ECLI:NL:RBSHE:2010:BN8403

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/820630-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrift met betrekking tot inkomensverklaringen voor hypotheken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 28 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als financieel adviseur werkzaam was bij een bedrijf in Venray. De verdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrift met betrekking tot inkomensverklaringen die nodig waren voor hypotheekaanvragen van drie cliënten. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste jaarinkomens had ingevuld op de inkomensverklaringen, door het verwachte rendement van een beleggingsproduct bij het jaarinkomen op te tellen zonder dit expliciet te vermelden. De verdediging voerde aan dat de berekeningen correct waren en dat de verdachte handelde volgens de instructies van zijn leidinggevenden, die de documenten ook ondertekenden.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of had moeten weten dat hij in strijd met de waarheid handelde. De rechtbank constateerde dat er onduidelijkheid bestond over wat precies onder 'inkomsten uit vermogen' moest worden verstaan en hoe deze op de inkomensverklaring moesten worden vermeld. De rechtbank vond dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de ondertekening van de documenten door zijn leidinggevenden. Gezien deze overwegingen sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke richtlijnen en normen bij het invullen van inkomensverklaringen voor hypotheken, en de rol van adviseurs in het proces. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/820630-10
Datum uitspraak: 28 september 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 september 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 augustus 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, in de periode van 13 november 2006 tot en met 16 juli 2007, te Venray en/of Reusel en/of Heeze en/of elders in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,meermalen, althans eenmaal, (telkens) een Inkomensverklaring Hypotheek SNS Bank (met als geldnemers [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, op die Inkomensverklaring bij jaarinkomen geldnemer 1 en/of jaarinkomen geldnemer 2 een onjuist, immers te hoog, bedrag ingevuld, en/of heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader dat geschrift (telkens) ondertekend en/of doen ondertekenen (namens [werkgever]) ter bevestiging van de juistheid van de inhoud,zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
artikel 225 lid 1 wetboek van strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
Vaststaande feiten.
Verdachte was in de ten laste gelegde periode werkzaam als financieel adviseur in loondienst bij het bedrijf [werkgever] te Venray. In die hoedanigheid voerde verdachte adviesgesprekken met de latere aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (elk afzonderlijk) over een mogelijke verbetering van hun financiële situatie. [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben ieder naar aanleiding van de adviezen besloten om de bestaande hypotheek op hun woning af te lossen en de overwaarde te gebruiken om een nieuwe, hogere, hypotheek af te sluiten bij SNS Bank. Zij besloten het bedrag van de nieuwe hypothecaire lening te investeren in een beleggingsproduct van [naam beleggingsproduct] en het rendement daarvan aan te wenden om de nieuwe hypotheeklast te voldoen. Verdachte had aangegeven dat het rendement van [naam beleggingsproduct] hoger zou zijn dan de hypotheeklasten: naar verwachting zou het rendement ongeveer 9% bedragen.
De nieuwe hypotheken bij SNS Bank werden afgesloten via tussenkomst van verdachte. Ten behoeve van elke nieuwe hypotheekaanvraag diende een voorgedrukt formulier "Inkomensverklaring Hypotheek" te worden ingevuld, waarop het jaarinkomen werd aangegeven. Daartoe ontving verdachte van de aangevers en hun echtgenotes gegevens over hun inkomsten in de vorm van jaaropgaven en/of werkgeversverklaringen.
Verdachte heeft aan ieder van de aangevers een blanco formulier "Inkomensverklaring Hypotheek" ter ondertekening voorgelegd. Nadat het formulier was ondertekend door de aangever vulde verdachte de jaarinkomens van aangever en diens echtgenote in. Daarbij telde verdachte telkens bij het jaarinkomen een bedrag op wegens het verwachte rendement van de belegging; dat bedrag maakte aldus deel uit van het jaarinkomen, zonder dat die inkomenscomponent expliciet op het formulier was vermeld.
De Inkomensverklaring werd vervolgens door verdachte voorgelegd aan een leidinggevende binnen [werkgever], die het formulier ondertekende. Vervolgens werd de Inkomensverklaring doorgestuurd naar SNS Bank, die in alle drie de ten laste gelegde gevallen een hypothecaire lening verstrekte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] met aanvullende bescheiden, alsmede de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] in combinatie met de Acceptatienormen Hypotheken Advieswijzer voor adviseurs.
De officier van justitie eist een werkstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken met een proeftijd van 2 jaar met aftrek.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Zijdens de verdediging is vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde feit. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
* De berekeningen zoals deze door aangevers en de opsporingsinstanties (ook tijdens de verhoren aan verdachte) zijn voorgespiegeld, zijn onjuist en kunnen geen basis vormen voor het bewijs dat verdachte de inkomensverklaringen valselijk zou hebben ingevuld.
* De op de Inkomensverklaring Hypotheken opgegeven jaarinkomens zijn wel juist. De raadsman heeft gesteld dat het bijtellen van verschillende posten het zogenoemde bruteren van bedragen conform de werkwijze en de instructies van verdachtes werkgever was. Voorts waren aangevers op de hoogte van de bijtelposten en heeft verdachte hen niet misleid.
* Er is niet gehandeld in strijd met de acceptatienormen voor hypotheken. Volgens de verdediging was er enerzijds geen sprake van geleend geld. Anderzijds zijn de aanvragen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] al gedaan in 2006, waardoor de verscherpte normen van 2007 op die gevallen niet van toepassing waren.
* De eindverantwoordelijkheid voor eventuele valsheid van gegevens lag niet bij verdachte omdat hij niet bevoegd was de Inkomensverklaringen te ondertekenen. Hij heeft dat ook in geen van de zaken gedaan. Deze bevoegdheid lag bij de leidinggevenden van verdachte, bij wie verdachte de door hem ingevulde bescheiden inleverde ter controle en ondertekening. Zelfs indien zou komen vast te staan dat er verkeerde bedragen zijn ingevuld, dan nog mocht verdachte in deze vertrouwen op de expertise van zijn leidinggevenden.
* Het opzet van verdachte op het tenlastegelegde feit ontbreekt. Verdachte had niet het oogmerk om valse inkomensgegevens op te nemen, ook de aangevers wisten volgens verdachte welke inkomensgegevens zouden worden ingevuld en verdachte was zelf overtuigd van de juistheid van de vermelde gegevens. Eventuele onjuistheden in de bedragen zijn te verklaren door slordigheid, hetgeen blijkt uit het gegeven dat in het dossier naast afrondingen naar boven ook afrondingen naar beneden zijn te vinden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd en overweegt daartoe het volgende.
Inleiding
Voor het bewijs van het ten laste gelegde is een vereiste dat komt vast te staan dat de bedragen, die door verdachte zijn ingevuld op de Inkomensverklaringen bij "jaarinkomen geldnemer(s)", valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid zijn zoals de dagvaarding vermeld. Het gaat er met andere woorden om dat komt vast te staan dat de inhoud niet overeenstemt met de werkelijkheid en dat verdachte zich daarvan bewust was. Daartoe dient te worden vastgesteld wat indertijd onder "jaarinkomen" moest worden begrepen, met name in het verband van de hypotheekaanvragen in de periode van november 2006 - juli 2007.
Het verweer van de raadsman komt samengevat hierop neer dat er geen sprake is van onjuiste bedragen, maar van een bijtelling van de verwachte rente-inkomsten uit de [naam beleggingsproduct]-belegging die volgens de toen geldende normen gebruikelijk en geoorloofd was.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag wat onder 'jaarinkomen' moet worden begrepen objectieve aanknopingspunten gevonden in het formulier Inkomensverklaring Hypotheek van SNS Bank en in de zogenoemde Acceptatienormen Hypotheken zoals destijds gehanteerd door SNS Bank (de versie tot 1 januari 2007 en de versie vanaf 1 januari 2007). De getuigenverklaringen van medewerkers van SNS Bank en [werkgever] tegenover de politie laat de rechtbank in dit opzicht buiten beschouwing, omdat die verklaringen zijn afgelegd in 2009 - na de financiële crisis en de val van [naam beleggingsproduct] - en onvoldoende duidelijkheid geven over de in 2006-2007 gehanteerde uitgangspunten.
Inkomensverklaring Hypotheek
In de Inkomensverklaring Hypotheek (zoals o.a. opgenomen in bijlage 7, pagina 359 bij het proces-verbaal van politie) is onder andere vermeld: "Geldnemer(s) en de adviseur hebben, ieder voor zich en gezamenlijk, bij het aangaan van de hypothecaire geldlening stilgestaan bij en zijn zich volledig bewust van mogelijke fluctuaties van een eventueel meegeteld inkomen uit vermogen en van de waarde daarvan, op zowel korte als op lange termijn. Indien een deel van het inkomen bestaat uit inkomen uit vermogen, dan is bij de vaststelling van deze inkomenscomponent de nodige voorzichtigheid betracht. Verandering van de waarde van het vermogen kan invloed hebben op de mogelijkheid van aflossing en de betaling van de maandelijkse lasten van de hypotheek". Vervolgens verklaren geldnemer(s) en de adviseur dat het werkelijke inkomen gelijk is aan het opgegeven inkomen.
In de Inkomensverklaring wordt eveneens vermeld dat het inkomen dat is vermeld, is getoetst aan de normen van de SNS bank. In de Inkomensverklaring is niet vermeld wat nu exact onder "(jaar)inkomen" moet worden verstaan.
Acceptatienormen Hypotheken
De Acceptatienormen Hypotheken van SNS bank, zoals geldend van juni 2006 tot 1 januari 2007 vermelden onder punt 1.3 onder het kopje "Inkomen" ondermeer: "vast jaarinkomen" in de vorm van bruto basisjaarloon/salaris en voorts diverse toeslagen, variabele inkomensbestanddelen, uitkeringen, huurinkomsten en ontvangen alimentatie.
Daarnaast is onder punt 1.3.10 ondermeer vermeld: "Effecten/Beleggingsrekening. Indien de klant aantoonbaar over eigen vermogen beschikt, kan dit leiden tot een hogere hypotheek. Er kan worden uitgegaan van een maximaal rendement van 8% op dit vermogen. Het op deze wijze verkregen inkomen uit het vermogen mag bij de maximale financieringslast worden opgeteld tot een maximum van 1/3 x de woonquote".
De Acceptatienormen Hypotheken, zoals geldend vanaf 1 januari 2007 vermelden onder punt 3 onder het kopje "Toetsinkomen" ondermeer dat het vaste inkomen voor 100% geldt als toetsinkomen, waarbij onder vast inkomen wordt verstaan inkomen uit gegarandeerde salariscomponenten waarvan de frequentie van betaling en de hoogte zijn overeengekomen. Daarnaast is onder punt 3.5 vermeld "Vermogen kan dienen als inkomstenbron indien de klant er vrij over beschikt (het mag dus niet worden geleend). Een percentage van de aanvangswaarde van het vermogen wordt opgeteld bij het overige inkomen. Dit percentage wordt voorgeschreven door het Contactorgaan Hypothecaire Financiers".
Conclusie
Zowel in de Acceptatienormen als bij de Inkomensverklaring werd er kennelijk van uitgegaan dat bij de bepaling van het jaarinkomen in het kader van de beoordeling van een hypotheekaanvraag rekening kon worden gehouden met aanwezige inkomsten uit vermogen van de aanvrager. Dat gold in de ten laste gelegde periode zowel voor als na 1 januari 2007.
Wat echter in die tijd exact onder inkomsten uit vermogen moest worden verstaan blijkt noch uit de Acceptatienormen noch uit de Inkomensverklaring. Ook blijkt op geen enkele wijze of - en zo ja hoe - de inkomsten uit vermogen afzonderlijk op de Inkomensverklaring moesten worden vermeld; op het voorgedrukte formulier was immers alleen ruimte gereserveerd voor het "jaarinkomen" van de geldnemers/aangevers. Bovendien heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij handelde in opdracht en volgens de instructies van zijn meerderen, dat hij ook door hen werd gecontroleerd en dat hij door hen nimmer is gecorrigeerd. Verdachte zou de onderliggende bescheiden ook met de Inkomensverklaring hebben overgelegd aan zijn superieuren die de Inkomensverklaring ondertekenden.
Gelet op deze onduidelijkheden valt aan de inhoud van het dossier in deze zaak onvoldoende bewijs te ontlenen voor de stelling dat verdachte door het optellen van de verwachte rente inkomsten van beleggingen zoals [naam beleggingsproduct] bij het jaarinkomen, wist of had moeten weten dat hij in strijd met de waarheid handelde.
Ten slotte is niet gebleken van zodanig grove afwijkingen in de berekeningen van verdachte, dat reeds daaruit de bewuste misleiding moet worden afgeleid.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit omdat zij het niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.E. Becking, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 28 september 2010.