ECLI:NL:RBSHE:2010:BO3692

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839042-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor oplichting en diefstal van laptops; gevangenisstraf voor handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, is de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van oplichting en diefstal van ongeveer 2250 laptops. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op 6 januari 2010 als chauffeur had opgetreden bij de afgifte van de laptops. De aangifte van diefstal van zijn paspoort, dat op 2 januari 2010 was gestolen, en zijn aanwezigheid in de buurt van de locatie op het moment van de afgifte waren niet voldoende om zijn betrokkenheid te bewijzen. De rechtbank concludeerde dat de aangifte van [bedrijf1] niet wettig en overtuigend bewijs opleverde voor de tenlastelegging van feit 1 primair en subsidiair.

Voor feit 2, het handelen in strijd met de Opiumwet, werd de verdachte wel schuldig bevonden. Hij had op 18 mei 2010 in Swalmen ongeveer 14,6 gram cocaïne in zijn bezit. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder een bekennende verklaring van de verdachte en deskundigenrapporten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 dagen op, met aftrek van voorarrest, voor dit feit. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het gepleegde feit bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839042-10
Datum uitspraak: 15 november 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2010 en 1 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 juli 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 januari 2010 tot en met 6 januari 2010 te
Eindhoven en/of te Roermond, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels,
((een) personeelslid/-leden van) [bedrijf1] heeft bewogen tot de afgifte van
een lading, bestaande uit (ongeveer) 2250, althans een groot aantal, laptops,
in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
- zich voorgedaan als medewerker van [transportbedrijf1] uit Roermond,
althans een bonafide transportbedrijf en/of
- bij [bedrijf1] aangegeven de (op Teleroute aangeboden) vrachtrit met
betrekking tot voornoemde lading laptops te willen verzorgen en/of
- een of meer faxen gestuurd naar [bedrijf1] met daarop vermeld valse en/of
vervalste bedrijfsgegevens van [transportbedrijf1] en/of
- zich met een vrachtwagencombinatie (voorzien van een of meer valse
kentekenplaten) en met de van [bedrijf1] ontvangen opdrachtbevestiging
begeven naar de [bedrijf1] vestiging in Eindhoven en/of zich daar gemeld als
chauffeur voor voornoemde vrachtrit,
waardoor (die/dat personeelslid/-leden van) [bedrijf1] werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 januari 2010, althans in of omstreeks de periode van 4
januari 2010 tot en met 6 januari 2010, te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2250
laptops, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf2]
en/of [bedrijf1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s);
(artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2010 te Swalmen, gemeente Roermond,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,6 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 juncto 10 Opiumwet)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 primair acht de officier van justitie bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe pleit voor vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair. De bewijsmiddelen, ook in onderlinge samenhang bezien, leveren onvoldoende wettig bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten.
Feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen. Er is voldoende bewijs voor dit feit en verdachte heeft dit feit erkend.
Het oordeel van de rechtbank.
T.a.v. feit 1 primair en subsidiair:
Door [bedrijf1] in Eindhoven is aangifte gedaan van oplichting van een lading laptops. Deze zijn op 6 januari 2010 tussen 10.00 uur en 13.00 uur opgehaald bij [bedrijf1]. De chauffeur van de vrachtwagen die de laptops heeft opgehaald heeft zich gelegitimeerd met een paspoort op naam van [verdachte]. [verdachte] ontkent dat hij als chauffeur heeft opgetreden. Hij heeft hierover verklaard dat zijn paspoort op 2 januari 2010 is gestolen. Op 7 januari 2010 heeft hij aangifte gedaan van vermissing van zijn paspoort. Hiervoor moest hij een afspraak met de politie maken, waarover hij op 6 januari met zijn vrouw heeft gebeld. Dit gesprek heeft op 6 januari 2010 om 10.57 uur plaatsgevonden. Uit telecommunicatie-onderzoek blijkt dat de telefoon van verdachte bij dat gesprek een zendmast aanstraalde die hemelsbreed ongeveer 1 km van [bedrijf1] te Eindhoven gelegen was. [verdachte] heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij op 6 januari 2010 in Eindhoven is geweest.
De portier van [bedrijf1], waarbij de chauffeur zich heeft gelegitimeerd, heeft verklaard dat hem niets bijzonders is opgevallen toen de chauffeur zich legitimeerde. Hij heeft de pasfoto op het legitimatiebewijs echter niet vergeleken met het uiterlijk van de chauffeur.
Op de camerabeelden is de chauffeur niet (goed) waarneembaar. Herkenning op basis van de aanwezige beelden is derhalve niet mogelijk. Ook overige medewerkers die ten tijde van het ophalen van de lading aanwezig waren en de chauffeur hebben gezien of gesproken kunnen geen bijzonderheden over het uiterlijk van de chauffeur vertellen. Er hebben geen fotobewijsconfrontaties met de portier van [bedrijf1] of andere medewerkers plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden geen bewijs voorhanden is dat verdachte op 6 januari 2010 als chauffeur is opgetreden of op andere wijze heeft deelgenomen aan het hem tenlastegelegde. Het enkele feit dat de aangifte van diefstal van zijn paspoort rond hetzelfde tijdstip als het ophalen van de goederen bij [bedrijf1] wordt gemeld en dat verdachte zich mogelijk in Eindhoven in de omgeving van [bedrijf1] bevond acht de rechtbank daarvoor ontoereikend.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair dan wel subsidiair tenlastegelegde feit mede heeft gepleegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
T.a.v. feit 2:
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van bevindingen1;
- processen-verbaal MMC test verdovende middelen2;
- deskundigenrapport NFI d.d. 23 juni 20103;
- bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
op 18 mei 2010 te Swalmen, gemeente Roermond, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,6 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij kan hoofdelijk worden toegewezen voor het gehele bedrag van $ 1.062.179,30 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 1 jaar hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
De vordering van de benadeelde partij dient primair te worden afgewezen, subsidiair niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte een relatief grote hoeveelheid harddrugs aanwezig heeft gehad.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair tot een vrijspraak komt en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf1].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis ambtshalve opgeheven op 2 november 2010.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27;
Opiumwet art. 2, 10.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 2:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [bedrijf1] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 15 november 2010.
mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Eindproces-verbaal, blz. 1128 en 1117.
2 Eindproces-verbaal, blz. 1131 t/m 1134.
3 Eindproces-verbaal, blz. 1138.