ECLI:NL:RBSHE:2010:BN3930

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849860-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gijzeling met losgeld

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 augustus 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met zijn broer en een derde persoon betrokken was bij de ontvoering van de zoon van de aangever. De ontvoering vond plaats op 19 november 2009 in Boxtel, waarbij de zoon van de aangever werd gedwongen om een losgeld van € 1.500.000 te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als medepleger, een actieve rol heeft gespeeld in de ontvoering. De zoon van de aangever wist echter een dag na de ontvoering te ontsnappen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar en 6 maanden, wat lager is dan de door de officier van justitie geëiste 8 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte heeft geen rekening gehouden met het leed dat hij de aangever heeft aangedaan, wat de rechtbank als strafverzwarend heeft aangemerkt. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de kosten van de partijen gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849860-09
Datum uitspraak: 13 augustus 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juli 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 maart 2010.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 juli 2010 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat (een kopie van de vordering tot wijziging is aangehecht):
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 november 2009 tot en met 20 november 2009 te Boxtel en/of Oirschot, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op 4 november 1995), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 1] bij zijn jas en/of het stuur van zijn fiets vastgepakt en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en/of voorgehouden en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] (met kracht) meegetrokken en/of meegeduwd en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, een stroomstootwapen/teasergun tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] gehouden en/of daarmee [slachtoffer 1] een of meerdere stroomsto(o)t(en) gegeven en/of
- die [slachtoffer 1] een auto/busje ingeduwd en/of in een auto/busje doen plaatsnemen en/of
- bij die [slachtoffer 1] een panty en/of een (bivak)muts over zijn hoofd getrokken en/of
- de handen van die [slachtoffer 1] (op zijn rug) vastgeplakt/vastgebonden en/of
- die [slachtoffer 1] vervoerd naar een bos(perceel) en/of
- die [slachtoffer 1] (op meedere plaatsen) in het bos(perceel) doen plaatsnemen en/of
- (vervolgens) [slachtoffer 2] gebeld met de mededeling dat zijn zoon, te weten voornoemde [slachtoffer 1], is ontvoerd en/of dat zij zijn zoon [slachtoffer 1]
hebben en dat het hem 1,5 miljoen euro zou kosten, althans woorden van gelijke strekking;
(artikel 282a jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 19 november 2009 tot en met 20 november 2009 te Boxtel en/of Oirschot, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] (geboren
op 4 november 1995) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen toen en daar voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk en wederrechtelijk
- bij zijn jas en/of het stuur van zijn fiets vast te pakken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd te zetten en/of voor te houden en/of
- (met kracht) met zich mee te trekken en/of te duwen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, een stroomstootwapen/teasergun tegen het lichaam te houden en/of een of meerdere stroomsto(o)t(en) te geven en/of
- in een auto/busje te duwen en/of te doen plaatsnemen en/of
- een panty en/of een (bivak)muts over het hoofd te trekken en/of
- de handen (op diens rug) vast te plakken/binden en/of
- te vervoeren naar een bos(perceel) en/of
- (op meerdere plaatsen) in het bos(perceel) te doen plaatsnemen;
(artikel 282 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn broer en met in ieder geval nog een derde persoon [slachtoffer 1] heeft gegijzeld. De officier van justitie baseert zich onder meer op telefoongegevens van zowel 19 en 20 november 2009 als 15 december 2009, de gedetailleerde belastende verklaring van [medeverdachte] bij de politie afgelegd, de leugenachtige verklaring van verdachte over de tas met de cassetterecorder, tie-rips, melk en het cassettebandje, het gebrek aan inzicht dat hij geeft op belangrijke punten, zijn gedraai, de DNA-sporen op het aangetroffen SIM-kaartje en de correspondentie met [medeverdachte] vanuit het Huis van Bewaring.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft -kort samengevat- aangevoerd:
- dat verdachte niet bij de ontvoering was betrokken.
- dat de broer van verdachte aanvankelijk belastend voor verdachte had verklaard omdat hij zijn broer [verdachte] (verdachte) ervan verdacht met zijn inmiddels ex-vriendin in bed te zijn beland. Nadat het [medeverdachte] duidelijk was geworden dat dit niet het geval was heeft [medeverdachte] op 8 juni 2010 bij de rechter-commissaris zijn eerdere -op 22 en 23 februari 2010 bij de politie afgelegde - bekennende en voor verdachte belastende verklaringen ingetrokken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat alle verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar zijn voor zover deze betrekking hebben op de rol van verdachte.
