ECLI:NL:RBSHE:2010:BN4528

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181190 - HA ZA 08-1844
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake dwaling en vaststellingsovereenkomst tussen Driebergen Beheer B.V. en Cornelis Huygens Vastgoed B.V. en Cornelis Huygens Sparrenlaene B.V.

In deze zaak vorderde Driebergen Beheer B.V. (hierna: Driebergen) een wijziging van de beëindigingsovereenkomst die op 11 mei 2007 was gesloten met Cornelis Huygens Vastgoed B.V. (hierna: CHV) en Cornelis Huygens Sparrenlaene B.V. (hierna: CHS) op grond van dwaling. Driebergen stelde dat zij niet op de hoogte was gesteld van de verkoop van onroerend goed en de onderhandelingen die daarover met Moonen Projectontwikkeling B.V. plaatsvonden. De rechtbank oordeelde dat Driebergen niet voldoende bewijs had geleverd dat zij niet op de hoogte was van deze onderhandelingen en dat de beëindigingovereenkomst als een vaststellingsovereenkomst kwalificeerde. De rechtbank verwierp het beroep op dwaling, omdat Driebergen geacht werd rekening te houden met de mogelijkheid van verkoop van het onroerend goed. De vorderingen van Driebergen werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van CHV en CHS niet behandeld, omdat de vordering in conventie was afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 181190 / HA ZA 08-1844
Vonnis van 11 augustus 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DRIEBERGEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORNELIS HUYGENS VASTGOED B.V.,
gevestigd te Vught,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORNELIS HUYGENS SPARRENLAENE B.V.,
gevestigd te Vught,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. E.H.H. Schelhaas te ‘s-Hertogenbosch
Partijen zullen hierna Driebergen en gedaagden (conventie) respectievelijk eisers (reconventie) genoemd worden; gedaagden in conventie, eisers in reconventie zullen afzonderlijk als CHV (gedaagde/eisers sub 1) respectievelijk CHS (gedaagde/eiseres sub 2) worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 december 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2009
- de antwoordakte van CHV
- de akte vermindering en wijziging volgorde van eis van Driebergen
- het proces-verbaal van comparitie van 28 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [P] is bestuurder en aandeelhouder van Driebergen. Driebergen is sedert 28 maart 2006 houdster van 25% van de geplaatste aandelen in Cornelis Huygens Sparrenlaene BV(CHS). Zij heeft deze aandelen verkregen van CHV die 75% van de aandelen in CHS heeft behouden. De bestuurder van CHS is [C]. [C] is ook bestuurder (via Pijnenburg Holding BV) van CHV. De aandelen in CHV zijn gecertificeerd; de aandelen worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor Cornelis Huygens Vastgoed, de certificaten van deze aandelen worden gehouden door Pijnenburg Holding BV en Staete BV. De aandelen in deze laatste vennootschap worden gehouden door de Stichting Staete; A.A.M. van Grinsven is bestuurder van deze vennootschap. Driebergen, CHS en CHV houden zich allen – onder meer – bezig met het ontwikkelen van en het beleggen in vastgoed. Van de Cornelis Huygensgroep maken verder – onder meer - deel uit Cornelis Huygens Projectontwikkeling BV en Cornelis Huygens Projecten BV
2.2. Eind 2002 raakte Cornelis Huygens Projectontwikkeling BV, een zustervennootschap van CHV, in onderhandeling met de Gezondheidsdienst voor Dieren te Boxtel, eigenaar van een kantoorpand aan de Molenheidseweg 48-40 aldaar. Omdat de Gezondheidsdienst haar activiteiten ter plaatse zou staken was zij op zoek naar een koper voor haar pand. Cornelis Huygens Projectontwikkeling BV was bereid een substantieel bedrag voor dit pand te betalen op voorwaarde dat er goede vooruitzichten waren om op deze locatie woningen te ontwikkelen. Met het oog hierop is Cornelis Huygens Projecten BV met de Gezondheidsdienst een overeenkomst aangegaan (aangeduid als een huurovereenkomst met koopoptie), op grond waarvan Cornelis Huygens Projecten BV met ingang van 1 april 2003 een optie verkreeg voor de duur van drie jaar tegen betaling van een vergoeding van EUR 90.756,- exclusief BTW per jaar en het recht om zelf, dan wel een nader te noemen meester, het kantoor binnen drie jaar te kopen voor een bedrag van EUR 3.403.350,-.
2.3. In diezelfde periode kwam CHV in contact met [P]. [C] kende [P] nog uit de tijd dat laatstgenoemde directeur was van Bouwbedrijf [P] te Rosmalen. [P] gaf aan dat hij een bijdrage kon leveren aan het project te Boxtel gelet op zijn grote ervaring op het gebied van de bouw en realisatie van vastgoed en dat hij bovendien over voldoende financiële middelen beschikte om risicodragend te participeren. Overeengekomen werd en middels een door [P] en CHV ondertekende brief vastgelegd dat [P] voor 25% risicodragend zou participeren in een aparte vennootschap waarin het project ‘Gezondheidsdienst voor Dieren’ zou worden ingebracht, zulks onder het voorbehoud dat de - op dat moment nog niet schriftelijk vastgelegde – afspraken met de Gezondheidszorg voor Dieren definitief zouden worden. De oorspronkelijke afspraken gingen uit van de realisatie van 46 zorgappartementen e.d. [P] diende ter zake deze participatie een bedrag te betalen van EUR 100.000,- per jaar gedurende maximaal drie jaar.
2.4. Begin 2006 heeft Cornelis Huygens Projecten, na consultatie van [P], de koopoptie ingeroepen omdat zij de kansen om te komen tot realisatie van woningbouw op de locatie van de Gezondheidsdienst voor Dieren, mede naar aanleiding van ter zake gevoerd overleg met de gemeente Boxtel, voldoende positief inschatte. Tevens werd besloten uitvoering te geven aan de met [P] in verband met dit project in 2003 gemaakte afspraken.
2.5. Bij notariële akte van 28 maart 2006 droeg CHV 25% van de aandelen in CHS over aan Driebergen tegen betaling van EUR 29.495,-. Voorts verplichtte Driebergen zich om 25% van de door CHV aan CHS ter leen verstrekte gelden over te nemen en voorts ook voor 25% bij te dragen in de toekomstige voor aankoop en bouwrealisatie door CHS benodigde financiering. Daarnaast verbond Driebergen zich om een geldlening ter beschikking te stellen van EUR 118.212,50 onder dezelfde condities als waaronder door CHV aan CHS een geldlening was verstrekt.
Bij akte van levering van 31 maart 2006 heeft de Gezondheidszorg voor Dieren het kantoorpand te Boxtel in eigendom overgedragen aan CHS voor een bedrag van EUR 3.403.350,-. De rechtbank zal dit kantoorpand in het vervolg als ‘het onroerend goed’ aanduiden.
2.6. Bij factuur van 24 april 2006 werd Driebergen vervolgens het te haren laste komende aandeel in de koopsom (EUR 908.599,75 voor het onroerend goed in rekening gebracht. In het kader van de verwerving van het belang in CHS heeft Driebergen – uiteindelijk – de navolgende bedragen betaald:
• EUR 29.495,- aan CHV ter zake de koopsom van de aandelen
• EUR 300.000,- optiepremie aan CHV (3 maal EUR 100.000,-)
• EUR 908.600,- lening aan CHS (25% van de koopsom van het onroerend goed)
• EUR 118.212,- lening aan CHS
2.7. Op initiatief van Driebergen zijn vanaf de tweede helft van 2006 onderhandelingen gevoerd tussen Driebergen en CHV over een beëindiging van de samenwerking tussen Driebergen en CHV in CHS; [P] heeft in dat verband bij email van 27 oktober 2006 een voorstel gedaan.
Deze onderhandelingen hebben geleid tot afspraken zoals verwoord in een emailbericht van 27 april 2007 en vastgelegd in een op 11 mei 2007 getekende beëindigingovereenkomst. In deze beëindigingovereenkomst hebben partijen de navolgende afspraken vastgelegd:
a. CHV betaalt vóór 1 augustus 2007 EUR 1.026.812,- aan Driebergen ter zake de door Driebergen aan CHS verstrekte leningen;
b. CHV neemt het 25% aandelenbelang van Driebergen in CHS over tegen de nominale waarde ad EUR 29.495,-, te betalen bij levering;
c. Levering van de aandelen zal geschieden in onderling overleg doch uiterlijk na 2 jaar na realisatie van het project in CHS of na 2 jaar nadat het onroerend goed eventueel is verkocht
d. Na een onherroepelijke bestemmingsplanwijziging ten aanzien van het woonzorgcomplex zoals tot dan toe door CHS ontwikkeld wordt de koopprijs van de aandelen verhoogd met EUR 300.000,-.
Op basis van deze overeenkomst heeft CHV de door Driebergen aan CHS ten titel van geldlening betaalde bedragen ad EUR 1.026.812,- aan Driebergen terugbetaald.
2.8. Nadat Driebergen te kennen had gegeven de samenwerking met CHV binnen CHS te willen beëindigen zijn onderhandelingen op gang gekomen tussen CHS en Moonen Projectontwikkeling BV en Moonen Holding BV (hierna ‘Moonen’) omtrent een mogelijke aankoop van het onroerend goed en de daarop ontwikkelde plannen. Te dier zake sluiten Cornelis Huygens Projecten BV en CHS op 11 mei 2007 een overeenkomst. Deze overeenkomst behelst in hoofdlijnen – onder meer – de volgende afspraken:
a. Moonen koopt het onroerend goed voor een bedrag van EUR 6.318.000,-. Op de koopsom wordt in mindering gebracht een bedrag van EUR 180.000,-.in verband met door Moonen overgenomen verplichtingen van de verkopers jegens derden.
b. Betaling zal geschieden in drie termijnen. De eerste termijn ad EUR 3.500.000,- dient uiterlijk 15 juni 2007 betaald te worden; de tweede betaling ad EUR 2.000.000,- moet plaatsvinden binnen 2 weken na wijziging van het bestemmingsplan zoals nader beschreven in de met de gemeente boxtel gesloten exploitatieovereenkomst van 23 maart 2007. De slottermijn ad EUR 818.000,- zal (na aftrek van de door de verkopers vooruit ontvangen betaling ad EUR 180.000,- en een bijdrage van CHS in de gemeentelijke plankosten ad EUR 109.500,-) plaatsvinden binnen 2 weken na afgifte van de voor realisatie van het project noodzakelijke bouwvergunningen. Dan zal ook de levering van het onroerend goed plaatsvinden.
c. CHS zal zich binnen 18 maanden na de betaling van de eerste termijn inzetten voor het wijzigen van het bestemmingsplan teneinde de realisatie van de in de exploitatieovereenkomst voorziene bouwplannen voor het onroerend goed mogelijk te maken
d. Indien de benodigde wijziging van het bestemmingplan niet binnen 18 maanden wordt gerealiseerd dan geeft dit Moonen het recht om de overeenkomst gedurende een periode van drie maanden na het einde van deze termijn te ontbinden. Moonen heeft dat recht ook indien binnen 2 jaar na betaling van de eerste termijn geen bouwvergunning is verkregen voor de realisatie van het project.
2.9. Vanwege in mei 2007 door de Raad van de gemeente Boxtel geuite bedenkingen tegen de plannen met betrekking tot het onroerend goed heeft het college van burgemeester en wethouders op 4 mei 2008 besloten om afstand te nemen van het – in de exploitatieovereenkomst uitgewerkte - plan voor realisering van 128 woningen. Moonen heeft geen gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om de koopovereenkomst met Cornelis Huygens Projectontwikkeling en CHS te ontbinden. Moonen heeft de eerste termijn betaald.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Driebergen vordert samengevat en na eiswijziging - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. wegens dwaling:
primair: de gevolgen van de beëindigingovereenkomst van 11 mei 2007 te wijzigen op voet van het bepaalde in artikel 6:230 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) ter opheffing van het door Driebergen geleden nadeel;
subsidiair: de overeenkomst te vernietigen
b. voorwaardelijk, voor het geval bij meerderheid een aandeelhoudersbesluit is genomen tot uitbreiding van het kapitaal in CHS:
primair: dit besluit te vernietigen op voet van artikel 2:15 lid 1 sub b BW
subsidiair (voor het geval de vordering onder a primair wordt toegewezen): de gevolgen van de beëindigingovereenkomst zodanig te wijzigen dat de effecten van de kapitaaluitbreiding op de beëindigingovereenkomst worden geëlimineerd;
tertiair (voor het geval de vorderingen onder a worden afgewezen): te verklaren voor recht dat de uitbreiding van het kapitaal in CHS geen wijziging brengt in de beëindigingovereenkomst van 11 mei 2007 en de daarin genoemde bedragen
c. voorwaardelijk, indien en voor zover de vordering onder a subsidiair wordt toegewezen: CHS te veroordelen om aan Driebergen te betalen het bedrag dat Driebergen aan CHS dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag waarop Driebergen dit bedrag op basis van het ten deze te wijzen vonnis aan CHS heeft voldaan
d. voorwaardelijk, voor het geval de vordering onder a subsidiair wordt toegewezen: CHV op voet van het bepaalde in artikel 2:343 BW te veroordelen om de 29.495 aan Driebergen in eigendom toebehorende aandelen in CHS van Driebergen over te nemen tegen betaling aan Driebergen van de prijs zoals deze zal worden vastgesteld
e. CHV en CHS hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen.
3.2. Gedaagden voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. Eisers vorderen– samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voorwaardelijk, indien de beëindigingovereenkomst in conventie wordt vernietigd of anderszins beëindigd:
1. Driebergen te veroordelen om aan CHS te voldoen een bedrag van EUR 195.904,- vermeerderd met de wettelijke handelsrente ingaande de dag van de betaling aan Driebergen uit hoofde van de beëindigingovereenkomst, althans ingaande de 14e dag na het ten deze te wijzen vonnis
2. en CHS de in de vorm van een lening betaalde eerste termijn van de koopsom ad EUR 3.500.000,- aan Moonen moet terugbetalen:
Driebergen te veroordelen om aan CHS te voldoen een bedrag ad EUR 875.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ingaande de 14e dag nadat Driebergen is gesommeerd dit bedrag te betalen
3. veroordeling van Driebergen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5. Driebergen voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Het belangrijkste verwijt dat Driebergen CHV maakt komt er op neer dat CHV haar voorafgaand aan het sluiten van de beëindigingovereenkomst niet geïnformeerd heeft over de verkoop van het onroerend goed respectievelijk over het feit dat omtrent de verkoop van het onroerend goed reeds vergaande onderhandelingen bestonden. Driebergen stelt dat zij de overeenkomst niet, althans niet onder dezelfde condities zou hebben gesloten als zij op de hoogte was geweest van deze verkoop respectievelijk de vergaande onderhandelingen dienaangaande, zulks gelet op de met Moonen overeengekomen prijs en de invloed daarvan op de waarde van het aandelenbelang van Driebergen in CHS, waardoor Driebergen de samenwerking niet met verlies doch met winst had kunnen afsluiten. De opbrengst van het project is bovendien niet EUR 6.318.000,- doch vermoedelijk meer dan 10 miljoen EUR. Driebergen heeft de overeenkomst gesloten vanuit de veronderstelling dat het onroerend goed nog niet was verkocht, er op dat moment voor Driebergen geen vooruitzicht bestond dat zij binnen afzienbare tijd iets terug zou zien van het aan CHS uitgeleende bedrag van ruim 1 miljoen EUR en omdat de directie ook geen enkel initiatief uitstraalde om te komen tot verkoop van het project.
4.3. Gedaagden brengen hier het volgende tegen in. Al direct nadat Driebergen de aandelen had verworven in CHS gaf Driebergen aan dat zij weer uit het project wilde stappen. Nadat Driebergen – na lang aandringen - haar aandeel in de koopsom van het onroerend goed had betaald drong zij aan op een exit-traject. CHV was daar niet blij mee omdat zij in Driebergen meende een loyale partner te hebben die risicodragend kon participeren in het project en die zich als medeontwikkelaar actief zou inzetten. Doordat Driebergen wilde uitstappen zou CHV haar immers een bedrag van meer dan 1 miljoen EUR moeten betalen, het bedrag dat Driebergen aan CHS als geldlening ter beschikking had gesteld. Desondanks heeft zij met deze wens van Driebergen ingestemd en is overeenstemming bereikt omtrent de voorwaarden begin 2007. De ondertekening vond plaats op 11 mei 2007. Nadat Driebergen had aangegeven dat zij de samenwerking wilde beëindigen is CHV op zoek gegaan naar een alternatieve manier om voldoende financiering te verkrijgen en zij kwam in dat verband in contact met Moonen. [P] was op de hoogte van de gesprekken die met Moonen liepen doch niet met de inhoud; [P] is daarover ook niet geïnformeerd omdat CHV slechte ervaringen had met [P] vanwege zijn eigenmachtig optreden naar aspirant-kopers. Bovendien wilde CHV voorkomen dat via [P] informatie in de markt verspreid raakte. Begin 2007 bereikte CHS overeenstemming met Moonen. De overeenkomst met Moonen is direct na de ondertekening van de beëindigingovereenkomst met Driebergen getekend; CHS wilde er zeker van zijn dat haar financiële verplichtingen jegens Driebergen gedekt zouden worden door Moonen. Als gevolg van de overeenkomst met Moonen was CHV in staat de geldlening aan Driebergen terug te betalen en waren de allengs oplopende kosten van het project gedekt.
Gedaagden betwisten dat sprake is van dwaling; Driebergen wist van meet af aan dat het doel van CHS bestond uit de ontwikkeling van het onroerend goed, verkoop ervan daaronder begrepen. Dit blijkt ook uit de tekst van de beëindigingovereenkomst. Omdat Driebergen nog voor het ondertekenen van de overeenkomst een gegadigde aandroeg (Wijnen) die bereid was om EUR 6.150.000,- te betalen kan Driebergen evenmin gedwaald hebben over de – mogelijke – opbrengst van het project bij verkoop. Zo Driebergen al heeft gedwaald dan staat het karakter van de gesloten overeenkomst aan honorering van dat beroep in de weg. De beëindigingovereenkomst kwalificeert namelijk als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Dit heeft tot gevolg dat een mogelijke dwaling in beginsel voor rekening van de dwalende partij dient te blijven.
4.4. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.4.1. Op zichzelf erkennen gedaagden dat zij Driebergen niet op de hoogte hebben gesteld van de inhoud van de gesprekken die zij met Moonen voerden omtrent de verkoop van het project of de in dat kader begin 2007 gemaakte afspraken. Zij stellen dat Driebergen wel op de hoogte was van het feit dát er gesprekken met Moonen werden gevoerd maar Driebergen ontkent dit en gedaagden hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zulks – zo deze zouden komen vast te staan – volgt. Ter comparitie hebben gedaagden voorts aangegeven geen bewijs te willen leveren van hun stelling dat Driebergen bekend was met het feit dat er met Moonen werd gesproken. Nu dit feit niet is komen vast te staan en gedaagden evenmin bewijs hiervan aanbieden moet het er voor worden gehouden dat Driebergen niet op de hoogte was van de met Moonen gevoerde onderhandelingen welke, zo heeft Driebergen onweersproken - onder verwijzing naar passages uit de met Moonen op 11 mei 2007 gesloten overeenkomst- gesteld, al vanaf augustus 2006 moeten hebben plaatsgevonden.
4.4.2. Driebergen stelt dat zij de samenwerking binnen CHS wilde beëindigen (en zulks zelfs al overwoog nog voordat zij haar aandeel in de financiering van het onroerend goed had voldaan) omdat er verschillen van inzicht bestonden over het binnen CHS te voeren beleid, maar zij onderbouwt het bestaan van die verschillen van inzicht noch de inhoud ervan op geen enkele wijze. Uit de door gedaagden overgelegde email van 14 juli 2006 blijkt ook niet van het bestaan van dergelijke verschillen van inzicht. [P] schrijft daarin (voor zoveel van belang):
‘Naar aanleiding van uw schrijven (…) d.d. 11-juli 2006 het volgende,
Betaling van factuur 200602 voor 15 juli zou zoals al eerder aan de heer van Grinsven aangegeven ernstige financiële schade mijnerzijds opleveren.
Eveneens is in dat gesprek aangegeven dat ik bereid ben indien nodig als gevolg hiervan uit het project te stappen. Het spreekt voor zich dat ik graag e.e.a. mondeling toe wil lichten’.
Uit de email van [P] van 27 oktober 2006 blijkt al evenmin dat de wens van Driebergen om de samenwerking te beëindigen verband houdt met verschillen van inzicht omtrent het te voeren beleid. [P] doet daarin een voorstel voor een volledige afwikkeling van de zakelijke verhouding (aandelen, optievergoedingen, participatie onroerend goed, geldlening) op basis van een gecalculeerde grondwaarde van het onroerend goed van 7 miljoen EUR.
Ook de stelling van Driebergen dat haar besluit om uit te stappen werd ingegeven door wantrouwen jegens gedaagden wordt niet onderbouwd. Daarentegen heeft Driebergen de stelling van gedaagden, dat het initiatief tot beëindiging van de samenwerking van Driebergen is uitgegaan en dat gedaagden daar – aanvankelijk – niet voor voelden (onder meer blijkend uit de sub 22 van de conclusie van antwoord aangehaalde email van 14 juli 2006 aan [P]) niet weersproken zodat daar bij de verdere beoordeling van uit dient te worden gegaan.
4.4.3. De rechtbank volgt Driebergen niet in haar stelling dat gedaagden gehouden waren om Driebergen tijdens de onderhandelingen omtrent de beëindiging van de samenwerking op de hoogte te stellen en te houden van (de inhoud van) de - gelijktijdig - met Moonen gevoerde onderhandelingen en het daarbij bereikte onderhandelingsresultaat. Gedaagden hebben namelijk onweersproken aangevoerd dat zij deze onderhandelingen pas met Moonen aanknoopten omdat en nadat Driebergen te kennen had gegeven dat zij zich definitief en onherroepelijk terug wenste te trekken als risicodragend participant binnen CHS en dat er als gevolg daarvan een noodzaak ontstond om niet alleen te voorzien in de als gevolg van de afwikkeling van de samenwerking met Driebergen opkomende herfinancieringslast doch tevens in een opvolging van Driebergen als risicodragend participant, voor zover het betrof de – aanzienlijke - nog te maken ontwikkelingskosten. Tussen partijen is ook in confesso dat de overeenkomst met Moonen is getekend nadat de beëindigingovereenkomst met Driebergen was getekend. Gedaagden waren tegen deze achtergrond niet gehouden Driebergen, als ‘vertrekkende’ partij, te informeren omtrent de wijze waarop zij zouden gaan voorzien in de gevolgen van het vertrek van Driebergen als risicodragende participant.
4.4.4. Bovendien is niet vast komen te staan dat de wetenschap van Driebergen omtrent de met Moonen gevoerde onderhandelingen relevante invloed zou hebben uitgeoefend op het besluit van Driebergen om de beëindigingovereenkomst aan te gaan. Zowel uit de stellingen van Driebergen alsook uit de tekst van de beëindigingovereenkomst blijkt immers dat partijen zich nadrukkelijk rekenschap hebben gegeven van het feit dat het onroerend goed op afzienbare termijn zou (kunnen) worden verkocht. Desondanks hebben partijen in de overeenkomst geen voorziening getroffen die voor wat betreft de aan Driebergen uit te keren bedragen rekening houdt met de eventuele opbrengst uit een dergelijke verkoop. Dat betekent dat het voor partijen dus indifferent was welke opbrengst het onroerend goed eventueel bij een dergelijke verkoop (of bij realisatie door gedaagden zelf) op zou brengen. Een eventuele verkoop is binnen het raamwerk van de beëindigingovereenkomst uitsluitend van belang met het oog op de leveringsverplichting van de aandelen en de betaling van de daarvoor verschuldigde koopsom. Dat een verkoop voorts – naar ook Driebergen wist of moest begrijpen - geen louter theoretische mogelijkheid was en ook een opbrengst kon betreffen in de orde van grootte van de van Moonen bedongen prijs volgt verder uit het feit dat Driebergen een geïnteresseerde gegadigde (Wijnen) voorafgaand aan de ondertekening van de beëindigingovereenkomst nog heeft gesouffleerd bij het uitbrengen van een bod op het onroerend goed van EUR 6.150.000,- . Tenslotte heeft [P] ook ter comparitie toegegeven dat voor hem ten tijde van de onderhandelingen over zijn vertrek wel duidelijk was dat verkoop van het project aan de orde was.
4.4.5. Driebergen stelt weliswaar dat zij de beëindigingovereenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten indien zij op de hoogte was geweest van de met Moonen gemaakte afspraken maar zij stelt niet dat zij bereid zou zijn geweest om de afspraken met Moonen, zoals neergelegd in de op 11 mei 2007 getekende overeenkomst volledig te aanvaarden, ook indien dit zou betekenen dat (1) net als onder het regime van de beëindigingovereenkomst ongewis bleef of de door Driebergen betaalde optievergoeding ad EUR 300.000,- aan haar vergoed zou worden en (2) Driebergen als gevolg van een beroep door Moonen op de ontbindende voorwaarden verplicht zou kunnen worden om wederom en verdergaand (25% van de toekomstige voor bouwrealisatie door CHS benodigde financiering) risicodragend te participeren in het project. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt bovendien niet in te zien hoe een dergelijke bereidheid van Driebergen op dit punt in overeenstemming zou zijn te brengen met de wens van Driebergen om hoe dan ook haar risicodragende participatie in CHS definitief te beëindigen vanwege verschillen van inzicht omtrent het gevoerde beleid en haar jegens gedaagden gekoesterd wantrouwen.
4.4.6. Partijen hebben voorts gedebatteerd omtrent het rechtskarakter van de beëindigingovereenkomst, meer in het bijzonder over de vraag of deze overeenkomst als vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 kwalificeert. Gedaagden verbinden hieraan hun – subsidiaire - verweer dat, voor zover Driebergen al heeft gedwaald, zulks voor haar rekening moet blijven.
Het argument van Driebergen dat geen sprake is van een beëindigingovereenkomst omdat geen sprake is van een geschil tussen partijen over hun juridische positie snijdt om meerdere redenen geen hout.
Om te beginnen staat dit argument haaks op de eigen stellingen van Driebergen in de inleidende dagvaarding , waarin Driebergen immers aanvoert dat zij met CHV en haar bestuurder allerlei geschillen krijgt over het beleid van CHS en dat die geschillen er uiteindelijk mede voor zullen zorgen dat Driebergen haar aandelenpakket verkoopt. Gelet hierop plaatst Driebergen de beëindigingovereenkomst zelf uitdrukkelijk in de context van geschillen die – in de beleving van Driebergen - tussen partijen bestonden en waaraan de beëindigingovereenkomst een einde maakt doordat de samenwerking wordt beëindigd.
Voorts kan, gelet op de bewoordingen van artikel 7:900 BW, ook sprake zijn van een vaststellingsovereenkomst indien deze dient ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt. Het feit dat er geen sprake is van een geschil betekent dus niet dat reeds daarom niet van een vaststellingsovereenkomst kan worden gesproken.
De vraag of sprake is van een vaststellingsovereenkomst betreft de uitleg van de overeenkomst en zal aan de hand van de Haviltexmaatstaf moeten worden bepaald. De rechtbank is van oordeel dat de beëindigingovereenkomst, mede gelet op de (professionele) hoedanigheid van de daarbij betrokken partijen alsook de wijze van totstandkoming zoals dat in deze procedure is komen vast te staan, als een vaststellingsovereenkomst moet worden gezien. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de navolgende feiten en omstandigheden.
4.4.7.a. De overeenkomst heeft tot doel een finaal einde te maken aan de samenwerking tussen partijen zodanig dat alle rechtsverhoudingen tussen partijen met betrekking tot deze samenwerking worden afgewikkeld.
4.4.7.b. De overeenkomst geeft ten aanzien van elk aspect van de samenwerking (aandelen, geldleningen, optievergoeding) weer welke verplichtingen partijen over en weer op zich nemen om te komen tot de door hen beoogde rechtstoestand (afwikkeling van hun samenwerking).
4.4.7.c. De overeenkomst voorkomt dat partijen ter beëindiging van hun samenwerking tot een afzonderlijke afwikkeling van de separate rechtsverhoudingen overeenkomstig de voor desbetreffende rechtsverhouding geldende regels moeten komen en dat daarover geschillen ontstaan.
4.4.7.d. De overeenkomst geeft duidelijk de rechtstoestand weer die partijen beogen tot stand te brengen (leningen terugbetalen, nominale waarde aandelen vergoed, vergoeding van de betaalde optiebedragen). De omstandigheid dat de beoogde rechtstoestand ten dele beïnvloed wordt door een onzekere toekomstige gebeurtenis (bestemmingsplanwijziging) doet daar niet aan af.
4.4.7.e. De beëindigingovereenkomst vervangt de rechten en plichten die partijen jegens elkander hebben uit hoofde van (de afwikkeling van) de afzonderlijke rechtsverhoudingen: zo zal Driebergen bijvoorbeeld niet (langer) de in de statuten van CHS aangegeven procedure kunnen volgen om haar aandelen in CHS te koop aan te bieden, al dan niet met gebruikmaking van de in de statuten beschreven waarderingsprocedure.
4.4.7.f. Tenslotte hebben partijen de afspraken in de beëindigingovereenkomst als finaal beschouwd, gelet op de door Driebergen aangehaalde en overgelegde email van Van Grinsven aan [P] van 3 mei 2007, waarin deze de op 27 april 2007 gemaakte afspraken bevestigd:
‘Driebergen Beheer BV heeft verder geen enkel recht op vergoeding, rente of andere vordering uit welke hoofde dan ook meer op Sparrenlaene BV of haar aandeelhouders’.
4.4.8. Gelijk de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen was het de bij de beëindigingovereenkomst betrokken partijen ten tijde van de totstandkoming bekend dat het project in de nabije toekomst mogelijk verkocht zou worden zodat zij geacht moeten worden daar rekening mee te hebben gehouden en met de gevolgen ervan voor de afspraken die zij wensten te maken met het oog op beëindiging van de samenwerking. Aangenomen moet worden dat partijen middels de beëindigingovereenkomst ook aan die onzekerheid een einde hebben willen maken. Voor zover derhalve – niettegenstaande hetgeen de rechtbank daaromtrent in de voorgaande rechtsoverwegingen onder 4.4.1 – 4.4.5 reeds heeft overwogen en beslist - sprake zou zijn van dwaling aan de zijde van Driebergen vanwege de voor haar verzwegen overeenkomst met Moonen dan betreft dat een omstandigheid die, gelet op het rechtskarakter van de beëindigingovereenkomst, voor rekening van Driebergen dient te blijven.
4.4.9. Het vorenstaande leidt er toe dat het beroep van Driebergen op dwaling dient te worden verworpen en dat al haar daarop toegespitste vorderingen onder a moeten worden afgewezen.
4.5. De vorderingen onder c en d behoeven geen behandeling, nu deze zijn ingesteld voor het geval de op dwaling gestoelde vordering tot vernietiging wordt toegewezen en de rechtbank hiervoor heeft beslist dat deze vordering moet worden afgewezen.
4.6. De vordering onder b, verband houdende met de uitbreiding van het aandelen-kapitaal is eveneens voorwaardelijk ingesteld, voor het geval vast komt te staan dat bij meerderheid een aandeelhoudersbesluit is genomen tot uitbreiding van het kapitaal in CHS. CHV heeft betwist dat zij een aandeelhoudersbesluit heeft genomen binnen CHS strekkende tot uitbreiding van het aandelenkapitaal en dat daarmee niet aan de voorwaarde is voldaan waaronder de vordering is ingesteld. In haar akte overlegging producties en vermeerdering eis heeft Driebergen aangevoerd dat uit de notulen van de op 19 januari 2009 gehouden aandeelhoudersvergadering blijkt dat het onderwerp uitbreiding kapitaal wordt verdaagd naar een volgende vergadering. Zij stelt dat daarmee onverminderd sprake is van een dreigende kapitaaluitbreiding ten nadele van de positie van Driebergen.
Nu Driebergen op zichzelf niet tegenspreekt dat thans geen aandeelhoudersbesluit strekkende tot uitbreiding van het aandelenkapitaal van CHS voorligt is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder zij haar op die kapitaaluitbreiding toegespitste vorderingen heeft ingesteld, zodat de rechtbank evenmin toekomt aan een behandeling van deze vorderingen.
4.7. Driebergen heeft verder een groot aantal verwijten geformuleerd, onder meer verband houdende met het al dan niet (tijdig) houden van of uitgenodigd worden voor aandeelhoudersvergaderingen, handelen in strijd met de ‘tegenstrijdig belang’ bepalingen uit de statuten en de wet, het door de verkoop van de onroerende zaak feitelijk beëindigen van onderneming van CHS zonder Driebergen als aandeelhouder daarin te kennen, een poging van CHV om Driebergen op 9 november al eerder te bewegen haar aandelen over te dragen, het provoceren van een kort geding om informatie te krijgen, de weigering om toe te staan dat de advocaat van Driebergen laatstgenoemde vergezelt op de aandeelhoudersvergadering en het zonder overleg afgelasten van die vergadering alsook het niet tijdig vaststellen van de jaarstukken. De rechtbank zal daar niet inhoudelijk ingaan omdat deze verwijten, zelfs indien zij zouden komen vast te staan, de (onvoorwaardelijke) vorderingen van Driebergen niet kunnen dragen.
4.8. Driebergen moet als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd, zodat zij ook met de proceskosten zal worden belast. Aangezien de rechtbank uitsluitend is toegekomen aan een beoordeling van de vordering uit hoofde van dwaling bestaat aanleiding om bij de begroting van de kosten van de advocaat aansluiting te zoeken bij het tarief dat geldt voor vorderingen van onbepaalde waarde. Daarvan uitgaande worden de kosten aan de zijde van gedaagden begroot op:
- vast recht EUR 4.784,-
- salaris advocaat (tarief II, 3 pnt) EUR 1.316,-
EUR 6.100,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten kan als onweersproken worden toegewezen.
in reconventie
4.2. Nu de vordering tot vernietiging in conventie is afgewezen is niet voldaan is aan de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld. Dat betekend dat deze inhoudelijk dus niet behandeld behoeft te worden. Derhalve kan ook een beslissing omtrent de proceskosten achterwege blijven.
5. De beslissing
De rechtbank
In conventie:
Wijst de vorderingen af
Veroordeelt Driebergen in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot heden begroot op EUR 6.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ingaande de 15e dag nadat dit vonnis is uitgesproken
Verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad
In reconventie:
Verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2010.