RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie Eindhoven
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. E.A.M. Heijdra-Koomans, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Breda ([postbusnummer]),
[gedaagde],
gevestigd te Drachten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.H. van Balen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, kantoor Groningen ([postbusnummer]),
heeft de kantonrechter te Eindhoven, in vervolg op het tussenvonnis van 24 juni 2010 het navolgende vonnis gewezen.
Na tussenvonnis hebben partijen een akte respectievelijk een antwoordakte ingediend. Daarna is een datum voor vonnis bepaald.
Partijen zullen hierna wederom "[eiser]" en "[gedaagde]" worden genoemd.
2. Het verdere geschil en de beoordeling
2.1. [gedaagde] stelt in haar akte dat haar, gezien het tijdsverloop van ruim één jaar, onmogelijk is aanvullend bewijs te leveren dat [eiser] te laat bij de gate is verschenen. [gedaagde] persisteert dan ook bij haar standpunt dat de eerder in het geding gebrachte verklaringen aantonen dat [eiser] te laat is verschenen. Deze verklaringen zijn overigens onvoldoende weerlegd door [eiser], aldus [gedaagde].
2.2. [eiser] stelt in zijn akte dat nu [gedaagde] niet heeft kunnen voldoen aan de haar opgedragen bewijsopdracht niet is komen vast te staan dat [eiser] niet tijdig zou zijn verschenen bij de gate. Hierdoor is [gedaagde] verplicht de door [eiser] geleden schade te vergoeden.
2.3. De kantonrechter blijft bij hetgeen hij in zijn tussenvonnis heeft overwogen.
2.4. De kantonrechter heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat [eiser] op 14 mei 2009 niet tijdig op het vliegveld in Bangkok bij de daarvoor aangewezen gate voor de retourvlucht naar Dusseldorf - via Teheran - is verschenen. De kantonrechter heeft bij het verstrekken van de bewijsopdracht overwogen dat als bewijs van toerekening aan [eiser] de enkele verklaring van Mahan Air (de gebezigde hulppersoon) niet voldoende is, nu vaststaat dat deze heeft verhinderd dat [eiser] het vliegtuig zou nemen.
2.5. [gedaagde] stelt dat het voor haar onmogelijk is aanvullend bewijs te leveren. Zij stelt hiertoe dat van één van de drukste luchthavens van Azië, zijnde het onderhavige vliegveld, redelijkerwijs niet mag worden verwacht dat zij alle informatie omtrent passagiers ruim één jaar na dato nog voorhanden heeft, zoals ook uit de bijgevoegde verklaring van Thai Airways blijkt.
2.6. Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] niet geslaagd in haar bewijslevering. Hierbij overweegt de kantonrechter dat het voor rekening en risico van [gedaagde] komt indien derden haar niet de informatie kunnen verstrekken die zij benodigd in het kader van haar bewijsopdracht, omdat deze derden gegevens van passagiers hooguit zes maanden bewaren. Overigens heeft [eiser] er terecht op gewezen dat [eiser] al in juni 2009 zijn schadeaanspraak heeft ingediend bij [gedaagde], zodat toen al [gedaagde] nadere informatie had kunnen inwinnen. Naar het oordeel van de kantonrechter had toen al aan de luchthaven om nadere informatie kunnen worden verzocht respectievelijk kunnen worden verzocht gegevens langer te bewaren. Blijkbaar heeft [gedaagde] dat toen nagelaten en dat komt voor haar rekening en risico.
2.7. Voorts persisteert [gedaagde] bij haar eerder in het geding gebrachte verklaringen, waaruit volgens [gedaagde] blijkt dat [eiser] te laat bij de gate is verschenen. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter reeds overwogen dat de verklaringen van Mahan Air (productie 7, 16b en 23) onvoldoende zijn omdat deze heeft verhinderd dat [eiser] het vliegtuig zou nemen. Voorts leest de kantonrechter in de verklaring van [de heer x] (productie 24) niet dat [de heer x] uit eigen waarneming heeft vastgesteld dat [eiser] te laat bij de gate is verschenen. Zoals hiervoor overwogen is een verklaring van Mahan Air, in dit geval aan [de heer x], onvoldoende bewijs.
