ECLI:NL:RBSHE:2010:BO4088

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207415 - HA ZA 10-438
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid garagebedrijf voor schade aan auto door brand tijdens testrit

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een garagebedrijf voor schade aan een auto die in brand is gevlogen tijdens een testrit. De werknemer van het garagebedrijf had de auto, een Peugeot, meegenomen naar zijn ouderlijk huis voor een testrit, waar de auto 's nachts in brand is geraakt. De eigenaar van de auto, [A], had de auto bij het garagebedrijf ter reparatie aangeboden vanwege startproblemen. Na de brand heeft de eigenaar de schade gemeld bij zijn verzekeraar, Klaverblad, die de schade heeft vergoed en nu het garagebedrijf aansprakelijk stelt voor de schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat het garagebedrijf tekort is geschoten in de nakoming van de reparatieovereenkomst door de auto zonder toestemming van de eigenaar mee te geven aan een werknemer. De rechtbank oordeelt dat de oorzaak van de brand niet eenduidig kan worden vastgesteld, maar dat brandstichting als een mogelijke oorzaak niet kan worden uitgesloten. De rechtbank concludeert dat het garagebedrijf aansprakelijk is voor de schade, omdat het niet is komen vast te staan dat de brand het gevolg was van overmacht. Klaverblad vordert de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en proceskosten, en de rechtbank wijst deze vordering toe. De totale schadevergoeding bedraagt € 9.788,60, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 maart 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 207415 / HA ZA 10-438
Vonnis van 27 oktober 2010
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
KLAVERBLAD ONDERLINGE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ U.A,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres,
advocaat mr. J.F. Ubels te Zoetermeer,
tegen
1. de vennootschap onder firma
AUTOBEDRIJF [eiser sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M. van Hutten te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Klaverblad en [eisers] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 juni 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 16 september 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 26 april 2008 heeft [de [A] een gebruikte personenauto van het merk Peugeot, bouwjaar 2004, gekocht bij [X], het autobedrijf van [eisers]
2.2. Vanaf het moment van levering heeft de auto startproblemen gehad. De auto is daarvoor diverse malen gerepareerd door [eisers] Op 5 februari 2009 heeft [A] de auto opnieuw ter reparatie naar [eisers] gebracht. Ditmaal zou de startmotor worden vervangen en het koelvloeistofsysteem worden gerepareerd.
2.3. Op 10 februari 2009 heeft [werknemer], werknemer bij [eisers], in opdracht van [eisers] de auto meegenomen naar zijn ouderlijk huis aan de [adres], waar hij destijds woonde. In de nacht van 10 op 11 februari 2009 heeft aldaar in het motorcompartiment van de auto een brand gewoed. De brandweer heeft de brand geblust.
2.4. De auto was door [A] bij Klaverblad verzekerd tegen brandschade. Op 12 februari 2009 heeft [A] de brandschade aan de auto bij Klaverblad gemeld.
2.5. Vervolgens heeft CED Bergweg in opdracht van Klaverblad een onderzoek ingesteld en daarover een expertiserapport d.d. 19 februari 2009 en een taxatierapport d.d. 25 februari 2009 opgesteld. De auto is door CED Bergweg total loss verklaard. De schade werd getaxeerd op € 9.400,=. Na aftrek van het eigen risico van € 135 heeft Klaverblad
€ 9.265,= aan [A] uitgekeerd. Tevens heeft Klaverblad de kosten van het expertiserapport van € 421,26 en het taxatierapport van € 102,34 gedragen.
2.6. Het expertiserapport luidt -voor zover thans van belang –als volgt.
“Wij inspecteerden de Peugeot en constateerden dat de brandhaard zich in de motorruimte had bevonden. Gezien de aftekening lijkt de brandhaard zich voor de motor te hebben bevonden
Naar aanleiding van ons technisch onderzoek alsmede de toedracht zijn wij van mening dat de oorzaak van de brandschade thans niet meer eenduidig is te achterhalen.
Als eerste kunnen wij melden dat wij technisch geen bewijs hebben aangetroffen, dat handelen of nalaten van de reparateur bij het vervangen van de startmotor tot de brand heeft geleid.
Gezien de toedracht, dat de auto ’s-nachts geparkeerd in brand is geraakt, is brandstichting een plausibele verklaring, maar ook kortsluiting in een component kan niet worden uitgesloten. Geen van deze mogelijkheden kunnen wij echter met concreet bewijs staven of weerleggen”.
