-commissaris op 4 en 5 maart 2009.
135 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 438.
136 [investeerder 2]age bij het proces-verbaal van aanvulling dossier 7b.
137 Verklaring [aangever 15] bij de rechter-commissaris op 13 januari 2009.
138 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 295.
139 Verklaring [aangever 29] bij de rechter-commissaris op 4 februari 2009.
140 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 316.
141 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 340 ev.
142 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 400 ev.
143 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 431 ev.
144 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 91.
145 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 439 en 443.
146 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 495.
147 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 528 tm 532.
148 Eindpv zaaksdossier 7b, verklaring [verdachte] p. 600.
149 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 473.
150 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 472.
151 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 475.
152 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 474.
153 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 471.
154 [medeverdachte 1] 5.001 tm 5.003.
155 Eindpv zaaksdossier 015, p. 752.
156 Eindpv zaaksdossier 015, p. 754.
157 Eindpv zaaksdossier 014, p. 83 ev aangifte van de AFM d.d. 31 augustus 2005 en Overdrachtsdossier 04 bij zaaksdossier 014 onderzoeksrapportage AFM d.d. 27 september 2004 (ongenummerd).
158 Eindpv zaaksdossier 014, p. 85 aangifte van de AFM d.d. 31 augustus 2005.
159 Eindpv zaaksdossier 014, p. 251 ev verklaring [verdachte].
160 Verklaring [verdachte] afgelegd ter terechtzitting 9 oktober 2009.
161 Eindpv zaaksdossier 014, p. 271 verklaring [medeverdachte 3].
162 Overdrachtsdossier 02 bij zaaksdossier 014, brieven [HONG KONG HOLDING].
163 Overdrachtsdossier 03 bij zaaksdossier 014, brieven [BEDRIJFSNAAM].
164 Overdrachtsdossier 02 bij zaaksdossier 014, brieven BioBlue.
165 Overdrachtsdossier 02 bij zaaksdossier 014, brieven Radiant.
166 Eindpv zaaksdossier 014, p. 109 ev, verklaring [getuige 1].
167 Eindpv zaaksdossier 014, p. 125.
168 Eindpv zaaksdossier 014, p. 131.
169 Eindpv zaaksdossier 014, p. 139.
170 Eindpv zaaksdossier 014, p. 150.
171 Eindpv zaaksdossier 014, p. 162.
172 Eindpv zaaksdossier 014, p. 182.
173 Eindpv zaaksdossier 014, p. 199.
174 Eindpv zaaksdossier 014, p. 205.
175 Eindpv zaaksdossier 014, p. 208.
176 Eindpv zaaksdossier 014, p. 217.
177 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 583.
178 Eindpv zaaksdossier 7, p. 448-449.
179 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 595.
180 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 595.
181 Verklaring [verdachte] bij de rechter-commissaris.
182 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 562.
183 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 476 tm 480.
184 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 562-563.
185 Verklaringen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ter terechtzitting van 19 oktober 2009.
186 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 471 tot en met 475.
187 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 300.
188 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 317.
189 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 336.
190 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 397.
191 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 498.
192 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 571 en 572.
193 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 479 onder het midden.
194 Eindpv zaaksdossier 7b, p. 530.
195 Rijksoverheid.nl.klimaatverdrag
196 pv 021, p 101-110 EOS brochure van 1 oktober 2007
197 pv 021, p. 131-137 AR 22-09-07
198 pv 021, p. 139-1
199 pv faillissement p.661
200 rechter-commissaris verhoor [betrokkene 10] 6 februari 2009
201 onder zoek ter terechtzitting 24 september 2009 [medeverdachte 1] p. 32
202 pv 021 p. 289
203 pv 021, p 103-104
204 rechter-commissaris verhoor [betrokkene 9] 12 november 2008
205 pv 021, p. 104
206 pv 021 p. 162
207 rechter-commissaris verhoor [aangever 34] 9 februari
2009
208 ottr pv 24 september 2009 p. 35
209 rechter-commissaris verhoor 6 februari 2009 p. 5-6
210 [medeverdachte 1] p. 8.0097
211 [medeverdachte 1] 8.0007-8.000-80011
212 ottr 24 september 2009, p. 38
213 ottr 24 september 2009 p. 71
214 ottr 24 september 2009 p. 70
215 pv 021, p. 331
216 pv ottr 24 september 2009 en 12 oktober 2009
??
??
90
Parketnummer: 01/889002-07
[verdachte]