2.8. Dientengevolge is de stelling van [gedaagde] dat [eiser] te laat bij de gate is verschenen niet komen vast te staan. Dit leidt ertoe dat de tekortkoming in de nakoming van de reisovereenkomst zijdens [gedaagde], welke tekortkoming als zodanig ook niet is betwist door [gedaagde], niet kan worden toegerekend aan [eiser] maar aan [gedaagde] dan wel aan de aan de persoon wiens hulp [gedaagde] heeft ingeroepen bij de uitvoering van de overeenkomst.
2.9. Ingevolge artikel 7:507 lid 2 BW is de reisorganisator, in casu [gedaagde], dan ook verplicht de schade te vergoeden die de consument ondervindt tengevolge van de tekortkoming in de nakoming van de reisovereenkomst.
2.10. [eiser] heeft betaling gevorderd van een schadevergoeding ten bedrage van € 1.810,15. Het schadebedrag is door [eiser] in zijn dagvaarding niet gespecificeerd, anders dan een verwijzing naar een brief bij productie 8. Ter comparitie heeft [eiser] wel een specificatie in het geding gebracht met daarin zowel een omschrijving van de schade als mede het, volgens hem daarbij horende schadebedrag. Deze specificatie is vervolgens ter comparitie besproken.
2.11. Ten aanzien van de vordering tot betaling van schade wegens extra verblijf in Bangkok gedurende de periode 14, 15 en 16 mei 2009, overweegt de kantonrechter het volgende. [eiser] heeft ter onderbouwing van deze schade productie 5, 6 en 7 overgelegd, zijnde facturen voor vervoer, voor verblijf in het hotel in de nacht van 14 op 15 mei 2009 en een ticket met de 'no-show fee'. De kosten ten aanzien van de taxi vliegveld-hotel, overnachting Twin Towers van 15 op 16 mei 2009, de faxkosten, de restaurantkosten en de kosten voor eten en drinken zijn door [eiser] niet voorzien van bescheiden die de schade kunnen onderbouwen. [eiser] heeft hiertoe gesteld dat hij niet bij elke gelegenheid facturen of bonnetjes heeft gekregen.
2.12. Door [gedaagde] zijn de producties, noch de door [eiser] gegeven toelichting op het ontbreken van bescheiden voldoende weerlegd of betwist.
De kantonrechter zal deze posten met bijhorende bedragen dan ook toewijzen, mede omdat de posten enkel strekken tot overnachting, vervoer (met gehandicapt kind) en maaltijden en versnaperingen. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn dit redelijke kosten die zijn gemaakt ter zake het - gedwongen extra - verblijf in Bangkok in de periode 14 mei tot en met 16 mei 2009. Ter zake zal in totaal € 552,= worden toegewezen
2.13. Ten aanzien van de post Diversen Bangkok overweegt de kantonrechter dat deze post onvoldoende door [eiser] is onderbouwd. In de andere door [eiser] geclaimde posten zitten kosten voor overnachting, voor vervoer en voor maaltijdgebruik. Uit welke kosten de post diversen voorts bestaan kan [eiser] onvoldoende toelichten. Om die reden zal de kantonrechter deze post van - omgerekend - € 53,65 afwijzen.
2.14. De kosten ten aanzien van de telefoonkosten, extra dagen hondenpension en een gemiste werkdag, zijn door [gedaagde] onvoldoende weersproken.
De kantonrechter zal deze kosten, die hem overigens redelijk voorkomen, dan ook toewijzen tot het in dat kader gevorderde bedrag van € 216,50.
2.15. Met betrekking tot het smartengeld overweegt de kantonrechter het volgende.
Ingevolge artikel 7:510 BW hebben zowel [eiser] als zijn reisgenoten aanspraak op smartengeld. Het ligt in de rede [eiser] bevoegd te achten namens alle betrokkenen een vordering ter zake in deze procedure te kunnen formuleren.