- dat er geen andere conclusie mogelijk is dat [medeverdachte] samen met 2 Marokkanen de ontvoering heeft gepleegd en dat verdachte daar op geen enkele wijze bij betrokken is geweest.
Naar het oordeel van de verdediging kan zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen, hetgeen moet leiden tot vrijspraak van verdachte.
Tot slot voert de raadsman aan dat, zelfs als de DNA-rapportages door de rechtbank als steunbewijs zouden worden aangemerkt, dan nog is er naar het oordeel van de verdediging te weinig om tot wettig maar vooral ook overtuigend bewijs te komen.
Het oordeel van de rechtbank.
In zijn aangifte beschrijft de op 4 november 1995 geboren aangever [slachtoffer 1] dat hij enkele straten vanaf de ouderlijke woning, terwijl hij door een gangetje fietst, door twee mannen met een bivakmuts tot stilstand wordt gedwongen. Een van de twee mannen heeft een voorwerp dat aangever beschrijft als een vuurwapen in handen. Een van de mannen geeft hem een stroomstoot en hij wordt gedwongen om plaats te nemen in een auto. Zijn handen worden op zijn rug vastgemaakt met tape. Onderweg zette een van de daders een muts op het hoofd van het slachtoffer en deed er een bivakmuts overheen. Onderweg hoort hij de mannen zeggen dat er foto's gestuurd zouden worden naar de vader van aangever. Nadat zij zijn gestopt komt een derde man ter plaatse. Deze man heeft een Brabants accent, dat klinkt alsof hij uit de omgeving van Boxtel komt. Na enige tijd gaan de twee mannen die hem daar gebracht hebben weg. Na een wandeling komt aangever met de derde man in een bosperceel. De man zei dat hij een tasje ging zoeken dat hij verstopt had. Hij vertelde dat daar een cassetterecorder in zat omdat hij iets wilde opnemen voor de vader van aangever. De man is vervolgens met de cassetterecorder bezig geweest maar deze werkte niet. De man had ook eten en drinken bij zich. Aangever hoorde klikgeluiden van een telefoon. Na enige tijd moest aangever weer met de man verder lopen. De man ging weg en zei dat hij over een uur terug zou komen. De man vertelde eerder dat er een bandje werd opgenomen om de vader van aangever te overtuigen dat hij 1,5 miljoen euro moest komen brengen.
In zijn verklaring van 20 november 2009 geeft de getuige [slachtoffer 2] vader van aangever, aan dat hij op 19 november 2009 omstreeks 19.35 uur thuis in Boxtel werd gebeld door een hem onbekende man. De man zei tegen getuige: "We hebben [slachtoffer 1] en dat kost anderhalf miljoen". Na dit telefoontje hebben getuige en zijn vrouw geprobeerd [slachtoffer 1] te bellen, maar die bleek telefonisch onbereikbaar. Rond 22.00 uur is getuige [slachtoffer 1] gaan zoeken. Rond 23.00 uur was getuige weer terug. Omdat [slachtoffer 1] nog steeds zoek was hebben getuige en zijn vrouw de politie gebeld. De politie is gekomen en de recherche heeft het overgenomen. De hele nacht is er naar [slachtoffer 1] gezocht. Rond 09.00 uur de volgende ochtend belde [slachtoffer 1] dat hij inmiddels een veilig onderkomen had bij kennissen van de familie en opgehaald wilde worden.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft in zijn verklaring d.d. 23 februari 2010 bekend dat hij samen met zijn broer [verdachte], verdachte, en een Marokkaanse man vanaf juni/juli 2009 de ontvoering en gijzeling heeft gepland. Er is een auto speciaal voor dat doel gekocht. Vanaf half oktober 2009 heeft hij een aantal malen samen met zijn broer [verdachte] en de Marokkaanse man gepost op de woning van [slachtoffer 2] Vóór 19 november 2009 hebben [medeverdachte] en zijn medeverdachten al een keer of vier, vijf bij de woning van [slachtoffer 2] gestaan om die [slachtoffer 1] te ontvoeren . Op de avond van 19 november 2009 is hij naar de woning van de Marokkaanse man in Boxtel gegaan. De Marokkaanse man en hij zijn [slachtoffer 2] op gaan wachten. Zijn broer [verdachte] en de andere man wisten dat [slachtoffer 2] wel eens tussen 18.30 uur en 19.00 uur op de fiets wegging. Hij kreeg een smsje van [verdachte] dat [slachtoffer 2] er aan kwam. Terwijl hij en de Marokkaanse man daar stonden te wachten had [medeverdachte] een stroomstootwapen en de Marokkaanse man een pistool in de hand. [medeverdachte] hoorde dat de Marokkaanse man zei: "daar is hij" en [medeverdachte] zag dat de Marokkaan de persoon