ECLI:NL:RBSHE:2010:BN5849

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4523
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vervoersvoorziening op basis van bijzondere persoonlijke omstandigheden van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven over de afwijzing van een aanvraag voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres, een alleenstaande vrouw van 33 jaar, heeft na een ongeval beperkingen ondervonden in haar mobiliteit en heeft een aanvraag ingediend voor vergoeding van kosten voor aanpassingen aan haar auto en aanvullende rijlessen. De rechtbank oordeelt dat eiseres, gezien haar bijzondere persoonlijke omstandigheden, onvoldoende gecompenseerd wordt door het collectief vervoer, wat haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in gevaar brengt. De rechtbank heeft het besluit van de gemeente vernietigd en bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van € 1.031,20 voor de gevraagde voorzieningen. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644,00. De rechtbank benadrukt dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet en dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke behoeften van eiseres. De uitspraak biedt een belangrijke precedent voor de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/4523
Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2010
inzake
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. C. Hamerling-Wijn,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigde mr. A.J. Rijkers.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), te weten vergoeding van de kosten van aanvullende rijlessen en aanpassingen aan de eigen auto van eiseres, afgewezen.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 november 2008 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 oktober 2009, waar eiseres noch haar gemachtigde is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak is met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb doorverwezen naar een meervoudige kamer.
De behandeling van het beroep ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 20 juli 2010, waar eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding is de vraag aan de orde of het besluit op bezwaar, waarbij de afwijzing van de aanvraag om een vervoersvoorziening is gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat uit van de navolgende relevante feiten en omstandigheden.
3. Eiseres is een alleenstaande vrouw van thans 33 jaar. Zij heeft na een breuk van haar rechter onderbeen in augustus 2006 een stoornis in het vegetatieve systeem. Hierdoor is zij beperkt in het lopen en met name belasting van het rechterbeen is beperkt mogelijk. Zij maakt gebruik van een handbewogen rolstoel. Eiseres heeft zich onder behandeling gesteld bij revalidatiecentrum Blixembosch. Eiseres was voor het ongeval werkzaam als podotherapeute en zij heeft getracht haar werk te hervatten. Om naar het werk te kunnen komen had zij een auto nodig. Omdat zij haar auto niet kon gebruiken vanwege de problemen aan haar rechterbeen, diende de auto aangepast te worden voor bediening met de linkervoet. In dat verband had eiseres tevens extra rijlessen nodig. Eiseres heeft op 6 maart 2008 vergoeding voor een aanvullende rijopleiding ten bedrage van € 460,00 en voor een aanpassing van haar auto ten bedrage van € 571,20 aangevraagd.
4. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een GGD-arts onderzoek gedaan en deze arts heeft eiseres gezien op het spreekuur. De arts heeft op 16 april 2008 aan verweerder een advies uitgebracht. De arts concludeert dat er geen medische noodzaak is voor vergoeding van de gevraagde kosten omdat er geen contra-indicatie is voor het gebruik van het collectief vervoer. Tijdens de bezwaarprocedure heeft verweerder een second opinion gevraagd aan Argonaut, die op 8 juli 2008 heeft gerapporteerd. Blijkens dit rapport acht de medisch adviseur duidelijk dat eiseres ernstige belemmeringen heeft in het zelfstandig onderhouden van sociale contacten. Er is om die reden een indicatie voor een vervoersvoorziening. Eiseres is niet aangewezen op vervoer per eigen auto, aangezien zij gebruik kan maken van het collectief vervoer.
5. De commissie voor bezwaarschriften heeft bij advies van 30 september 2008 overwogen dat niet gebleken is van overwegende bezwaren die de afwijzing van de keuze van eiseres voor een persoonsgebonden budget in plaats van het gebruik van het collectief vervoer rechtvaardigen. Hierbij heeft de commissie verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 juli 2008 (LJN:BD9052). Bovendien heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de behoeften van eiseres, althans heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze daarmee rekening is gehouden.
6. Verweerder heeft naar aanleiding van dit advies bij eiseres gegevens opgevraagd ten aanzien van haar maandelijkse vervoersbehoefte. Bij brief van 27 oktober 2008 heeft eiseres medegedeeld dat zij sinds oktober 2007 gemiddeld 1040 km per maand reist met haar eigen auto. Zij bezoekt 4 keer per maand haar familie/kennissen in België, Echt en Wageningen, 24 keer per maand doet zij boodschappen in Eindhoven en 20 keer per maand bezoekt zij revalidatiecentrum Blixembosch of heeft zij andere medische afspraken.