2.7. Klaverblad is in de rechten van [A] gesubrogeerd.
3. Het geschil
3.1. Klaverblad vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat - hoofdelijke veroordeling van [eisers] tot betaling van € 9.265,-, € 421,26 en € 102,34, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2009 alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. Klaverblad legt daaraan primair ten grondslag dat [eisers] toerekenbaar tekortschieten is in de nakoming van diens verplichting de auto terug te geven in dezelfde staat als waarin de auto van [A] was ontvangen. Volgens Klaverblad heeft [eisers] ten onrechte de auto zonder toestemming van [A] en zonder enige noodzaak meegegeven aan een werknemer. .Subsidiair stelt Klaverblad zich op het standpunt dat de Peugeot door kortsluiting tot zelfontbranding is gekomen en dat dit ofwel verband houdt met het niet juist uitvoeren van de reparatie ofwel zijn oorzaak vindt in non-conformiteit van de auto ten tijde van de koopovereenkomst.
3.2. [eisers] betwist dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de reparatieovereenkomst. Hij stelt daartoe dat er sprake was van brandstichting, dat hij geen zorgplicht heeft geschonden en aldus sprake is van overmacht.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [A] en [eisers] hebben een reparatieovereenkomst gesloten, die mede een element van bewaarneming bevat. De verplichting die hieruit - onder meer - voortvloeit voor [eisers] is, gelet op art. 7:600 BW, dat hij de auto terug dient te geven in in ieder geval dezelfde staat als waarin [A] de auto bij [eisers] heeft afgegeven. Nu [eisers] de bij hem in bewaring gegeven auto niet in die staat heeft teruggegeven, is hij in beginsel tekortgeschoten in de nakoming van genoemde verplichting. Dat brengt mee dat [eisers] gehouden was de schade te vergoeden, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Het is aan [eisers] om te stellen - en bij voldoende betwisting zonodig te bewijzen - dat hij zich kan beroepen op overmacht.
de oorzaak van de brand
4.2. Partijen zijn het niet eens over de oorzaak van de autobrand. Klaverblad stelt zich op het standpunt dat de auto van [A] door kortsluiting tot zelfontbranding is gekomen, terwijl [eisers] betoogt dat de brand het gevolg is van brandstichting.
4.3. Beide partijen beroepen zich ter onderbouwing van hun stelling onder meer op het expertiserapport van CED Bergweg van 19 februari 2009. Echter, in dit rapport staat dat de oorzaak van de brandschade thans niet meer eenduidig is te achterhalen. Technisch is er geen bewijs aangetroffen dat handelen of nalaten van de reparateur bij het vervangen van de startmotor tot de brand heeft geleid. Brandstichting wordt, gezien de toedracht (te weten: dat de auto ’s nachts geparkeerd in brand is geraakt), plausibel geacht, maar ook kortsluiting in een component wordt niet uitgesloten. Op grond van het rapport kan derhalve niet worden vastgesteld of kortsluiting danwel brandstichting de brandoorzaak is geweest.
4.4. Hetgeen Klaverblad naast genoemd rapport onder punt 18 van de dagvaarding aanvoert, leidt evenmin tot de vaststelling dat de oorzaak van de brand kortsluiting moet zijn geweest. Door zowel de brandweer als de politie is immers kennelijk geen (specifiek) onderzoek naar de autobrand gedaan. De algemene -niet onderbouwde- mededelingen van of zijdens de politie en/of de brandweer waarin over kortsluiting wordt gesproken leggen te weinig gewicht in de schaal tegenover het expertiserapport waarin zowel kortsluiting als brandstichting als mogelijke oorzaken worden aangewezen. De bewering dat brandstichting onwaarschijnlijk is omdat de brandhaard zich (voor) onder de motorkap bevond, betreft in essentie speculatie en verdraagt zich ook niet met de uitkomst van het eigen expertiserapport waarin brandstichting juist plausibel wordt geacht. Dat in Engelen het niet of nauwelijks voorkomt dat personenauto’s in brand worden gestoken brengt niet mee dat in dit specifieke geval brandstichting als mogelijke schadeoorzaak moet worden afgewezen. Nu de expert het voorafgaand aan de brand rijden met de auto kennelijk niet doorslaggevend vond, kan de rechtbank niet inzien dat het -zoals Klaverblad stelt- zeer aannemelijk moet worden geacht dat de brand verband houdt met het gebruik van de auto daarvoor. Klaverblad heeft dat standpunt ook niet onderbouwd. De rechtbank stelt in dit verband overigens vast dat er volgens de eigen stellingen van Klaverblad zo’n 50 minuten zijn verstreken tussen het parkeren van de auto en de brandmelding.
4.5. Omdat niet een andere oorzaak dan brandstichting als dé (enige) oorzaak kan worden aangewezen en brandstichting niet kan worden uitgesloten, moet brandstichting als een mogelijke oorzaak van de autobrand worden aangemerkt. Zou deze mogelijke brandstichting geen overmacht opleveren, dan is [eisers] aansprakelijk voor de schade. [eisers] kan zich immers slechts dan met succes op overmacht beroepen indien noch de mogelijke oorzaak brandstichting noch de mogelijke oorzaak kortsluiting aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag of al dan niet sprake is van overmacht ingeval van brandstichting sprake zou zijn geweest.
4.6. De rechtbank stelt voorop dat de reparatieovereenkomst een garagebedrijf als [eisers] het recht geeft zonodig door middel van een testrit te controleren of een uitgevoerde reparatie succesvol is geschied en de auto naar behoren functioneert. Dat behoort -zoals de gemiddelde autogebruiker ook weet of moet weten- tot de normale inhoud en uitvoering van de reparatieovereenkomst. De rechtbank begrijpt dat het praktisch kan zijn indien een dergelijke testrit wordt gecombineerd met een rit als de onderhavige naar en van het huis van een van de monteurs en/of andere daartoe geschikte werknemers, bijvoorbeeld om in een geval als het onderhavige ook een zogenaamde “koude start” te kunnen maken. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet is komen vast te staan of aannemelijk geworden dat [eisers] uit hoofde van de onderhavige reparatieovereenkomst bevoegd was de auto mee te geven aan een van haar werknemers teneinde daarmee naar zijn huis te rijden en de auto daar gedurende de nacht op de openbare weg te plaatsen en ’s-ochtends weer terug te rijden. [eisers] heeft niet bestreden de stelling van Klaverblad dat aan [A] geen toestemming is gevraagd om zijn auto mee te geven aan een werknemer teneinde daarmee een zodanige testrit te maken dat deze auto gedurende de nacht niet op of bij het garagebedrijf wordt gestald, maar bij het huis of de verblijfplaats van de werknemer op de openbare weg wordt geplaatst. De rechtbank acht ook niet inherent aan het karakter van een reparatieovereenkomst als de onderhavige dat de reparateur zonder meer de bevoegdheid toekomt de auto voor langere tijd en gedurende de nacht op een heel andere plaats dan in of bij het garagebedrijf op de openbare weg te plaatsen. De rechtbank acht het allerminst een feit van algemene bekendheid of een algemene ervaringsregel dat dat zonder toestemming van de klant gebeurt. [eisers] stelt weliswaar dat het in de autobranche, afhankelijk van de reparatie, gebruikelijk en noodzakelijk is dat een medewerker van het garagebedrijf een auto van een klant meeneemt naar huis ter controle, doch zij onderbouwt dit standpunt in wezen niet. Uit niets blijkt voorts dat een opdrachtgever als [A] daar in zijn algemeenheid op voorbereid zou moeten zijn of daarmee rekening zou moeten houden. Gesteld noch gebleken is verder dat de goede werking van de startmotor niet kon worden gecontroleerd door een normale testrit te maken van en naar het garagebedrijf. Dat geldt in dit geval zeker nu de auto een aantal dagen ter beschikking stond van [eisers] De reparatieovereenkomst noopte dus niet tot het handelen van [eisers]
Het vorenoverwogene brengt mee dat er niet van kan worden uitgegaan dat het handelen van [eisers] binnen het normale bereik van de onderhavige reparatieovereenkomst viel. Dat brengt mee dat het beroep van [eisers] op overmacht faalt.
4.7. Gelet op het bovenstaande is [eisers] aansprakelijk voor de schade die als gevolg van de brand aan de auto van [A] is ontstaan.
kosten
4.8. Klaverblad vordert de door haar aan [A] uitgekeerde vergoeding ad
€ 9.265,-, de kosten van het expertiserapport van CED Bergweg ad € 421,26 en de kosten van het taxatierapport van CED Bergweg ad € 102,34. Deze kosten worden door [eisers] niet betwist en komen derhalve voor toewijzing in aanmerking.
wettelijke rente
4.9. Klaverblad vordert wettelijke rente over de hoofdsom (zijnde de aan [A] uitgekeerde vergoeding en de expertise- en taxatiekosten) vanaf 2 maart 2009. [eisers] heeft verweer gevoerd ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente.
Nu [eisers] niet heeft betwist dat Klaverblad is gesubrogeerd in de rechten van [A] en de totale schade eind februari 2009 is vastgesteld op € 9.400,- acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat kort daarna de uitbetaling aan [A] en de betaling van de expertisekosten heeft plaatsgevonden. De wettelijke rente is dan ook toewijsbaar vanaf 2 maart 2009.
buitengerechtelijke incassokosten
4.10. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Klaverblad heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.11. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Klaverblad worden begroot op:
- dagvaarding EUR 87,93
- vast recht 314,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.305,93
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Klaverblad te betalen een bedrag van EUR 9.788,60 (negenduizend zevenhonderd achtentachtig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2009 tot de dag der voldoening
5.2. veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Klaverblad tot op heden begroot op EUR 1.305,93,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.