ECLI:NL:RBSHE:2010:BO3695

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/889020-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor oplichting en diefstal van laptops, gevangenisstraf voor handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 15 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting en diefstal van een grote lading laptops, alsook van het bezit van harddrugs. De tenlastelegging omvatte onder andere het aannemen van een valse naam en het gebruik van listige kunstgrepen om een lading van ongeveer 2250 laptops van DHL Freight te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, op 6 januari 2010 in Eindhoven en Roermond handelingen heeft verricht die leidden tot de afgifte van deze laptops. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de gezamenlijke uitvoering van de oplichting of diefstal, waardoor de verdachte voor deze feiten werd vrijgesproken.

Daarnaast was de verdachte ook aangeklaagd voor het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA en andere verdovende middelen op 18 mei 2010 in Roermond. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 153 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/889020-10
Datum uitspraak: 15 november 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2010 en 1 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 juli 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 januari 2010 tot en met 6 januari 2010 te
Eindhoven en/of te Roermond, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels,
((een) personeelslid/-leden van) [bedrijf1] heeft bewogen tot de afgifte van
een lading, bestaande uit (ongeveer) 2250, althans een groot aantal, laptops,
in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
- zich voorgedaan als medewerker van [transportbedrijf1] uit Roermond,
althans een bonafide transportbedrijf en/of
- bij [bedrijf1] aangegeven de (op Teleroute aangeboden) vrachtrit met
betrekking tot voornoemde lading laptops te willen verzorgen en/of
- een of meer faxen gestuurd naar [bedrijf1] met daarop vermeld valse en/of
vervalste bedrijfsgegevens van [transportbedrijf1] en/of
- zich met een vrachtwagencombinatie (voorzien van een of meer valse
kentekenplaten) en met de van [bedrijf1] ontvangen opdrachtbevestiging
begeven naar de [bedrijf1] vestiging in Eindhoven en/of zich daar gemeld als
chauffeur voor voornoemde vrachtrit,
waardoor (die/dat personeelslid/-leden van) [bedrijf1] werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 januari 2010, althans in of omstreeks de periode van 4
januari 2010 tot en met 6 januari 2010, te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2250
laptops, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf2]
en/of [bedrijf1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s);
(artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2010 te Roermond, tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, en/althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1024 tabletten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA, zijnde (telkens) een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 juncto 10 Opiumwet)
Bovendien wordt bij de vordering van de straf betrokken dat verdachte, zoals
hij bij de politie niet heeft weersproken, zich ook nog heeft schuldig gemaakt
aan :
- het op of omstreeks 18 mei 2010 te Roermond voorhanden hebben van een
stroomstootwapen en/of een busje traangas en/of een boksbeugel en/of een
imitatievuurwapen/aansteker (telkens zijnde een wapen van categorie I of II
als bedoeld in de Wet wapens en munitie);
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 primair acht de officier van justitie bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman pleit voor vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair, omdat daar niet voldoende wettig bewijs voor is. De gedragingen van verdachte, in onderlinge samenhang, bezien leveren onvoldoende wettig bewijs op voor een gezamenlijke uitvoering van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit. Er zijn geen feitelijke handelingen te benoemen die voor rekening komen van verdachte die als uitvoeringshandelingen betiteld kunnen worden en die bijdragen aan een gezamenlijke uitvoering.
Feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte bekent dit feit.
Het oordeel van de rechtbank.
T.a.v. feit 1 primair en subsidiair:
Door [bedrijf1] in Eindhoven is aangifte gedaan van oplichting van een lading laptops. Deze zijn op 6 januari 2010 tussen 10.00 uur en 13.00 uur opgehaald bij [bedrijf1]. Verdachte was op dat moment met medeverdachte (naam medeverdachte) aanwezig in de directe omgeving van [bedrijf1]. Verdachte had die dag verlof van zijn werk en belde in de tenlastegelegde periode veel met een medewerker bij [bedrijf1], genaamd [medewerker bedrijf1].
Er blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit het dossier dat verdachte feitelijke handelingen of uitvoeringshandelingen heeft verricht die bijdragen aan een gezamenlijke uitvoering van oplichting of diefstal bij [bedrijf1] en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten. Vermoedens, aanwijzingen en hypotheses zijn niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank acht bovengenoemde feiten en omstandigheden onvoldoende om tot een bewezenverklaring van feit 1 primair dan wel subsidiair te komen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
T.a.v. feit 2:
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van bevindingen1;
- processen-verbaal MMC test verdovende middelen2;
- deskundigenrapport NFI d.d. 24 juni 20103;
- proces-verbaal van bevindingen4
- bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
op 18 mei 2010 te Roermond, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 998 tabletten, en,
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 26 tabletten,
telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA, zijnde telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest en onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen zak met pillen (nr. 5 op de beslaglijst). De vordering van de benadeelde partij kan hoofdelijk worden toegewezen voor het gehele bedrag van $ 1.062.179,30 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 1 jaar hechtenis.
De officier van justitie heeft bij de eis rekening gehouden met het ad informandum op de dagvaarding genoemde feit. Voor dit feit is of zal tegen verdachte geen afzonderlijke strafvervolging worden ingesteld.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman pleit voor het opleggen van een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Eventueel kan nog een voorwaardelijke straf opgelegd worden. Reclasseringstoezicht is daarbij niet nodig. De vordering van de benadeelde partij dient primair niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat verdachte van feit 1 primair en subsidiair vrijgesproken dient te worden. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard dan wel afgewezen te worden omdat de vordering niet eenvoudig van aard is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft opzettelijk een grote hoeveelheid harddrugs aanwezig gehad die duidt op een handelshoeveelheid, terwijl van algemene bekendheid is dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De rechtbank zal er bij de strafoplegging rekening mee houden dat verdachte ter terechtzitting heeft toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit dat "ad informandum" is vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welk feit verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair tot een vrijspraak komt en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf1].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 47, 57;
Opiumwet art. 2, 10.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 2:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en
onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Gevangenisstraf voor de duur van 153 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 zak XTC, rode pillen in plastic tas (H04.01.1, nr. 5 op de beslaglijst).
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [bedrijf1] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 20 juli 2010 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 15 november 2010.
mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Eindproces-verbaal, blz. 1089.
2 Eindproces-verbaal, blz. 1090 t/m 1094.
3 Eindproces-verbaal, blz. 1098.
4 Eindproces-verbaal, blz. 1111.