De feitelijke gang van zaken als door [eiser] in de dagvaarding en ter comparitie geschetst - waaronder het uit rij gehaald worden en door zwaargewapende militairen naar buiten worden geleid - als ook de repercussies daarvan voor de echtgenote van [eiser] en hun meervoudig gehandicapte dochter, zijn door [gedaagde] niet althans onvoldoende weersproken.
Gezien de in Smartengeld 200 (Verkeersrecht ANWB) genoemde uitspraken 1301 en 1302, waarbij respectievelijk - oorspronkelijk - € 454,= en € 500,= wegens gederfd reisgenot aan de reiziger is toegekend, is een bedrag van € 250,= per persoon als gevorderd in de gegeven omstandigheden een redelijke schadevergoeding. In ieder geval wordt hiermee niet de grens van artikel 7:511 BW overschreden. Het gevorderde bedrag ad € 750,= zal dan ook worden toegewezen.
De kantonrechter zal derhalve een totaal bedrag van € 1.518,50 ter zake hoofdsom toewijzen.
2.16. De vordering tot betaling van een bedrag van € 357,= wegens buitengerechtelijke incassokosten zal de kantonrechter eveneens toewijzen. De werkzaamheden, zijnde het verzenden van drie brieven, waarvan twee inhoudelijke brieven in het kader van buitengerechtelijk overleg teneinde de zaak aldus op te lossen, vallen niet onder de voorbereiding van het geding of onder de instructie van de zaak. [gedaagde] heeft deze werkzaamheden ook niet als zodanig weersproken.
Hetgeen [gedaagde] nog heeft opgemerkt over de reikwijdte van de rechtsbijstandpolis van [eiser] en de in dat kader gemaakte keuze snijdt voorts geen hout. Er bestaat geen verzekeringsplicht ten aanzien van kosten van rechtsbijstand - zoals de gemachtigde van [gedaagde], zelf werkzaam bij een rechtsbijstandverzekeraar, genoegzaam bekend moet zijn - en de vordering van [eiser] steunt direct op de wet (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). Zijn vermeende keuze ten aanzien van de polisvoorwaarden is derhalve niet van belang.
2.17. De rentevordering is als zodanig niet bestreden, voldoende onderbouwd - nu al sprake is van verzuim per moment waarop de kosten zijn gemaakt en smart is geleden gezien artikel 6:83 sub b BW - en zal derhalve worden toegewezen.
De gevorderde toewijzing tot de dag der algehele voldoening zal echter niet worden toegewezen. Afwijking van de hoofdregel van toewijzing tot de dag der voldoening, zodat deelbetalingen op de voet van artikel 6:44 BW ook (eventueel) in mindering kunnen strekken op de rentedragende hoofdsom, is immers niet onderbouwd.
2.18. De post advocaatkosten zal de kantonrechter afwijzen. Het is de vrije keuze van [eiser] geweest om een advocaat in te schakelen voor het verkrijgen van advies. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] zich niet direct tot zijn rechtsbijstandverlener, dan wel een juridisch loket kon wenden voor gratis advies. De kantonrechter ziet niet in waarom deze kosten redelijkerwijs voor rekening van [gedaagde] dienen te komen. Dit klemt temeer nu [eiser] daarnaast ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft gevraagd en toegewezen zal krijgen.
2.19. [gedaagde] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, als becijferd aan de hand van 2,5 punt in het gebruikelijk tarief.
veroordeelt [gedaagde] BV om, tegen deugdelijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te voldoen een bedrag groot € 1.875,50, zijnde een bedrag van € 1.518,50 ter zake hoofdsom en een bedrag van € 357,= ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2009 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] BV in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op € 668,98, zijnde € 85,98 wegens dagvaardingskosten, € 208,= wegens griffierecht en € 375,= wegens gemachtigdensalaris,
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Gewezen door mr. R.R.M. de Moor, kantonrechter, en op 4 november 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.