op de fiets pakte. [medeverdachte] heeft de teasergun op de rug bij [slachtoffer 1] gedaan terwijl hij in de veronderstelling was dat het [slachtoffer 2] was. Ze pakten [slachtoffer 1] beet en zetten hem in de auto. [medeverdachte] is vanaf dat punt de chauffeur van de auto. Hij geeft aan dat hij kort na het begin van de vrijheidsbeneming bemerkte dat het niet [slachtoffer 2] was, maar een van diens kinderen. In de auto zijn de handen van [slachtoffer 1] door de Marokkaan op zijn rug vast gemaakt met tape. Na aankomst op de plaats waar ze hadden afgesproken pakte [medeverdachte] een bivakmuts uit de auto en zette die op het hoofd van het slachtoffer. [medeverdachte] verklaart verder dat hij zag dat de Marokkaanse man de bij de gijzeling gebruikte auto in brand stak. Aansluitend is hij met die man vertrokken. Vooraf was afgesproken dat er een bandje opgenomen zou worden. [medeverdachte] hoorde van [verdachte] dat de cassetterecorder kapot was gegaan. [verdachte] heeft ook gepland hoe de overdracht van het losgeld zou moeten gaan. [verdachte] had verteld dat er daar in het bos een houten hokje stond. Dat hokje was bedoeld om [slachtoffer 1] in vast te houden.
De broer van verdachte, [medeverdachte], heeft ter zitting als getuige verklaard dat de verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 8 juni 2010 onjuist is voor zover hij in die verklaring heeft aangegeven dat zijn broer niet een van de daders is. De getuige heeft tevens verklaard dat zijn eerdere bekennende verklaringen juist zijn, met name die waarin hij aangeeft dat hij en zijn broer beiden betrokken zijn bij de gijzeling. De rechtbank acht deze verklaringen geloofwaardig. Verdachte belast in deze verklaringen ook zichzelf en veel onderdelen van deze verklaring vinden bevestiging in andere verklaringen, de resultaten van het onderzoek naar het telefoonverkeer en de overige aangetroffen sporen (goederen in bosperceel, uitgebrande auto nabij plaats delict).
Gedurende het onderzoek is met machtiging van de rechter-commissaris een deel van de briefwisseling onderschept tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte]. De tekst van de brief die [medeverdachte] aan verdachte schreef bevestigt niet alleen de juistheid van de hiervoor genoemde verklaringen van [medeverdachte] maar uit de toonzetting volgt -anders dan verdachte stelt- niet dat de onderlinge verhouding tussen verdachte en broer verstoord zou zijn doordat [medeverdachte] op de hoogte zou zijn geweest van een buitenechtelijke relatie tussen de toenmalige partner van [medeverdachte] en verdachte.
Op de plaats waar het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd is gehouden heeft de politie een tas aangetroffen met daarin (o.a.) een cassetterecorder, een rol tape en een aantal tie-rips. Uit de verklaringen van het slachtoffer en het SMS-verkeer is bekend dat tijdens de gijzeling ter plaatse in het bosperceel is geprobeerd een geluidsopname te maken van het slachtoffer, maar dat de cassetterecorder niet naar behoren functioneerde. De dader zou de cassetterecorder ter plaatse hebben gezocht/verstopt, zo verklaart het slachtoffer. Verdachte heeft toegegeven dat deze tas met daarin o.a. een cassetterecorder van hem is, en heeft in zijn verklaring voor de aanwezigheid ervan aangegeven dat hij deze goederen op die plaats in de maand juni 2009 had achtergelaten bij het vangen van vogels. Nadat de politie hem er mee confronteerde dat die verklaring niet kan kloppen (onder meer) vanwege het in die tas aangetroffen pak melk (de melk is geproduceerd ruim na juni 2009 en was nog niet bedorven ten tijde van het aantreffen op de plaats delict in het bosperceel), paste verdachte zijn verklaring aan10. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij tot en met in december 2009 ter plaatse in het bosperceel kwam. De verklaring die verdachte geeft omtrent de aanwezigheid van de tas met cassetterecorder mist elke geloofwaardigheid. De oorspronkelijke verklaring was al weinig waarschijnlijk (afgezet tegen de verklaringen van [medeverdachte] en het slachtoffer), maar verliest elke geloofwaardigheid nadat verdachte zijn verklaring op een wezenlijk onderdeel (tijdstip van achterlaten van de tas met inhoud) noodgedwongen aanpast aan de resultaten van het politieonderzoek.