7. Verweerder heeft in afwijking van het advies van de commissie voor bezwaarschriften het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Voor verweerders gemeente is er, gegeven de keuze om een collectief vervoerssysteem op te zetten en verantwoord te kunnen laten functioneren, een aanzienlijk belang om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer. Voor eiseres is er geen contra-indicatie aanwezig voor het gebruik van het collectief vervoer. In de aanwezige gegevens, waaronder het inkomen van eiseres en de door haar aangegeven vervoersbehoefte, acht verweerder geen bijzondere omstandigheden aanwezig om af te wijken van de verordening.
8. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij tevens heeft gevraagd om een tegemoetkoming in de kosten die zij voor haar eigen auto moet maken. Eiseres betwist dat de door haar gevraagde voorziening dient te worden afgewezen om de financiële haalbaarheid van het collectief vervoer te waarborgen. Zij kan zich vinden in het advies van de commissie voor bezwaarschriften. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met haar individuele omstandigheden. Zij is van mening dat zij door de afwijzing van haar aanvraag ernstig in haar bewegingsvrijheid wordt beperkt.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wmo - voor zover hier van belang - treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge het tweede artikellid houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Blijkens de parlementaire geschiedenis is in de toevoeging van deze laatste zinsnede het draagkrachtprincipe verankerd (Tweede Kamer 2005 – 2—6, 30 131, nr. 98, p 58-59).
11. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
12. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wmo vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Ingevolge het tweede artikellid is het in het eerste lid gestelde van overeenkomstige toepassing op een besluit op bezwaar.
13. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Eindhoven uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Eindhoven 2007 (hierna: de verordening).
14. Ingevolge artikel 20 van de verordening kan de door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;
b. een individuele vervoersvoorziening te verstrekken in de vorm van:
een naturavoorziening;
een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.
15. Ingevolge artikel 21 van de verordening kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet voor de in artikel 20, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek:
a. het gebruik van het openbaar vervoer of
b. het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.
16. Ingevolge artikel 22 van de verordening kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet voor de in artikel 20, onder b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:
a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 20, onder a, onmogelijk maken; dan wel
b. een collectief systeem als bedoeld in artikel 20, onder a, niet aanwezig is.
17. Ingevolge artikel 24 van de verordening wordt bij de te verstrekken vervoersvoorziening ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
18. De rechtbank stelt voorop dat het geding beperkt is tot de vraag of de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten van aanvullende rijlessen en aanpassingen aan de eigen auto van eiseres bij het bestreden besluit terecht is gehandhaafd. In dit geding is niet aan de orde de vraag of eiseres tevens in aanmerking dient te komen voor een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de eigen auto, nu eiseres blijkens de aanvraag van 6 maart 2008 slechts heeft verzocht om een vergoeding van de kosten van een aanvullende rijopleiding en aanpassingen van haar auto, en niet tevens om een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto. Deze aanvraag is bij het primaire besluit van 22 mei 2008 afgewezen. Eerst in bezwaar tegen dit primaire besluit heeft eiseres verzocht om een persoonsgebonden budget in plaats van het collectief vervoer. De rechtbank begrijpt dit verzoek niet als een aanvraag die ertoe strekt dat tevens een persoonsgebonden budget voor gebruik van de eigen auto wordt toegekend, naast de reeds aangevraagde vergoedingen. Voor zover eiseres een persoonsgebonden budget voor gebruik van de eigen auto wenst aan te vragen in verband met haar gewijzigde persoonlijke omstandigheden, te weten het gegeven dat zij met ingang van september 2010 in Nijmegen gaat studeren, dient eiseres dan ook, desgewenst, alsnog een nieuwe aanvraag bij verweerder in te dienen.