Verdachte heeft samen met anderen in de periode voorafgaand aan 19 november 2009 de woning van [slachtoffer 1] in de gaten gehouden. Op 19 november 2009 is hij met zijn broer en een derde dader naar de omgeving van de woning van het slachtoffer gegaan. Zijn broer [medeverdachte] en de derde mededader hebben het latere slachtoffer opgewacht, van zijn fiets getrokken, bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, bewerkt met een stroomstootwapen, gedwongen in een auto te gaan zitten, geblinddoekt, vastgebonden en aansluitend overgebracht naar een afgelegen bosperceel. Nadat dit was voltooid is het [medeverdachte] geweest die het dreigtelefoontje heeft uitgevoerd met de vader van het slachtoffer waarin hij aangeeft dat "zij" [slachtoffer 1] in hun macht hebben en dat het een geldbedrag van 1,5 miljoen euro zal kosten om hem weer vrij te krijgen.
In het bosperceel is het verdachte geweest die het slachtoffer heeft bewaakt. Hij is verder bezig geweest met een cassetterecorder om een geluidsopname te maken van het slachtoffer en heeft aan de anderen laten weten dat de cassetterecorder het niet deed. Verdachte heeft, zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte], een belangrijke rol gespeeld in de voorbereiding van de gijzeling. Dat verdachte deze rol heeft gehad blijkt onder meer uit de omstandigheid dat [medeverdachte] in zijn (getuige)verhoor bij de rechter-commissaris op 8 juni 2010 dat tot doel had verdachte te ontlasten, niet in staat bleek op een behoorlijke manier vragen te beantwoorden die de derde mededader tot onderwerp hadden, zoals bij voorbeeld op welke wijze het contact is gelegd met de derde mededader.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zodanig nauw en volledig betrokken bij de essentiële handelingen van de gijzeling dat hij als medepleger moet worden aangemerkt.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 19 november 2009 tot en met 20 november 2009 te Boxtel en Oirschot, tezamen en in vereniging anderen opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op 4 november 1995), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 1] bij zijn jas en het stuur van zijn fiets vastgepakt en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en
- die [slachtoffer 1] met kracht meegetrokken en
- meerdere malen een stroomstootwapen/teasergun tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] gehouden en daarmee [slachtoffer 1] stroomstoten gegeven en
- die [slachtoffer 1] een auto ingeduwd en
- bij die [slachtoffer 1] een panty en een (bivak)muts over zijn hoofd getrokken en
- de handen van die [slachtoffer 1] op zijn rug vastgeplakt/vastgebonden en
- die [slachtoffer 1] vervoerd naar een bos(perceel) en
- die [slachtoffer 1] op meerdere plaatsen in het bos(perceel) doen plaatsnemen en
- [slachtoffer 2] gebeld met de mededeling dat zijn zoon, te weten voornoemde [slachtoffer 1], is ontvoerd en dat zij zijn zoon [slachtoffer 1] hebben en dat het hem 1,5 miljoen euro zou kosten, althans woorden van gelijke strekking
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en eist:
- gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van
€ 5.000,- alsmede veroordeling van verdachte in de kosten van de raadsvrouwe tot
een bedrag van € 470,60, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaat-
regel;
- niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen van [persoon 1], [slachtoffer 2]
[persson 2] en [persoon 3]
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte geen soortgelijke feiten op zijn strafblad heeft staan. Bovendien is het slachtoffer relatief goed behandeld en heeft de ontvoering relatief kort geduurd. Naar het oordeel van de raadsman is het openbaar ministerie bij de dossiervorming en het doorzenden van de stukken op zijn minst onzorgvuldig te werk gegaan, hetgeen in strijd is met de goede procesorde, hetgeen moet worden verdisconteerd in de strafmaat.
De raadsman van verdachte refereert zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1], maar verzoekt met betrekking tot de hoogte van de vordering, de vordering te matigen.
De verdediging heeft tot slot aangevoerd dat niet valt in te zien waarom voor [slachtoffer 1] geen toevoeging is aangevraagd, teneinde zich te laten bijstaan door een raadman/raadsvrouwe. Naar het oordeel van de raadsman kan, nu bewust ervoor is gekozen geen toevoeging aan te vragen, al het meerdere boven € 100,- niet kan worden aangemerkt als schade.
De verdediging verzoekt de overige vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen dan wel de vorderingen te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon, de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het nadeel van verdachte en dus strafverzwarend vindt de rechtbank dat verdachte bij zijn handelen op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de mate van het leed dat door zijn handelen aan het slachtoffer werd aangedaan, te weten de ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer. Een ontvoering waarbij fors geweld is toegepast jegens het slachtoffer wordt als zeer ingrijpend ervaren en een dergelijk slachtoffer ondervindt daarvan nog gedurende langere tijd de nadelige gevolgen. Ook in deze zaak blijkt het slachtoffer nog na maanden de gevolgen te ondervinden van zijn ontvoering. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer en zijn ouders.
Het initiatief tot het plegen van het strafbare feit ging (mede) van verdachte uit en verdachte heeft bij het plegen van het strafbare feit een leidende rol vervuld. Verdachte heeft het strafbare feit begaan na een langere periode van gezamenlijke voorbereiding en het feit is uitgevoerd overeenkomstig een welbewust opgesteld plan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Door de raadsman is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet tijdig de stukken beschikbaar heeft gesteld aan de verdediging, en hierdoor in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Meer in het bijzonder zou het gaan om de verklaring van [medeverdachte] d.d. 22 februari 2010. Dit dient te leiden tot verlaging van de op te leggen straf.
De rechtbank acht het verweer niet gegrond. De raadsman heeft ten behoeve van een raadkamerzitting, waarbij moest worden beslist over het voortduren van de voorlopige hechtenis, aanvullende stukken gekregen. Bij die stukken bevond zich de gedetailleerde bekennende verklaring van [medeverdachte] d.d. 23 februari 2010, een verklaring die deels voortbouwde op de verklaring van 22 februari 2010 maar ook zelfstandig volstrekt helder weergeeft wat medeverdachte [medeverdachte] vindt van de betrokkenheid van zowel verdachte als van hemzelf bij de gijzeling van [slachtoffer 1]. Uit niets is gebleken dat het openbaar ministerie de eerdere verklaring d.d. 22 februari 2010 opzettelijk niet heeft verspreid. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdediging hierdoor enig nadeel heeft opgelopen. Er is dus geen sprake van schending van enig beginsel van een behoorlijke procesorde en evenmin van een onherstelbaar vormverzuim.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schade tot een bedrag van € 2500,-.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering terzake immateriële schade, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafzaak.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij terzake van rechtsbijstand tot een bedrag van € 470,60. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte termijnbetaling toe te staan nu de rechtbank geen zicht heeft op de draagkracht van verdachte. Dit laat onverlet dat verdachte in het kader van de executie van de schadevergoedingsmaatregel aan de officier van justitie kan vragen alsnog termijnbetaling toe te staan.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman van verdachte dat niet valt in te zien waarom voor [slachtoffer 1], teneinde hem te laten bijstaan door een raadman/raadsvrouwe, geen toevoeging is aangevraagd en dat, nu bewust ervoor is gekozen geen toevoeging aan te vragen, al het meerdere boven € 100,- niet kan worden aangemerkt als schade.
De rechtbank overweegt daartoe dat het de vrije keus is van een benadeelde partij om zich te laten bijstaan door een advocaat van haar keuze.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- .
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering terzake immateriële schade, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij terzake van rechtsbijstand tot een bedrag van € 470,60. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte termijnbetaling toe te staan nu de rechtbank geen zicht heeft op de draagkracht van verdachte. Dit laat onverlet dat verdachte in het kader van de executie van de schadevergoedingsmaatregel aan de officier van justitie kan vragen alsnog termijnbetaling toe te staan.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 2].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 3]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 47, 36f, 282a.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
medeplegen van gijzeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 2500,- (zegge: tweeduizend en vijfhonderd euro) terzake immateriële schade (post 1).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij terzake rechtsbijstand tot een bedrag van € 470,60.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2500,- subsidiair 35 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 2500,-- (zegge: tweeduizend en vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis. Het bedrag betreft immateriële schade (post 1).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 1000,- (zegge: eenduizend euro), terzake immateriële schade (post 1).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij terzake rechtsbijstand toto een bedrag van € 470,60.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 1000,- (zegge: eenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Het bedrag betreft immateriële schade (post 1).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. primair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [persoon 1] , in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. primair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [persoon 2] , in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. primair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [persoon 3] , in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken op 13 augustus 2010.
Mr. R.J. Bokhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.