19. Met betrekking tot de vraag of aan een betrokkene de keuzemogelijkheid dient te worden gegeven tussen deelname aan het collectief vervoer of een persoonsgebonden budget heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 28 oktober 2009 meerdere uitspraken gedaan, waaronder de uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BK2500. De CRvB heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het primaat van een collectief vervoersysteem op zich niet in strijd komt met de artikelen 4 en 5 van de Wmo. Echter, vervolgens dient te worden beoordeeld of collectief vervoer voor de persoon van de belanghebbende een voorziening is die voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo bedoelde compensatieplicht. Deze vraag kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar niet alleen de beperkingen van de betrokkene, maar ook de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van de individuele belanghebbende. Verweerder zal die beperkingen gezien artikel 3:2 van de Awb in verbinding met artikel 4, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wmo moeten inventariseren en daarbij moeten nagaan hoe de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer zich verhouden tot de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn vervoersbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke voorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de belanghebbende en zijn of haar deelname aan het maatschappelijke verkeer. Verweerder zal daarbij voorts rekening moeten houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in (vervoers)maatregelen te voorzien.
20. De rechtbank stelt vast dat de motivering van het bestreden besluit beperkt is tot de vraag of eiseres in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Verweerder heeft bij het bestreden besluit niet gemotiveerd op welke wijze het collectief vervoer zich kwalificeert als compensatie van de beperkingen van eiseres op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, gelet op haar vervoersbehoefte en persoonlijke omstandigheden. Het bestreden besluit ontbeert in zoverre een deugdelijke motivering, zoals vereist in artikel 26, eerste lid, van de Wmo en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
21. De rechtbank acht het uit een oogpunt van finale geschilbeslechting geraden om zelf in de zaak te voorzien, als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en overweegt daartoe als volgt.
22. Naar het oordeel van de rechtbank wordt eiseres, gelet op haar bijzondere persoonlijke omstandigheden, met het collectief vervoer onvoldoende gecompenseerd op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat eiseres nog jong is en dat zij bovendien alleenstaand is, terwijl zij volgens de medisch adviseur van Argonaut ernstige belemmeringen ondervindt in het zelfstandig onderhouden van sociale contacten. Eiseres is afhankelijk van de bovenregionale contacten met haar familie en kennissen, welke bezoeken voor haar noodzakelijk zijn om dreigende vereenzaming te voorkomen. Haar ouders, die in België wonen, zijn niet in staat haar te bezoeken omdat zij voor de grootouders van eiseres dienen te zorgen. Bovendien heeft eiseres een zeer ruime vervoersbehoefte. Zij spant zich maximaal in om te revalideren, om zo snel mogelijk weer te kunnen participeren in de samenleving. In verband hiermee is eiseres, toen het revalidatiecentrum in september 2008 de behandeling wilde stoppen, naar het academisch ziekenhuis in Maastricht gegaan voor verdere revalidatie, hetgeen op zichzelf bezien reeds een aanzienlijke vervoersbehoefte met zich brengt. De onvermijdelijke extra wachttijd bij het collectief vervoer is in het bijzondere geval van eiseres te beperkend, gelet op het feit dat eiseres zeer vaak een beroep zal moeten doen op dit vervoer, waarbij zij iedere keer opnieuw zal worden geconfronteerd met een extra wachttijd.
23. Nu in dit uitzonderlijke geval met het gebruik van collectief vervoer niet wordt voldaan aan de uit artikel 4, eerste lid, van de Wmo voortvloeiende compensatieplicht, is er aanleiding voor toekenning van de door eiseres gevraagde vervoersvoorziening, bestaande uit vergoeding van de kosten voor aanpassingen aan de eigen auto van eiseres en voor aanvullende rijlessen. De aanvraag van eiseres is beperkt tot een eenmalige vergoeding van een bedrag van € 1.031,20 en komt, gelet op het compensatiebeginsel van artikel 4, eerste lid, van de Wmo voor toekenning in aanmerking.
24. Gelet hierop zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door onder herroeping van het primaire besluit van 22 mei 2008 het bezwaar gegrond te verklaren en te bepalen dat aan eiseres een vergoeding dient te worden toegekend ten bedrage van € 1.031,20.
25. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 20 juli 2010;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
26. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
27. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar;
- herroept het primaire besluit van 22 mei 2008, in dier voege dat aan eiseres een persoonsgebonden budget wordt toegekend ten bedrage van € 1.031,20;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar;
- gelast verweerder aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00.
Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als voorzitter en mr. E.H.B.M. Potters en mr. B. Fijnheer als leden in tegenwoordigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2010.

Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: